De Nieuwe Taalgids. Jaargang 48
(1955)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermdAankondigingen en mededelingen.Zwolse Herdrukken en Klassieken uit de Nederlandse Letterkunde.Met voortvarendheid wordt de reeks Zwolse Herdrukken vervolgd, die onder patronaat van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde bij de firma W.E.J. Tjeenk Willink te Zwolle verschijnt. Het laatst verschenen drietal (No. 11-13), dat wij met genoegen aankondigen, zijn de volgende: P.C. Hooft: Baeto, ingeleid en met aantekeningen voorzien door Dr F. Veenstra (200 blz. Prijs f 4,25). De eerste helft van deze uitgave, ruim 100 bladzijden, is uitgegroeid tot een breed opgezette studie, waarin ook het vroegste dramatische werk van Hooft betrokken wordt. Deze inleiding is in drie delen gesplitst: I De Achilles en Polyxena en de Ariadne in hun verhouding tot de 16e eeuwse dramatiek (d.w.z. voornamelijk van Franse tijdgenoten) II De Baeto en de Geeraerdt van Velsen in hun verhouding tot de klassieke tragedie (in 't biezonder van Seneca) III De zin van de Baeto (blz. 56-103). Om aan te tonen dat dit spel van alle zijden beschouwd is, laten wij de titels van de zeven paragrafen volgen: 1 Hooft en de imitatio, 2 De ondergrond van de Baeto, 3 De functie van het treurspel, 4 Hoofts politieke ideeën en de Baeto, 5 De personen en hun geestelijke achtergrond, 6 De godsdienstige denkbeelden in de Baeto, 7 Het lot van de Baeto. De noten bevatten verwijzingen naar vroegere litteratuur over dit onderwerp. De annotatie bij de tekst is zorgvuldig bewerkt. Voor studerenden dus een model-uitgave. | |
[pagina 119]
| |
Religieuze poëzie van Cornelis Crul, uitgegeven en toegelicht door Dr L. Roose (98 blz. Prijs f 2,45). Zwolle 1954.De Antwerpse rederijker Cornelis Crul zal voor onze lezers geen onbekende meer zijn. Sedert W.A.P. Smit in 1939 de aandacht op hem vestigde en tegen A. van Duinkerken betoogde dat hij stellig een wederdoper geweest is,Ga naar voetnoot1) is zijn werk en zijn geloofsovertuiging herhaaldelijk ter sprake gekomen.Ga naar voetnoot2) Intussen was een deel van zijn werk (Heynken de Luyere en andere Gedichten) reeds in 1950 door C. Kruyskamp met zorg uitgegeven en ingeleid. De wenselijke aanvulling brengt nu dit deel van de Zwolse Herdrukken, voornamelijk Den geestelycken abc en de merkwaardige Tweesprake van den rycken Ghierighen. Een uitvoerige inleiding geeft na de schaarse biografische biezonderheden een toelichting van alle geschriften, maar een groot deel is gewijd aan de vraag: Was Cornelis Crul Rooms of Hervormd? Dr Roose handhaaft zijn opvatting dat Crul het Roomse geloof trouw gebleven is, maar dat bij zijn ‘christocentrisch geloof’ ‘Erasmus zijn voorbeeld en zijn gids’ was. - Aan de uitgave en toelichting van de tekst is veel zorg besteed. | |
Amijs ende Amelis. Een middeleeuwse vriendschapssage. Naar de berijming van Jacob van Maerlant tezamen met zijn Latijnse bron uitgegeven door Dr. J.J. Mak (73 blz. Prijs f 1.75) Zwolle 1954.In zijn Spieghel Historiael berijmde Maerlant dit verhaal naar de prozatekst van Vincentius Bellovacensis. Dat het motief een lange voorgeschiedenis gehad heeft, en de bewerkingen, vanaf de oudste, een Latijns gedicht van Fortarius (± 1100) herhaaldelijk bestudeerd en besproken zijn, heeft Dr. Mak in zijn uitvoerige inleiding (blz. 5-27) helder uiteengezet. Het oer-oude thema van de ideale vriendschap tussen twee mannen en het motief van de genezing van melaatsheid door mensenbloed wijzen op hoge ouderdom. Men zou kunnen twijfelen of het verhaal eigenlijk een epos of een legende geweest is. De ontwikkeling van de overlevering wordt in de laatste paragraaf van de inleiding nagegaan. Na Maerlant heeft nog Boendale in zijn Lekenspiegel een bewerking geleverd. De tekst van Maerlant is parallel afgedrukt met het Latijnse proza van Vincentius, met varianten uit B(oendale). Het voordeel is, dat men zich nu op de hoogte kan stellen, hoe de Middeleeuwse dichter zijn Latijnse bron berijmd heeft. | |
In dezelfde periode verschenen een drietal delen van de Klassieken uit de Nederlandse Letterkunde, nl. No. 2 Nederlandse strijdzangen uit de 16e en de eerste helft der 17e eeuw, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Dr. W.J.C. Buitendijk (167 blz. Prijs f 3.35)Deze bloemlezing is ‘opgezet zuiver als een verzameling van literair-waardevolle strijdzangen’. - ‘Zorgvuldig is vermeden de historische waarde van een lied te laten praevaleren boven de aesthetische’. Immers in dit soort liederen is vaak ‘het fijne goud van de ware poëzie verduisterd door het stof van de rijmelarij of het spinrag van de tweede-rangspoëzie’. Toch verliest Buitendijk in zijn belangrijke Inleiding (blz. 5-27) de historische aard niet uit het oog. | |
[pagina 120]
| |
Tot de strijdzangen rekent hij niet alleen de oorlogspoëzie, maar ook martelaarspoëzie. Op geloofsgebied wordt de tegenstem minder vernomen dan die der Reformatie, maar ook het getuigenis van Anna Bijns, van Katherina Boudewijns wordt plaats verleend. Natuurlijk krijgt het Wilhelmus de volle eer, terwijl Valerius als dichter hoger gesteld wordt dan gewoonlijk geschiedt. Voor de 17e-eeuw krijgt Revius een ereplaats als ‘strijdzanger’, maar ook de belangrijke zeventiende-eeuwse dichters treden naar voren. Juist door deze naast de andere te plaatsen, komt ‘de scheidingslijn tussen 16e en 17e-eeuwse stijlkenmerken ongewild en markant aan de dag’. Met de bloemlezing, die aan deze deskundige verzamelaar ten volle toevertrouwd was, en de boeiende omlijsting heeft hij stellig menige lezer verplicht. | |
No. 3. Uit de strophische gedichten van Jacob van Maerlant, door Prof. Dr. J. van Mierlo S.J. (179 blz. Prijs f 3.60).Van Mierlo, als Maerlant-kenner bij uitstek bevoegd, heeft zich in dit boek tot taak gesteld, Maerlant's verdiensten als dichter voor een hedendaags letterlievend publiek te verduidelijken. De algemene inleiding, over de tijd waarin Maerlant leefde, zijn romans en leerdichten (blz. 5-10) kon kort zijn, omdat hij naar de bredere beschouwingen van zijn hand kon verwijzen. Als hoogtepunt van Maerlants dichterlijke werkzaamheid gelden een viertal strofische gedichten: De eerste Martijn, Een Disputatie, Van den lande van oversee en Der kerken claghe, die alle een afzonderlijke Inleiding krijgen. Bij de teksten geeft hij geen taalkundige aantekeningen. Hij onderstelt blijkbaar een kring van lezers die met het Middelnederlands niet of te weinig vertrouwd zijn, en volgt dus een andere methode van interpretatie, namelijk door parallel met de oude tekst een (niet berijmde) moderne bewerking vers voor vers vertaald, af te drukken. Voor de waardering van het oude versritme zal men toch de Mnl. tekst hardop dienen te lezen. | |
No. 4. Karel ende Elegast, ingeleid en verklaard door Dr W. van den Ent (71 blz. Prijs f 1.60).De Inleiding (blz. 5-19) dient om de bekende tekst nog eens van verschillende zijden te belichten. Er wordt gewezen op de populariteit en de oorspronkelijkheid van deze korte maar verdienstelijke Frankische roman, op het christelijk karakter, de karaktertekening, de eigenaardige humor, de dialogen en de gebeden en ten slotte op de versvorm. De spelling van de tekst is gemoderniseerd, de verklaring is in voetnoten gegeven. | |
Wat zeggen onze aardrijkskundige namen?Als pendant van zijn boek over de betekenis van onze familienamen Hoe komen wij aan onze namen? (Amsterdam U.M. ‘Kosmos’ 1941) schreef G.J. Uitman in 1942 het bovenstaande boek over de oorsprong van onze aardrijkskundige namen, dat door de ongunstige tijdsomstandigheden eerst in 1954, met de nodige aanvullingen, in druk kon verschijnen.Ga naar voetnoot1) De auteur verklaart bescheiden ‘geen andere pretentie te hebben dan de lezer een samenvattend inzicht te verschaffen in de uitkomsten die het wetenschappelijk onderzoek van onze plaatsnamen heeft opgeleverd’. Hij handelde dus uit oprechte belangstelling en lust tot mededeling. Een geschoold toponymist | |
[pagina 121]
| |
is hij niet, maar hij betrad dit voor dilettanten zo gevaarlijke gebied met de overtuiging dat hij zich steeds op betrouwbare bronnen moest kunnen beroepen, waarvoor een uitgebreide belezenheid noodzakelijk was. Voor zijn hulp zullen lezers die zijn belangstelling delen, hem stellig dankbaar zijn. Het eerste deel van de zestien kleine hoofdstukken handelt over algemene onderwerpen: de rol van eigennamen, van het karakter van het landschap: bosrijk, waterrijk enz.; het tweede deel berust grotendeels op geografische indeling naar provincies, gevolgd door Nederlandse namen in het buitenland. Het laatste hoofdstuk bevat een Slotbeschouwing. Voor het doel van dit boek is het uitvoerige Register (blz. 121-136) van belang. Immers, wie zich voor één of meer bepaalde namen interesseert, zou in de vele hoofdstukken lang of vergeefs bladeren, maar vindt nu spoedig zijn weg. | |
Hertzog-Annale van die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns III, 7; Des. 1954.Behalve een aantal bijdragen die betrekking hebben op Generaal Hertzog bevat dit deel twee opstellen van taalkundig belang. De Dialekstudie in Europa en in Suid-Afrika is het onderwerp dat Prof. S.A. Louw bespreekt (blz. 34-41). De tweede bijdrage (blz. 92 vgl) is gewijd aan Ons eerste bijbelvertaler: C.P. Hoogenhout, Hollander van geboorte, die tweemaal een proeve van Afrikaanse bijbelvertaling gegeven heeft: in 1873 van Mattheus, in 1878 van Markus I-XVI. De eerste, voornamelijk bestemd voor kleurlingen, bevat eenvoudige omgangstaal; de tweede, vervaardigd toen het streven naar Afrikaanse letterkundige taal veld gewonnen had, streeft naar ‘'n eie Afrikaanse Bybelstyl’. In 'n paar taalkundige opmerkinge by die vertaling (blz. 95-102, door G.S.N.) is een interessante vergelijking gemaakt tussen die beide taalsoorten. Daarop volgt een bijlage met de teksten. | |
Gijsbrecht van Aemstel.In Januari 1.1. gaf het Algemeen Handelsblad voor zijn lezers een Gijsbrechtnummer uit met acht geïllustreerde pagina's. Daarin wordt verteld ‘hoe het was in Vondels dagen’, de geschiedenis van de voorstellingen, tot ‘de Gijsbreght in 1955’, de verhouding van ‘de Gijsbreght en het geschiedenisboekje’, de moeilijkheden bij de eerste voorstelling, door de tegenwerking van de predikanten, Vondel en Vergilius, terwijl ten slotte nog iets meegedeeld wordt over ‘De geschiedenis van Kloris en Roosje’, het bekende naspel, en ‘over de muziek bij Gijsbreght van Aemstel’. | |
Der Englische Einflusz auf das Niederländische.Onlangs ontving ik bezoek van een jonge Duitse geleerde, Dr Gerhard Worgt, leerling en nu assistent van Prof. Frings te Leipzig, die mij zijn Leipziger proefschrift over dit onderwerp toonde, in getypte vorm (kwartoformaat, 372 blz.). Hoewel een pendant van mijn Akademie-verhandeling, is deze studie anders en in sommige opzichten breder van opzet dan de mijne. Dr. Worgt zocht zijn materiaal allereerst in de Nederlands-Engelse woordenboeken. Ten gevolge van de tijdsomstandigheden, waren zijn gegevens uit Nederlandse tijdschriften, kranten en boeken maar schraal; ze zijn slechts in één paragraaf (blz. 254-258) verwerkt. Doordat daarentegen de verzamelde woorden naar zakelijke groepen zeer gespecialiseerd gerangschikt | |
[pagina 122]
| |
zijn, komt de invloed op groeptalen en vaktermen, door mij terzijde gelaten, beter tot zijn recht. Bovendien is in dit proefschrift aandacht geschonken aan semantische en grammatische aspecten (o.a. ‘Uebereinstimmung der Bedeutung’, ‘Bedeutungsentlehnungen’, ‘Lehnübersetzungen’; genus verschilen meervoudsvorming, uitspraak en spelling. Aan het einde komt ook de Engelse invloed op het Afrikaans ter sprake. Bij een voorlopige kennismaking blijkt deze Duitser zich in deze materie zo goed ingewerkt te hebben, dat hij in vele opzichten voortreffelijk werk geleverd heeft, dat stellig na mogelijke aanvulling uit het levende taalgebruik en herziening van de wat bonte compositie, een uitgave verdient, die ook hier te lande op prijs gesteld zou worden. | |
Frederik van Eeden: Mijne ervaringen op sociologisch gebied.Toen De Blijde Wereld (1903) en 1907 opnieuw in Duitse vertaling zou verschijnen schreef Van Eeden daarvoor een aanvullend hoofdstuk, dat ook in De Gids opgenomen werd. Dit nooit herdrukte artikel is nu opnieuw uitgegeven (Amsterdam - De Beuk - 1954) (Prijs f 2,75) met een toelichtende Aantekening van W.J. Simons (blz. 32-35). | |
Feestnummer M. Schönfeld.Bij gelegenheid van Dr. Schönfeld's 75ste verjaardag verscheen een extranummer van de Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde (XXXI, afl. 1-2) met de volgende inhoud: Na een inleidend woord van hulde, door S.J. Fockema Andreae geeft D.P. Blok een Bibliografie van Schönfeld's naamkundig werk. - H.J. Moerman (†) levert een bijdrage over Het Zwolse burgerboek; J. Helsen over Toponymica in Kempische grensafbakeningen. S.J. Fockema Andreae bespreekt Doorbraaknamen (met een kaartje); Jo Daan (Van Marken ende van Minne) toponymen op het eiland Marken. - V. Verstegen O.F.M. vermeldt Kindernamen te Lokeren omstreeks 1600. - L.C. Michels verklaart de naam van De Kavarmerstrasse te Kleef. - J. Naarding verzamelde Veldnamen in Drente. - G. Karsten verklaart de naam De Redwijzend in West Friesland. | |
Handelingen van het drie-en-twintigste Nederlands Philologen-congres.Bij de firma J.B. Wolters te Groningen verscheen als uitgave van de Vereniging een verslag van het behandelde op het Nijmeegse congres van April 1954. Volgens gewoonte vindt men daarin de volledige tekst van de Openingsrede over Scholen en onderwijs in de latere Nederlandse Middeleeuwen door de voorzitter Prof. R.R. Post, en van de Slotrede, over Twee vreemde vogels in de poëzie: Calander en Charadrius, door Prof. W. Asselbergs. De vele voordrachten in de sekties zijn beknopt samengevat met een verslag van de daarop gevolgde discussies. C.d.V. | |
Da Costa als Joods romanticus.In 1941 promoveerde aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam J. Meijer tot doctor in de letteren en wijsbegeerte op een proefschrift over Isaäc Da Costa's weg naar het Christendom; in 1946 verscheen van deze studie een nagenoeg ongewijzigde herdruk. Enkele jaren later (December 1949) hield Prof. Dr. W.J.H. Caron op de Algemene Vergadering van ‘Het Bilderdijk-Museum’ een voordracht over Da Costa's overgang naar het Christendom (gepubliceerd op pag. 129-139 van de 44e jaargang - 1951 - van ons tijdschrift), waarin ook Meijers proefschrift ter sprake kwam. Carons principiële | |
[pagina 123]
| |
bezwaar daartegen blijkt uit het volgende citaat: ‘Uitvoerig heeft Da Costa ons den weg getekend, dien hij heeft afgelegd van het Jodendom naar het Christendom. Maar Meijer heeft daartegenover een anderen gang van zaken aangewezen. Het is alsof de Joodse promovendus van zijn rasgenoot wil zeggen: Da Costa kan ons veel vertellen, maar wij verstaan dit bekeringsgeval beter dan hijzelf’ (pag. 130). - In antwoord op deze kritiek heeft Dr. Meijer thans een essay gepubliceerd: Martelgang of cirkelgang. Isaäc Da Costa als Joods romanticus (Paramaribo-Suriname, 5715, 1954), waarin hij zijn oorspronkelijke standpunt volledig handhaaft en nieuwe argumenten ter verdediging daarvan aanvoert. Weinig of geen waarde hecht hij aan de bekeringsgeschiedenis, zoals Da Costa deze heeft medegedeeld in de Inleiding op het vierde deel van de Brieven van Mr. W. Bilderdijk. ‘Is daarmee dan helemaal niets aan te vangen? Wij haasten ons te zeggen: neen, niets . . . De Joodse Historie in de negentiende eeuw kent het genre van de bekeringsgeschiedenissen. Er bestaan honderden voorbeelden van’ (pag. 56) . . . ‘Ongeveer 20 jaar na 1818’ spreekt hier ‘een totaal anders geaarde Da Costa’ zich uit over Bilderdijk: ‘Hij doet dit op de conventionele wijze der dopelingen’ (pag. 58). Tegenover de bezwaren van Caron stelt Meijer de volgende conclusie: ‘De Sefardische visionnair onttrekt zich aan alle maatstaven, die niet als enig uitgangspunt kiezen de Joodse levenssfeer, waarin deze dichter ademt. De Calvinistische historiografie zal moeten inzien, dat er één Da Costa existeert - ongrijpbaar voor haar Christelijke maatstaven. Die immers geen tipje kunnen oplichten van die mysterieuze mantel, waarin een Joods profeet gewikkeld was, die naar een geheel andere toekomst schouwde, dan de inmiddels 75-jarige Anti-Revolutionnaire Partij van Groen, Kuyper, Colijn en Schouten. Carons Calvinistische Da Costa is een caricatuur. Men volge des dichters advies en blijve hem zoeken in zijn eigen land’ (pag. 102). W.A.P.S. |
|