De Nieuwe Taalgids. Jaargang 48
(1955)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdCritische commentaar bij de jongste uitgave van het Bredase Sacramentsspel.In mijn bespreking van de nieuwste uitgave van Het Spel vanden Heilighen Sacramente vander Nyeuwervaert door W.J.M.A. Asselbergs en A.P. Huysmans (Zwolse Drukken en Herdrukken nr. 14, Zwolle 1955) voor Levende TalenGa naar voetnoot1) beloofde ik elders het bewijsmateriaal te leveren voor wat ik noemde het ‘intelligente dilettantisme’ van de tekstverklaring. Gaarne wil ik thans die belofte inlossen met de volgende reeks kanttekeningen, waarvan de redactie met opzet zo beknopt en zakelijk mogelijk is gehouden. Motivering van de gegeven interpretaties eist allereerst het aanhalen van parallelplaatsen en dit alleen reeds zou te veel plaatsruimte hebben gevraagd. Dezelfde overweging gebood mij ook de meeste dubia en niet ontdekte - althans niet verklaarde - moeilijkheden buiten bespreking te laten. Niettemin hoop ik, dat mijn voorlopige opmerkingen voldoende mogen zijn om 1e. te waarschuwen voor een al te luchthartige opvatting t.a.v. het uitgeven van oude teksten en 2e. op positieve wijze bij te dragen tot de filologie van het sacramentsspel. Coompt vute dat ghi moet versmoren (r. 5)
Dat ghi moet versmoren is niets anders dan een krachtterm; de zin betekent dus: ‘Kom in Godsnaam voor de dag!’ Ic siet aen derde want mijn oeghen
Die scaren mij (r. 58-59)
Scaren betekent volgens de uitgevers ‘schemeren’. Men zou gaarne willen weten, hoe ze daaraan komen. Ik heb deze betekenis in geen enkel woordenboek kunnen vinden. Leendertz las in het handschrift scuren, wat hij opvat | |
[pagina 221]
| |
als scheuren en weergeeft met ‘pijnlijk aangedaan worden’. Zie verder beneden de opmerking bij r. 929-931. Het sal vonden sijn/bij den maertillen (r. 62)
Maertillen zijn geen ‘hamers (waarmee Christus werd gekruisigd)’, want le komen die nooit voor in bastaardvloeken of krachttermen (zomin als de andere arma Christi, ook niet in ons spel, al beweren de uitgevers (aant. bij r. 295 (zie ook beneden) het tegendeel), 2e is de vorm maertille (spreek uit maertilje, blijkens het rijm consille; zo niet, dan moet men uitspreken maertielie, rijmend op consielie) als bijvorm van marteel, hamer nooit aangetroffen en 3e wordt marteel nooit gebruikt voor het Lijdenswerktuig (vg. MNW 4, 1197), alwaar de juiste opvatting van maertillen (t.w. marteling). Wij en hebben anders niet dan de snatere (r. 64)
De snatere is niet ‘de snater, de bek’, maar ‘gesnater, geklets’ (vg WNT i.v., bet. 2); de zin betekent dus: ‘Wij kunnen er alleen maar (machteloze) woorden over vuil maken’. Dit sacrament sonder vermoeyen
Laedt ons lof ende eere sterck spreken (r. 166-167)
Voor vermoeyen leze men vernoeyen. Zo wordt het rijke rijm (moeyen in r. 165) vermeden en krijgt men een behoorlijke zin; want sonder vernoeyen betekent (met rhetoricale intensivering door negatie) ‘con amore’. Om dat elc soude sijn een weetere
Van deser gracien (r. 187-188)
Sijn een weetere = weten (zie voor deze rhetoricale constructie mijn Lexicologische Kanttekeningen (I) in Tijdschr. 71, blz. 195). Willecomen Vader vol excellencie
Die deuotelic tot onsen wensche
Thelich sacrament God ende mensche
Coompt besoeken ende visiteren (r. 208-211)
Visiteren is niet ‘onderzoeken’, maar ‘bezoeken’ (besoeken ende visiteren, de bekende verbinding van synoniemen); de prochiaen komt niet onderzoeken (dat doet Macharius), hij gelooft op gezag. Ick hoop minlijc noch wesen sal
Blijnde cropelen siecken genesen sall (r. 241-242)
Voor sall leze men all. Dat Cristus oick rusten wilt
Inde erde vruchbaer en milt (r. 263-264)
Vruchtbaer en milt is geen bijwoordelijke bepaling bij rusten, maar een bijvoeglijke bepaling bij erde. Van desen gheluen
Muegen wij God wel euwich loouen (r. 286-287)
Voor gheluen leze men met Van Dale en Verdam ghedeluen. Dit woord komt inderdaad voor (r. 1073) en past uitstekend, terwijl ghelue, indien het al te verdedigen zou zijn, niet van elders is bekend. | |
[pagina 222]
| |
De hostie es gheuonden bij den billen (r. 295)
Billen zijn geen ‘bijlen’, maar (evenals in r. 652 en 876) doodgewone billen (nates). Het zweren bij Gods (= Christus') lichaamsdelen (w.o. lachwekkende, weshalve ook de Inquisitie zich er mee is gaan bemoeien) was destijds zeer gewoon. In ons spel komen als zodanig nog voor lancken, longeren, rebben en stortten. Evenals billen (zie daarvoor ook MNW i.v. Bille) zijn al deze mij ook van elders bekend. Ook billegaeten komt voor; verder bijv. nog tanden en crage. Roof moort brant sal behaeght sijn (r. 322)
Behaeght is niet ‘welgevallig, in de smaak vallend’, maar ‘bevorderd’ (zie MNW i.v. Behagen, Bedr.) of ‘nagejaagd’ (zie mijn Lexicol. Kanttekeningen (I) in Tijdschr. 71, blz. 192). Ic hebse doen twijfelen ons claer beles
Als dat gheen sacrament en es (r. 351-352)
Het object van twijfelen is niet ons claer beles, maar r. 352. Trouwens, wat moet ons claer beles, volgens de uitgevers ‘onze heldere uiteenzetting’ hier betekenen? Slechts één duivel heeft het werk gedaan, hij mag dus niet van ons spreken. Nog minder kan er sprake zijn van een ‘heldere uiteenzetting’; het duivelswerk bestaat (in de gedachtengang van de dichter) slechts in affectieve ophitserij. Voor ons leze men dan ook om en om claer beles vatte men op als een stoplappige tussenzin: ‘om het (je) duidelijk te zeggen’. Dat soud mi verleen
Waert Godheid ende menscheit in (r. 418-419)
Dit antwoordt Macharius op het voorstel van Sondich Becoren om het sacrament in stukken te snijden. Dat soud mi verleen betekent dan volgens de uitgevers ‘dat zou mij duur te staan komen’. Dat is een Macharius-onrechtvaardig-belastende interpretatie. Neen, Macharius is niet zo'n duivelskind, als de uitgevers in het voetspoor van de dichter (ja, met overdrijving van diens voorstelling!) menen; hij is een gelovig christen, zoals ik elders heb verdedigd. De gehele ‘verleidingsscène’, waar we hier midden in zitten, levert daarvoor het bewijs. Want ofschoon de auteur als man uit het volk ons zou willen doen geloven, dat Macharius slechts een instrument is van de Satan, treedt hij niettemin zeer zelfstandig op tegen de duivels. Men lette er wel op, dat hij hun raad niet volgt, maar zelf een plan maakt en dat uitvoert. Ik zie daarin een aanwijzing voor het bestaan van een historische kern. Resten van de oorspronkelijke lezing van de Machariusgeschiedenis zullen tot de kennis van de auteur zijn doorgedrongen en - ofschoon in strijd met zijn diepste bedoelingen - hun sporen in zijn werk hebben achtergelaten. Maar ter zake: dat soud mi verleen betekent niet ‘dat zou mij duur te staan komen’, maar ‘dat zou mij tegen de borst stuiten’. Laet ons triumpheren groottelijc
Duer dit heilich sacrament van miraculen (r. 555-556)
Triumpheren is niet ‘plechtig een kerkfeest vieren’, maar ‘(heilige) vreugde bedrijven, zich verheugen’. Men sal hem in de helle croonen
Met eenen berrenden treeste heet (r. 567-568)
Voor treeste leze men treefte. | |
[pagina 223]
| |
Hulpe dermen
Des moet ymmers de duuel wouwen (r. 579-580)
Hulpe dermen vertalen de uitgevers met ‘help de stakkers’(!). Het is duidelijk, dat we hier een gewone krachtterm voor ons hebben; dermen zijn niet ‘de ermen, armen’, maar darmèn (zie boven de opm. bij r. 295). Ook het hele verhaal, dat de uitgevers doen bij r. 580 kan gevoegelijk geschrapt worden, want ook Des moet ymmers de duuel wouwen is niet meer dan een gewone krachtterm. na desen
Heuet een gescoirt kindt genesen (r. 584-585)
Gescoirt betekent hier niet ‘geopereerd’, maar (evenals in r. 905) ‘een breuk hebbende’. De kerstenen sullen gaen vechten
Teghen die heijdene bij den ribben (r. 593-594)
Ribben zijn hier niet ‘balken (waaruit het kruis vervaardigd is)’, maar (evenals rebben in r. 1054) Christus' ‘ribben’ (costae), zie de opm. bij r. 295. Maer duuel waer saelt ghedijen (r. 598)
Ghedijen is hier niet ‘zijn gunstig verloop hebben’, maar ‘zijn, gebeuren’. Alsomen tvleesch capt op een pase(t) (r. 625)
Voor pase(t) leze men pale(t); het is mij niet duidelijk, waarom de uitgevers de corruptelen niet alleen in de tekst, maar ook in de toelichting hebben gehandhaafd. Wat voor diepzinnigs schuilt daarachter? Waarom niet in dergelijke gevallen een eenvoudige, voor de hand-liggende emendatie voorgesteld? Hoe willen wij dese kerstenen doden
Die ons vallen zeere peutertier (r. 667-668)
Vallen zeere peutertier is niet ‘zeer liederlijk behandelen’, maar ‘zeer boosaardig gezind zijn’. alle daghen sacrificien doen
Onse goden met eenen kersten knecht (r. 671-672)
Kersten knecht betekent hier ‘christen’, knecht is bepaald niet een ‘jonge man’. Gaet maect ghij heet vier bereet
Men sal hem haer cuekenen maken heet (r. 676-677)
Cuekenen betekent hier niet ‘keuken’, maar ‘achtersten’. De humor van deze regel (vg ook r. 698: ‘Ghij en sult van geender voetcouwen steruen’) is (evenals die in r. 697, zie beneden) de uitgevers ontgaan. Dies ic als mijghe spreke hier (r. 691)
Achter als mijghe plaatsen de uitgevers een vraagteken. Waarom niet eenvoudig met vroegere uitgevers geëmendeerd in als nu ghe(spreke)? eenich van tween
Sal als heden vanden lijue steen (r. 693-694)
Steen is niet ‘afstand doen(?)’, maar een onnozele schrijffout voor sceen, scheiden. | |
[pagina 224]
| |
Mijn lieden en willen v niet bederuen (r. 697)
Bederuen is niet ‘tot langzame ontbinding laten overgaan’, maar ‘narigheid bezorgen’ (voor de ‘humor’ zie boven de opm. bij r. 676-677). Ghij heeren stelt ons doch te rantsoene (r. 702)
Te rantsoene is niet ‘tegen een losprijs’, maar ‘op rantsoen’; de zin betekent dus ‘Heren, bepaalt toch een losprijs voor ons, laat ons toch vrij tegen een losprijs’. Gaet steect v duere (r. 757)
Steect v duere is niet ‘vooruit, haast u’, maar ‘maak dat je wegkomt’. Goudt siluer ghesteynte en juweelen
En mach mij niet helpen dats verloren (r. 770-771)
Dats verloren betekent niet ‘dat zou vergeefs zijn’, maar ‘dat is zeker, dat staat vast’. Es de siele onsen Heere bequame
Mij en raect hoe ic bederuen sal (r. 778-779)
Mij en raect vertalen de uitgevers door ‘dan raakt het mij niet’. Deze betekenis van raken was toen echter nog onbekend; men leze daarom roect i.p.v. raect en versta: ‘dan bekommer ik mij er niet om, dan is het mij onverschillig’. Hulp longeren ic sal verwoeden wille (r. 877)
Longeren staat niet voor jongeren (apostelen), maar betekent niets anders dan (Christus') longen (zie de opm. bij r. 295). Vrouwen sijn nyeu als sij yet weeten
Dat hem dient sij en sullens niet vergeten (r. 892-893)
Nyeu is wel niet ‘onberekenbaar’, maar eerder ‘mal, dwaas’ of ‘blij, verheugd’; in het laatste geval heeft als sij yet weeten Dat hem dient betrekking zowel op Vrouwen sijn nyeu als op sij en sullens niet vergeten. Bij den maercillen (r. 907)
Maercillen lees maertillen en dan niet ‘hamers’, maar ‘marteling’ (zie de opm. bij r. 62 en vg nog r. 1039). Ende hoiet ghij viant (r. 908)
Voor hoiet leze men hoirt. Heer Wouter is oic ontgaen den brandt
Ende vut den prisoene oec gecocht (r. 909-910)
Achter gecocht schrijven de uitgevers ‘losgekocht’. Een treffend staaltje van codicolatrie: de tekst is zo heilig, dat hij gehandhaafd moet worden, ook al krijgt men zo volslagen nonsens. De brave heer Wouter heeft namelijk hemel en aarde bewogen om losgekocht te worden, maar het is niet gelukt. Bovendien was het de dichter met die gehele episode te doen om de miraculeuze bevrijding van de ridder door de tussenkomst van het H. Sacrament. Voor gecocht leze men dan ook gerocht, geraakt. Sij es bij heer Heinderick vander Lack (r 920)
Voor Sij leze men Hij, want niemand anders kan bedoeld zijn dan heer Wouter (zie r. 939). | |
[pagina 225]
| |
Dat sijn goey saken
Om tvolc te doen scouwene ende doen die scat
Te besoeckene (r. 929-931)
In r. 930 schrappe men ende doen en voor scat leze men stat, plaats. Verwisseling van c en t (die trouwens in de geschreven vorm zeer veel op elkaar gelijken) komt blijkbaar in het handschrift meermalen voor (vg t. 694 en 907). In dit licht bezien lijkt de emendatie van scaren in staren (r. 59) de overweging waard, ondanks het bevreemdende mij (dat dan als dat. ethicus begrepen zou moeten worden). Als was den ysghanc zeer putertiere (r. 942)
Putertiere is niet ‘boosaardig, onbetrouwbaar’, maar ‘hevig’. Loff vloeye v Helyas coecxken fijn
Alder miraculicxste spijse bekent (1001-1002)
Bekent is niet ‘gevierd, beroemd’, maar het in vervaagde betekenis (ter accentuering van het voorgaande) gebruikte rederijkersrijmwoord. Maer dese plaetse daer rust oft stadt
Es nv al vanden water verwonnen (r. 1115-1116)
In r. 1115 wordt rust verklaard, maar niet oft stadt. Is dit laatste zo simpel, dat het geen verklaring behoeft? Ik wil eerlijk bekennen, dat ik er geen raad mee weet. Er zijn trouwens nog wel meer duistere plaatsen in dit spel onverklaard gebleven. Want als herdde zij dair toe ghestelt
Dat ghijse hooglijck repareren zelt
Ende dat met heilickdommen van relijken (r. 1145-1147)
Hooglijck repareren is niet ‘aanzienlijk versterken’, maar ‘op plechtige, feestelijke wijze versieren’. Voor deze bet. van repareren (dat overigens in rederijkersteksten uitsluitend wordt aangetroffen in de zin van verlossen, soms met bijgedachte aan herstellen) vg. men Godefroy i.v. Reparer (‘parer, orner’). Onder heilichdommen van relijken (r. 1147) versta ik niet zo zeer ‘met schat van relikwieën’ alswel ‘met sacra, bestaande in relikwieën’. Men kan hier denken aan een gedachtenloos gebruik, maar er ook een typisch bewijs in zien voor de nauwe samenhang (in volksgeloof en volksgebruik) van geconsacreerde hostiën en relieken. Voer tijts heb icker of horen vermanen
Zoe hij int sacrament meswanen (r. 1155-1156)
Voor Zoe leze men Hoe. Voorts kunnen wij int sacrament meswanen bezwaarlijk met de uitgevers vertalen met ‘door het sacrament te miskennen’, want dat levert geen zin op. We zullen meswanen wel moeten opvatten als een infinitief met de functie van een verbum finitum. Rampt heb haer tongblat
Dat sy niet en connen ghehelen (r. 1232-1233)
Ghehelen is niet ‘genezen’, maar ‘verbergen’, (ver)zwijgen. In mijnen steert hebbicker onder creuele (r. 1235)
Er onder betekent niet ‘onderwijl, als ik eraan denk’, maar ‘van onderen’ (versta: ‘onder de staart’. J.J. Mak. |
|