| |
| |
| |
Uit de tijdschriften.
(Maart-April).
De Gids, Februari.
In de Kroniek van het proza koos Clara Eggink als onderwerp: De schrijvende vrouw en Anna Blaman.
Maart. W. Gs. Hellinga publiceert een opmerkelijke ‘inleidende’ studie over de Interpretatie van de Nachtwacht, waarvan hij de grondidee in verband brengt met Vondel's Gijsbrecht en Hooft's Gerard van Velsen. Zijn voornemen is, deze studie in het Rembrandt-jaar 1956 uit te werken en uit te geven.
| |
De Nieuwe Stem. Januari.
H. Redeker vraagt opnieuw aandacht voor de merkwaardige persoonlijkheid van de schrijver en dichter A.J. dèr Mouw (Adwaita).
Februari. Annie Romein-Verschoor en J.B. Charles polemiseren over experimentele poëzie, naar aanleiding van een vroeger gepubliceerd essay van de eerste, getiteld Het woord onder de griffel.
| |
Critisch Bulletin. December.
Herman Teirlinck huldigt de zeventig-jarige Firmin van Hecke. - Anthonie Donker (Na Gezelle het Soniënwoud) toont zijn grote waardering voor Teirlinck's Gevecht met de engel. - R. Blijstra (Wie waagt die wint?) beoordeelt Anna Blaman's Op leven en dood; Victor Varangot (Figurenspel) beoordeelt F. Bordewijk's bundel korte verhalen: Mevrouw en meneer Richebois.
Januari. Anthonie Donker en Karel Jonckheere geven om beurten hun mening te kennen omtrent Paul Rodenko's bloemlezing uit de avant-garde poëzie (Nieuwe griffels, schone leien. - Jeanne van Schaik-Willing (Is één seconde niet genoeg?) bespreekt Zelfportret als Legkaart van Hella S. Haasse. - C.J.E. Dinaux (Triest, triest en triest) beoordeelt David de Jong's De glazen wand.
Februari. Hendrik schrijft een In memoriam Constant van Wessem, mijn deelgenoot en toeschouwer als redakteur van ‘Het Getij’. Zijn herdenkingsartikel wordt daardoor een persoonlijk getuigenis. - Anthonie Donker (Vogel, vis, mens elk in zijn element) beoordeelt met grote ingenomenheid de bundel Vogels en Vissen van Guilliaume van der Graft, waarvan hij de diepere zin tracht te doorgronden. - G. Sötemann (Marja, Honnête homme) bespreekt A. Marja's jongste bundel Confidentieel, in verband met zijn vroegere werk: Van mens tot mens (1948). - K. Jonckheere (Talent beter dan vernuft) toont twijfelachtige waardering voor De diamant, een voorbeeldige geschiedenis van Harry Mulisch. - J.B. de la Faille bespreekt Het Land van Tito van A. den Doolaard.
| |
Het Boek van Nu. Februari.
Pierre H. Dubois (Een letterkundige die wel slagen zal) oordeelt vrij ongunstig over het proza van de experimentele dichter S. Vinkenoog (Zolang te water). Al heeft deze ‘profeet van de nieuwe literatuur’ bewezen ‘dat hij wel schrijven kan’, dit boek is een mislukking. - G. Stuiveling (Als dichters zwijgen . . .) bespreekt twee boeken: Guido Gezelle, de andere van Henri Bruning, en Martelgang of cirkelgang. Isaac da Costa als Joods romanticus van Dr. Jaap Meijer, die daarin overeenkomen, dat ze een verklaring beproeven van het verschijnsel dat deze twee dichters in de middelperiode van hun leven gezwegen hebben. - Alfred Kossmann kondigt Bloemlezingen en verzamelbundels aan. - G.H. 's-Gravensande publiceert een
| |
| |
interview met Herman Teirlinck. - Pierre H. Dubois kondigt de verschijning aan van een reeks Nederlandse en Vlaamse dichters op gramofoonplaten, onder leiding van G. Stuiveling, waarvan reeds zes exemplaren gereed zijn. - P.H. Ritter Jr. beoordeelt een vertaalde Amerikaanse roman Gezworen Kameraden van Leon Uris. - P.P. Koster stelde Herinneringen aan Adwaita te boek.
Maart. Alfred Kossmann constateert in de laatste bundel van Vasalis: Gezichten en vergezichten een opgang Naar een nieuwe volmaaktheid. - G. Stuiveling (Boek en Boeket) beoordeelt de bundel Boeket voor Bet en Aagje met opstellen van en over de schrijfsters, waarvan hij er vooral drie waardeert, nl. van Dr. Noordenbos, Ds. van der Zijpp en van Höweler. Verder bespreekt hij Buiten het boekje van A. Marja. - P.H. Dubois noemt Vergeelde Portretten, van E. Breton de Nijs, een ‘bewonderenswaardig boek over het Indisch heimwee’. - Raymond Brulez bespreekt Vlaamse Aforismen in Julien de Valckenaere's Zonneburg. - Clare Lennart huldigt de Tachtigjarige Ina Boudier-Bakker en acht haar talent onverzwakt in het juist verschenen boek Kleine Kruisvaart, opnieuw een uitbeelding van het kinderleven - G. Stuiveling beoordeelt Stutterheim's Taalbeschouwing en Taalbeheersing (Over kennen en kunnen) en J.A. Meijers' Uit het leven der woorden. - P.H. Ritter Jr. (Welsprekendheid) bespreekt, met kritiek, de uitgave Durf te spreken van L. Booy, een vakman in de spraaktechniek. - G. Stuiveling bespreekt A. Viruly's De Zee en de overkant (Verte en Vrede). - Pierre H. Dubois koos het opschrift Op zoek naar Hella S. Haasse boven een artikel over Zelfportret als legkaart van deze schrijfster.
| |
Maatstaf. Maart.
W. Gs. Hellinga (Nieuwsgierigheid is mijn bedrijf) ontdekte in een door Vondel geschreven gedichtje van 1650, een opdracht aan Ebbius, geheimzinnige zinspelingen op zijn bekering. - C.J. Kelk publiceert zijn Herinnering aan Constant van Wessem. - In Antwoord op antwoord polemiseert J.A. Mooy met Paul Rodenko over Empirische poëziecritiek en de dichter.
April. Na een inleiding van S. Carmiggelt over Stukjes schrijven tracht Paul Rodenko de lezer in te leiden in De wereld van Simon Carmiggelt door zijn eigenaardige humor te karakteriseren. - Annie Salomons vervolgt haar Herinneringen uit den ouden tijd. In dit vierde gedeelte komt P.C. Boutens aan de beurt. - A. Roland Holst publiceert een gedicht van Martinus Nijhoff (De idioot in de lente), ‘na jaren opgediept’, en geeft een beschouwing Over het vertalen.
| |
Roeping. December.
Harry G.M. Prick publiceert Een ongepubliceerde scheldkritiek van Lodewijk van Deyssel, voorafgegaan door een ‘aantekening’. Deze kritiek werd in Juli 1891 geschreven, in opdracht van W. Kloos, maar door deze niet aanvaard: ‘Smit Kleine dunkt mij té erg gescholden’. Ter vervanging schreef Van Deyssel in 1892 de bekende bespreking van Smit Kleine's Schrijvers en Schrifturen. - In de Kroniek schrijft Lambert Tegenbosch een drietal Essays over poëzie, nl. de beoordeling van een drietal werken: Jezus als dichter van de Vlaamse Jezuïet Marcel Brauns, waarvoor hij weinig waardering toont; de bloemlezing uit de avant-garde poëzie Nieuwe griffels, schone leien, samengesteld en ingeleid door Paul Rodenko. Tegen deze inleiding ontwikkelt Tegenbosch ernstige bezwaren, met de conclusie: ‘Rodenko is er niet in geslaagd criteria voor zijn bloemlezing op te stellen, niet in de inleiding, niet in de bloemlezing zelf’. De derde beoordeling geldt een andere bloem- | |
| |
lezing uit een vijftal experimentele dichters, getiteld Vijf 5tigers door Gerrit Kouwenaar. Hij verwijt deze experimentelen ‘dat ze alle andere poëzie tot caricatuur maken’, en ‘dat ze in creatief opzicht de taal vermallemoeren omwille van het woord’.
| |
Streven. Maart.
J. van Heugten S.J. beoordeelt Guido Gezelle de andere, een lijvige studie over Gezelle door Henri Bruning. Ondanks grote waardering oppert hij ernstige bezwaren, vooral tegen Bruning's verklaring van Gezelle's langdurig zwijgen uit een geloofscrisis: ‘Ik meen dat dit alles een Bruningse constructie is, niet bewezen en niet te bewijzen.’ - Anton van Duinkerken leverde een artikel over Rooms geloof en volksleven, waarbij hij uitging van Vondel's Heerlijckheit der Kerke.
| |
Nova et Veteras XXXII Nr. 2.
J. Noë S.J. publiceert een artikel over Vondels Lucifer, oorspronkelijk een voordracht op Leuvense leergangen. Hij gaat na wat de Lucifer voor Vondel betekende en hoe hij dat motief uitgewerkt heeft. - Jos. van Brabant S.J. geeft een beschouwing over de nieuwe Woordenlijst (Weer een nieuwe spelling?) met waardering voor het werk van de Commissie. - L. de Pillecijn beoordeelt de nieuwe uitgave van Guido Gezelle's Kerkhofblommen door K.C. Debusschere. - Onder de Boekbesprekingen vermelden wij een waarderende beoordeling van de Nieuwe Nederlandse Spraakkunst van B.H. Erné en Jc. Smit, door Jos. van Brabant. S.J.
| |
Dietsche Warande en Belfort. Februari.
L.C. Michels wijst op Een politieke profetie van Jan Vos, namelijk in het grote gedicht Zeekrijgh tusschen de Staaten der vrye Neederlanden en het Parlement van Engelandt (1653), waarin hij voorspelt dat Karel II ‘Het lijk van Kromwel aan 't schavot ten offer schaffen’ zal. Het blijkt nu dat de strofe met deze ‘profetie’ na 1660 ingelast is. Michels bespreekt dit geval in verband met een plaats uit Vondel's Toneelschilt met een felle aanval op Hugh Peters, de puriteinse predikant en en volgeling van Cromwell.
Maart. Een artikel van A. Hallema draagt als opschrift: Honing en venijn, humor en chagrijn uitgestort over de gebruikers van jenever, bier en wijn. De schrijver maakt ‘een rondwandeling door onze 18de-eeuwse lettertuin in verband met het oordeel over het gebruik en misbruik van alcoholica’ en let daarbij vooral op spectatoriale geschriften. - In de Kroniek van de Vlaamse poëzie bespreekt Jos de Haas gedichten van Gaston Brussens (Ode) en Paul de Ryck's bloemlezing Vlaamse Dichtkunst van deze Tijd, in twee delen. De Kroniek der Zuidafrikaanse letteren van Rob. Antonissen geeft een overzicht van wat in het vorige jaar verschenen is.
| |
De Vlaamse Gids. Maart.
J.C. Brandt Corstius geeft in een essay een samenvattend overzicht van De Westeuropese literatuur in de twintigste eeuw. - P. Minderaa' artikel Karel van de Woestijne's Me-zelf voorbij; me-zelve tegen . . . bevat een ontledende en verklarende toelichting van deze gedichten in Het Bergmeer. Daaruit blijkt o.a., ‘de onloochenbare verwantschap van ideeën en taal met die van vele mystici’ - C.C. Spiering publiceert en bespreekt enige Brieven van August Vermeylen, waarbij o.a. zijn betrekking tot W. Kloos verhelderd wordt. - Een bijdrage van Marc van den Broucke is getiteld De journalist August Snieders over zichzelf. Deze bekende en vruchtbare Vlaamse schrijver vertelt hier en daar over ervaringen in lief en leed van de
| |
| |
journalist. Hij beschikte over herinneringen aan 56 jaren activiteit op de redactie van het Antwerpse ‘Handelsblad’, ook als toongevend hoofdredakteur, in een veelbewogen periode.
April. Pierre Brachin, professor voor het Nederlands aan de Sorbonne, geeft een uitvoerig verslag over De belangstelling voor het Nederlands in Frankrijk, voornamelijk over de studie van onze taal aan de universiteiten van Parijs en Straatsburg. - P. Lambrechts publiceert een lezing, gehouden op de Gentse studiedagen van 15 Januari 1.1: De Vlaamse afgestudeerde in het Vlaams cultureel leven.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift VIII Nr. 12.
Karel Cuypers publiceert een studie over De intuïtie als inspiratiebron voor de exacte wetenschappen, waarbij hij ook ‘de overeenkomsten en verschillen bij de aanleg voor kunst en wetenschap’ behandelt. - Gerard Walschap ontleedt het Vlaams literair minderwaardigheidsgevoel. Hij betoogt dat ‘de belangstelling van de Vlaamse intellectueel voor de wereldletterkunde niet mag verminderen’, maar ‘zoals de verfransing van de Vlaamse leidende stand ons volk deed vervallen, zou een exclusivistische internationalisatie van onze ontwikkelden onze literatuur doen verdorren’. - In de rubriek Zoek de mens vestigt Marnix Gijsen (Cyriel Buysse in America) de aandacht op een vijftal ‘letterproeven’ van deze auteur, in 1887 in America geschreven en in 1888-89 gepubliceerd (in Nederlandsch Museum). een merkwaardige soms kortzichtige schildering van de jonge Amerikaanse gemeenschap. - Paul van Keymeulen levert een beknopt essay over Albert Westerlinck en de poésie pure.
IX Nr 1. In een nieuw viertal brieven zetten Karel Jonckheere en Erik van Ruysbeek hun gedachtenwisseling over Poezie en Experiment voort, waarbij de eerste tegenover de moderne experimentisten een kritisch-afwijzende, de tweede een bewonderend-verdedigend standpunt inneemt, met weigering om de poëzie van vroegere perioden te waarderen.
| |
Leuvense Bijdragen. XLIV, afl. 3-4.
G. de Smet besluit zijn artikel over Dulden. Die Geschichte einer süddentschen Neubildung. - L.C. Michels bespreekt De Minnepraat van Johan de Brune de jonge, een samenspraak tussen een Zeeuw en een Hagenaar, bedoeld als bruiloftsgedicht voor Matthaeus Vossius (1642). Opvallend is de letterlijke gelijkenis met tal van plaatsen uit de Wetsteen, hoewel deze eerst in 1644 voltooid verschenen is. Dat met de ‘Hagenaar’ De Brune zelf aan het woord komt, wordt door de schrijver betwist. - J.M. de Smet brengt opnieuw Het oudste zinnetje in onze moedertaal ter sprake om de romantische uitleg als minnedicht, door Van Ginneken, te bestrijden. Hij bepleit een religieuse opvatting.
| |
Levende Talen. Februari.
Deze aflevering bevat behalve de verslagen van de algemene vergadering en de sektievergaderingen o.a. de volgende bijdragen: H.H.J. de Leeuwe: Multatuli als kunstenaar; F. Sarneel Jr.: Een spraakkunst van het platte vlak (een in hoofdzaak afbrekende kritiek van P.C. Paardekooper's Beknopte A.B.N-Spraakkunst); C. van Hoorneweder: Noordnederlandse docententaal (vergelijkende opmerkingen van een Zuidnederlander over de uitspraak van een dertigtal Noordnederlandse docenten). Uit de lange reeks Boekbeoordelingen vermelden wij de volgende: C.A. Zaalberg: Das buch Extasis van Jan van der Noot en L. Roose: Religieuze Poëzie van Cornelis Crul, beide door J.J. Mak. - G. Knop: De spraakkunst der Terschellinger
| |
| |
dialecten, door Jo Daan. - F. Jansonius: Lodewijk van Deyssel, door J. Kamerbeek Jr. - G.J. Uitman: Wat zeggen onze aardrijkskundige namen? door G. Karsten. - Betje Wolff en Aagje Deken: Lotje Roulin, door J. Reyers. - L.M. van Dis, F. Jansonius, J. Naarding: Taalbegrip en Taalbeheersing, door C.A. Zaalberg.
| |
Tijdschrift voor Levende Talen. XXI. Nr. 2.
Een beoordeling van G.G. Kloeke's Gezag en Norm bij het gebruik van Verzorgd Nederlands, door J. Leenen, draagt het opschrift: Rechts- of linksgerichte taalontwikkeling? De beoordelaar ‘komt uitvoerig op tegen de stelling van Prof. G.G. Kloeke betreffende het primaat van de schrijftaal, niet zozeer omdat ze me teoretisch niet bewezen lijkt, als wel omdat ik ze - als ze bewezen was - met het oog op het taalonderwijs en de taalpraktijk als gevaarlijk zou beschouwen’. Intussen spoort hij aan tot ‘persoonlijke kennisneming van het behandelde geschrift’. - In de rubriek Nederlandse Letteren bespreekt Fr. Closset o.a. de jongste werken van Anna Blaman (Op leven en dood), W.G. van Maanen (De onrustzaaier), André Demedts (In uwe handen), Alfred Kossmann (de bundel gedichten Apologie der varkens) en de Facetten der Nederlandse poëzie, van Martinus Nijhoff tot Herweg Hensen, samengesteld door Pierre H. Dubois, Karel Jonckheere en Laurens van der Waals.
| |
Standpunte IX. Nr. 4.
Als tweede artikel in de reeks Oor Simboliek van Totius publiceert G. Dekker Aantekeninge by die herlees van ‘By die Monument’. - In de rubriek Kronieke bespreekt Rob. Antonissen onder het opschrift Twee digters tussen alles en niks met grote waardering de Nuwe verse van H.P. van Wyk Louw, en het drama Periandros van Korinthe van D.J. Opperman. Daarmee ‘het ons die eerste tot volle omvang uitgeboude Afrikaanse drama in die groot styl gekry’. - Finus M.P. Oosterhof toont in een artikel Traduttore, Traditore aan, dat het vertalen van vreemde poëzie in de moedertaal terecht - volgens Bloem - ‘de moeilijkste aller kunsten’ geacht moet worden. Als uitgangspunt neemt hij de onlangs verschenen bundel Pegasus op wereldreis (1954). Met enige voorbeelden bewijst hij dat dichters bij die taak herhaaldelijk tekort schieten, al wijst hij op geslaagde proeven door hedendaagse dichters van betekenis. - In de rubriek Nederlands proza behandelt J. Greshoff De letterkunde en Indië. In het einde van de negentiende eeuw schreef Couperus twee onvergetelijke meesterwerken, De Stille Kracht en Van Oude Menschen, terwijl P.A. Daum zich verdienstelijk maakte door zijn ‘meeslepend vertellen’. Iets later trad Augusta de Wit op, maar haar werk zal, volgens Greshoff, eer verouderd zijn. Nadrukkelijk vestigt hij de aandacht op de avontuurlijke journalist Willem Walraven (1887-1943). Daarna brengt hij ter sprake als de belangrijkste ‘modernen’: Marie Dermoût, Arnold Clerx, E. Breton de Nijs (een schuilnaam?), wiens Vergeelde Portretten hij zeer hoog stelt, en A. Alberts. Ten slotte vermeldt hij nog Beb Vuyk, de enige ‘die zich vereenzelvigd heeft met het nieuwe Indonesië’. - M. de Villiers beoordeelt
Terblanche se tegniese woordeboek, d.i. het Engels-Afrikaanse Tegniese Woordenboek van Dr H.J. Terblanche (1954), dat hij als een waardevol werk beschouwt, maar waarin hij ernstige tekortkomingen opmerkt.
C.d.V. |
|