Wittkampf en Ab Visser) en de Vlaming Louis Paul Boon, met het opschrift: Wie niet in de wieg wordt gelegd als verteller, legt de lezer te bed.
Juli. E. Straat bespreekt de Odyssee-vertaling van M.A. Schwartz (Homerus in Proza). Onder het opschrift Uit de diepten heb ik geroepen beoordeelt Anthonie Donker de Psalmvertaling van Gabriël Smit. - De bundel Geboorte, van dezelfde schrijver, wordt beoordeeld door F.W.L. Scheltema. - C.J.E. Dinaux beoordeelt Ary Delen's Het donkere huis en Frits Huël's De verlate huwelijksreis als Tweemaal een laat debuut.
Het Boek van Nu. Juni. Met grote ingenomenheid beoordeelt G. Stuiveling Knuvelder's Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde. Bij de behandeling van de Gouden Eeuw kan hij zich echter niet verenigen met de chronologische indeling, die geen voldoende rekening houdt met de generaties. - P.H. Ritter Jr. beoordeelt de historische roman De gouden kroon van Beieren, door Samuel Goudsmit, een schrijver die z.i. niet voldoende gewaardeerd wordt. - In de Kroniek van het Proza bespreekt Pierre H. Dubois een bundel korte prozastukken, De Eilanden, van A. Albers (Eenzaamheid, Spleen en Bedwongen ontroering). - G. Stuiveling publiceert een toespraak, De Stijgbeugel, ter toelichting van de uitkomst van een prijsvraag onder jongere beoefenaars van de dichtkunst uitgeschreven door de Vara. De uitkomst, een bundel van de 40 beste gedichten, wordt met de nodige kritiek aangekondigd.
Juli. C. Binnerts geeft zijn Herinneringen aan E. du Perron in Indië naar aanleiding van Du Perron's Indies Memorandum (1936-1939). - G. Stuiveling (Schoonheid en Geschiedenis) vervolgt zijn beoordeling van Gerard Knuvelder's Handboek deel III en IV. Ondanks zijn waardering ontwikkelt hij enige bezwaren: hij mist daarin een ‘sociologische literatuurbeschouwing’ en acht de behandeling van de laatste periode (1875-1916) in verhouding tot de omvang van de voorafgaande onaanvaardbaar uitvoerig. - Pierre Dubois acht de roman De Medeminnaars, in 1953 verschenen, Een meesterwerk van Albert Helman, waarin hij na vroeger niet onverdienstelijk kleiner verk, litterair en technisch zijn meesterschap bereikt.
Roeping XXIX, No. 3. Harry G.M. Prick publiceert een onuitgegeven fragment van Lodewijk van Deyssel met persoonlijke herinneringen aan zijn familielid, de bekende architekt Dr. P.J.H. Cuypers. - In een Kroniek (Drie Vlamingen en een probleem) bespreekt Gabriel Smit met tegenzin de bundel De eeuwige mens van P.M. Brauns S.J., met gematigde belangstelling de bundel Ilona van Lieven Rens, en met ingenomenheid de nieuwste bundel Alles is verband van Herwig Hensen. - Harry G.M. Prick beoordeelt het proefschrift Tolstoj in Nederland van Rudolf Jans; M. Molenaar M.S.C. Religieuse poëzie) toont bewondering voor de gedichten van de Vlaamse priester Gery Helderenberg.
No. 6. Albert Westerlinck publiceert het eerste gedeelte van een uitvoerige studie over De Katholieke roman in deze tijd, d.w.z. de laatste halve eeuw. In it gedeelte zijn de gegevens ontleend aan de buitenlandse, vooral de Franse letterjunde.
Dietsche Warande en Belfort. Juli. R.V. van den Bussche O.P. doet Een poging tot juiste waardering van Cyriel Verschaeve, wiens werken sinds 1934 een tiendelige Hulde-uitgave verschenen zijn. - Bert Ranke bestudeerde et werk van Piet van Aken in een uitvoerige bijdrage, die als ondertitel