verheerlijker van de levenskracht, naar aanleiding van zijn jongste roman: Het gevecht met de Engel. - Erik van Ruysbeek (Het bos en de bomen) maakt kanttekeningen en oppert bedenkingen bij een voordracht van Jan Walravens, in dit tijdschrift (Sept. 1952) gepubliceerd. Tegen zijn pleidooi voor de experimentele dichtkunst heeft hij geen bezwaar, maar hij verwacht een ‘nieuwe synthetische kunst van morgen’, want ‘elke ontdekking, elk experiment, elk avant-gardisme moet, op straffe van onvruchtbaarheid, op een nieuwe synthese uitlopen’. - Jan Greshoff vervolgt zijn Meanders (IV).
Nieuw Vlaams Tijdschrift. Aug. In een uitvoerig artikel bespreekt Jeanne van Schaik-Willing de betekenis van Simon Vestdijk als fenomeen van deze tijd. Als grondtrekken van Vestdijk's kunst noemt zij de ‘demonie’ en ‘het onvervulbaar verlangen’. De ‘verbijsterende productie’ van deze auteur heeft als keerzijde een zekere overijling, die tot tekortkomingen leidt, maar zijn kunst geeft ook ‘fantastische schoonheidssensatie’. Vestdijk moet beschouwd worden ‘als een der zeer groten in het gebied der letteren’.
Zevende Jaargang, No. 2. Achilles Mussche bespreekt uitvoerig de z.i. belangrijkste produkten van Het essayistisch en literair-historisch proza van de laatste jaren, nl. de Verzamelde Geschriften van Alphons Diepenbrock, het Verzameld Werk van Menno ter Braak, De Geest over de Wateren van J.A. Rispens, de Hooft-biografie van H.W. van Tricht, De Dodendans van D.Th. Enklaar, Volk en Dichterschap van Th.W.R. de Haan en De Nederlandse Volksboeken door Luc. Debaene.
Zevende Jaargang, No. 3. Een In memoriam Henriëtte Roland Holst van Achiel Mussche geeft een diepgaande beschouwing hoe door het gehele werk van deze dichteres droom en daad wisselen. ‘De éne wet van de liefde heeft zich in beide richtingen bewogen: in de richting van de mystieke bespiegeling èn in de richting van de sociale daadvaardigheid’. - De breed opgezette Kroniek van Hubert Lampo draagt als titel De Vlaamse prozakunst. Panorama tot midden 1952. In de eerste rubriek, Jongeren rukken aan de tralies wordt een drietal besproken, die ‘in de laatste tijd in het brandpunt van de belangstelling kwamen’: Hugo Claus, Jan Walravens en Valeer van Kerkhove, wier laatste romans uitvoerig beoordeeld worden. Minder aandacht krijgt de tijd van De oorlog en wat er uit volgt. Dan volgt een bespreking van Het stiefkind, de novelle en van De lopende romanproductie, koren en kaf. Het peil stijgt weer in de laatste afdeling, waar Vruchten van levensrijpheid ter sprake komen, namelijk het laatste werk van Filip De Pillecyn, Marnix Gijsen (Goed en Kwaad; Klaaglied om Agnes), Raymond Brulez (Mijn Woningen), Gerard Walschap (Zuster Vigilia) en Achilles Mussche (Aan de voet van het Belfort).
Dietsche Warande en Belfort. Nov. Een artikel van F.C. Bursch is getiteld: De kunst van de oorsprong en de oorsprong der kunst. - Henri Bruning publiceert opnieuw een hoofdstuk uit zijn boek Gezelle, de Andere met het opschrift: Afgewezen oordeel: beschouwingen over Gezelle's zwijgen.
Dec. In zijn In memoriam Henriette Roland Holst-Van der Schalk wijst A. Westerlinck op de intieme vriendschap tussen de dichteres en Mej. Belpaire. - Een in het Nederlands vertaald artikel van Max Picard behandelt Het objectieve element in het litteraire kunstwerk, waarin de ‘beginselen ener Christelijke Poëtia’ uiteengezet worden. - Henri Bruning vervolgt zijn bovengenoemde beschouwingen over Gezelle's zwijgen, waarin hij na kritiek op vroegere biografen zijn eigen opvatting ontwikkelt, namelijk dat Gezelle in