| |
| |
| |
Uit de tijdschriften.
(Augustus - Oktober),
De Gids.
Aug.-Sept. Dit speciale nummer bevat een lange reeks korte artikels over allerlei onderwerpen, over De tijd waarin wij leven. Daaruit vermelden wij een bijdrage van G.G. Kloeke over Onze taal, in hoofdzaak een samenvatting van zijn brochure Gezag en norm bij het gebruik van Verzorgd Nederlands, met een verwijzing naar een onlangs verschenen boek van Robert A. Hall Jr.: Leave your language alone. Verder een bijdrage van C.J. Kelk over Het Proza, met een bemoedigend slot over het steigend peil van onze hedendaagse prozakunst.
| |
De Nieuwe Stem.
Juli-Augustus. Raymond Brulez eert Julien Kuypers bij zijn zestigste verjaardag als ‘een grote drijvende kracht maar ook een symbolisch exponent van de groeiende macht van de Vlaamse gemeenschap’. - J.C. Brandt Corstius publiceert zijn rede over Jacobus van Looy, in Juli 1950 in het Van Looy-museum te Haarlem gehouden.
| |
Roeping.
Juli. Michel van der Plas publiceert het eerste gedeelte van een uitvoerige studie over het dichtwerk van Martinus Nijhoff, met de titel De onmachtige Wandelaar. Rond Nijhoff's twee eerste gedichtenbundels. In De Wandelaar ziet hij een persoonlijkheid ‘gecompliceerd en onzeker van zichzelf’, die hij met tal van aanhalingen typeert, waarbij hij een parallel trekt met de poëzie van F.S. Eliot, en verband zoekt met de decadentenliteratuur in het algemeen. - In De vliegende Hollander als antilegende gaat H.F.J. Miedema de verschillende bewerkingen van dit motief na. - In de Kroniek verwelkomt de Redaktie van harte het beroep van Anton van Duinkerken naar Nijmegen. - Harry G.M. Prick (Herwaardering van een hart) wijst op vernieuwde waardering van Hélène Swarth's verzen.
| |
Critisch Bulletin.
Juni. R. Blijstra beoordeelt S. Vestdijk's roman De verminkte Apollo. - Jeanne van Schaik-Willing beschouwt De moord op Arend Zwigt als Een als roman vermomde tragedie. - Onder het opschrift Animistisch en Dionysisch beoordeelt Hendrik de Vries de dichtbundel Doem en dorst van Albert Besnard. - Erik van Ruysbeek beoordeelt Het Pakt der Triumviren van Raymond Brulez (Humor als levenswijsheid). - J. Tersteeg bespreekt Zeven eeuwen Nederlandsche Levenskunst van Anne H. Mulder.
Juli. Martinus Nijhoff heeft veel lof voor H.W. van Tricht's monografie over P.C. Hooft. - Anthonie Donker schrijft een warme aanbeveling voor de inaugurele rede The poet's task van de dichter C. Day Lewis, benoemd als hoogleraar in de dichtkunst te Oxford (Poëzie ex Kathedra). - De roman De Laaiende Stilte, zich aansluitend bij De Stille Plantage van Albert Helman, wordt zeer gunstig beoordeeld door R. Blijstra (Dagboek van wanhoop en haat. - E. Straat noemt G.H.M. van Huet Een essayist pur sang naar aanleiding van zijn gebundelde beschouwingen over schrijvers en boeken: Lezen en laten lezen.
Aug. G.H. 's Gravesande beantwoordt de vraag: Wanneer heeft Lodewijk van Deyssel ‘Nieuw Holland’ geschreven? De aangegeven datum 1884 is onjuist. Uit de korrespondentie met Kloos blijkt dat dit ± 1886 geweest moet zijn. - Anthonie Donker schrijft over Van Deyssels debuut, Hendrik de Vries Over Adriaan Roland Holst. - Onder het opschrift Ideologie en Naturalisme beoordeelt W.F. Hermans de roman Ik was geen soldaat van
| |
| |
Gerrit Kouwenaar. - P.J. Meertens beoordeelt In drie etappen van C. Rijndorp, als De literatuur der kleine luyden. - Pieter G. Buckinx schrijft over Vlaamse Avant garde-poëzie. - Anthonie Donker publiceert een eerste artikel over Humoristen, gewijd aan Simon Carmiggelt, auteur van Klein beginnen.
| |
Het Boek van Nu.
Aug. De herinneringen Bij het standbeeld van Arthur van Schendel betreffen niet alleen deze schrijver, maar ook andere vrienden onder de tijdgenoten van Forum o.a. Du Perron. - In de Kroniek van het proza beoordeelt Top Naeff de romans Ik was geen soldaat van Gerrit Kouwenaar en De wereld lacht om tranen van Fr. C. Ridwit. - P.H. Ritter Jr. schrijft over het Bestendig succes van de Camera Obscura, naar aanleiding van de Haarlemse tentoonstelling, en over Het Eiland der Sirenen van Jacques den Haan.
Sept. Pierre H. Dubois gaat na ‘wat het leven van onze literatuur - en niet de onze alleen - bedreigt’, en waaraan ‘de achteruitgang van niveau’ te wijten is (Hygiëne van de Literatuur). - Jan Greshoff (S. Vestdijk, centraal en voorbeeldig) geeft aan zijn bewondering uiting voor het zeldzame talent en de produktiviteit van deze hem persoonlijk bekende auteur, waarbij voornamelijk de eerste ontwikkelingsperiode ter sprake komt. - G. Stuiveling beoordeelt Westerlinck's proefschrift over De psychologische figuur van Karel van de Woestijne als dichter en karakteriseert deze dichter treffend als eenzelvige bij wie Zelfkwelling als inspiratie dienst doet. Aan het slot ontwikkelt hij enige bezwaren, o.a. over het al of niet religieuse karakter van Van de Woestijne's poëzie vóór zijn veertigste jaar en over de onvolledige gebruikmaking van het beschikbare woordmateriaal.
| |
Streven.
Sept. Em. Janssen toont in een artikel grote waardering voor Alb. Westerlinck's studie over Karel van de Woestijne, die voor de karakteristiek van de dichter en de mens ‘veel nieuws en oorspronkelijks’ gebracht heeft, al houdt hij Van de Woestijne voor ‘een groter dichter dan Westerlinck het voorstelt’.
| |
De Vlaamse Gids.
Augustus. In de Kroniek van de Poëzie bespreekt M. Rutten, onder het opschrift Avant-Garde of traditie, de poging van jongere dichters om “in het spoor van het surrealisme en existentialisme én er over heen, de Nederlandse letteren van deze tijd verder uit te bouwen”. Daarbij wijst hij op de Noordnederlandse groep van Atonaal, in het Zuiden op Tijd en Mens, eigenlijk aansluitend bij de richting van Ostaijen en Burssens. Ondanks zijn twijfel aan de betekenis van deze experimentele poëzie voor de toekomst, toont hij waardering voor het talent van sommige voorstanders. Vrij uitvoerig beoordeelt hij Hoog Water van A. Bontridder en Alles is Verband van H. Hensen. - Grote waardering voor het debiet van Bontridder toont ook Boontje, in een artikel In welke straat breekt men het brood der poëzie? - In een beschouwing over Purisme en Linguistiek trekt Aloïs Gerlo met scherp geschut te velde tegen de ‘dogmatische en pedante taalzuiveraars’, die ‘met taaldecreten hun landgenoten willen regeren’. Hij neemt daarbij aan dat er een gelijkberechtigd standaard-Nederlands bestaat, geldig voor Vlaanderen, naast een standaard-Nederlands voor (Noord-)Nederland, die naar elkaar toegroeien.
Sept. Deze aflevering is grotendeels gewijd aan de ‘Dagen van de Vlaamse Gids, 1852’. Opgenomen is o.a. het Inleidend woord van H. van Werveke, een beschouwing over Strekkingen van het Vlaams Toneel door Suzanne Lilar
| |
| |
en enige voordrachten van letterkundige aard, gedurende die dagen gehouden. De aflevering besluit met een nieuwe reeks Meanders van Jan Greshoff.
Oktober. Uit deze aflevering, bijna geheel gevuld met voordrachten, gedurende de ‘Dagen van de Vlaamse Gids 1952’ gehouden, vermelden wij een lezing van Pierre H. Dubois Over de invloed van de schrijver en de functie van de critiek, waarbij de aandacht gevestigd wordt op ‘wat die beide onderwerpen verbindt’.
| |
Dietsche Warande en Belfort.
Juli. De redaktie huldigt Jozef Muls bij gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag. - Albert Westerlinck geeft in de Kroniek der Poëzie een uitvoerige beoordeling van Urbain Van de Voorde's jongste dichtbundel De Gelieven, waarin hij een veertigtal minnaars, grote figuren uit mythen, legenden, geschiedenis en letterkunde aan het woord laat. Uit het opschrift: Aesthetisch kunst-maken of geestelijke waarachtigheid is reeds op te maken dat de criticus ernstige bezwaren heeft. Hij vindt de geest van dit soort liefde-poëzie ‘onnederlands, te zeer Germaans-Duits, mystischirrationeel’, al heeft hij er, uit zuiver aesthetisch oogpunt, wel waardering voor.
| |
Tijdschrift voor Ned. Taal- en Letterkunde. LXX, afl. 2.
Een nagelaten lezing van J.H. van Lessen behandelt uitvoerig De etymologie van wrevel, wreef en wressem. - K. Heeroma bespreekt Fries oes, uis. - J.J. Mak verbetert een foutieve lezing: Duynen en dwinen. - Een breed opgezette studie wijdt W.J.C. Buitendijk aan Het zedelijk en godsdienstig leven van J.J. Starter. - Onder de Boekbeoordelingen bespreekt K. Sneyders de Vogel een Franse studie van J. Horrent over La Chanson de Roland. G.G. Kloeke beoordeelt met ingenomenheid het proefschrift van H.J. Vieu-Kuik over Het gebruik van Franse woorden door Wolff en Deken; C. Kruyskamp beoordeelt het eerste deel van het Woordeboek van die Afrikaanse Taal.
| |
Taal en Tongval III, afl. 3-4.
J. Dupont veronderstelt dat de uitdrukking Violen laten zorgen teruggaat op een oudere: Borgen laten zorgen en dat daarbij de homonymie van lîer (= borg) en lier (viool) in het spel geweest zou zijn. - A. Weijnen schrijft over Ooltjensplaats dialectonderzoek, naar aanleiding van H.C. Landheer's proefschrift: Klank- en Vormleer van het Dialect van Overflakkee. - Godelieve Van den Berghe heeft Het subject-pronomen van de 2e persoon pluralis, enclise voor Zuid-Nederland in kaart gebracht en levert daarbij een uitvoerige toelichting. - Het proefschrift van Peeters over Het klankkarakter van het Venloos heeft volgens A. Weijnen De studie van de dialektklank verfrist. - M. Hoebeke schrijft een artikel, door twee kaartjes toegelicht: Nog steeds de palatalisatie van Germ. a>e voor gutturaal en labiaal in de Zuid-Nederlandse dialecten. - J. Leenen wijst op Af te schrijven ‘hoofd’-relikten in het Aarschots. Aan vormen waar Pauwels ‘hoofd’ onderstelt, geeft hij een andere verklaring. - Willem Pée publiceert de eerste uitkomsten van zijn onderzoek naar Het Neger-Engels van Suriname. - W.Gs. Hellinga voegt daaraan een inleidende beschouwing toe over De waarde van de zogenaamde mengtalen in de West. Behalve vragenlijsten van Nederlands Paramaribo, een genoteerde tekst en een overzicht van de spellinggeschiedenis (door A. Donicie) vindt men hier ook een overzicht van De klanken van het Neger-Engels door W. Pée.
| |
Leuvense Bijdragen XLI, afl. 3-4. Bijblad.
In een artikel De bronnen voor de kennis van het Oud-Nederlands schrijft C. Tavernier-Vereecken met veel lof over de Diplomata Belgica, uitgegeven door M. Gysseling en A.C.F.
| |
| |
Koch. - Onder de Boekbesprekingen, die voor een groot deel betrekking hebben op buitenlandse uitgaven, vermelden wij voor het Nederlands de volgende: A. van Loey's Middelnederlandse Spraakkunst II (Klankleer) door J.L. Pauwels; J.J. Mak: Vier excellente Cluchten door J. Deschamps; L. Debaene: De Historie van Broeder Russche, door J. Deschamps; K. Van de Woestyne: Verzameld Werk VI en VIII, door R.F. Lissens; J. Broekhuysen: Studies over het dialect van Zelhem, door V. Verstegen.
| |
Tijdschrift voor Levende Talen XVIII, afl. 5.
Gérard Bertrand karakteriseert beknopt de romankunst van Johan Fabritius en komt tot de konklusie: ‘Zijn werk zal steeds een aangenaam, maar weinig verheffend tijdverdrijf zijn. Veel meer moeten wij er niet in zoeken’.
| |
Standpunte, Nr. 24.
In een uitvoerig, uitstekend gedokumenteerd artikel beschouwt M.A. Bax-Botha de Belangstelling in Nederland voor 1940, vir die Afrikaanse taal en letterkunde. Daarvoor heeft zij voornamelijk de tijdschriften geraadpleegd. - Rob. Antonissen beoordeelt Opperman's Groot Verseboek: spiëel en keur, een ‘uitmuntende keuze’ uit de Afrikaanse poëzie. - Een scherp afwijzend oordeel spreekt Wil de Pauw uit over de uitgave van Hedendaagse Vlaamse Verhalen vir Suid-Afrikaanse Skole, verzamelt en toegelicht door Dr. C.G.L. Apeldoorn (‘Nederlandse skoolboekies, maar nie so nie!’
| |
Ons Eie Boek XVIII,
Nommer I. M. de Villiers vervolgt zijn kritische beschouwing van Die Afrikaanse Woordeboek dat hij, ondanks bezwaren, zeer waardeert. - R.F.M. Immelman levert een bijdrage tot Die geskrewe woord aan die Kaap - 1652-1952. In het Kritiese Bulletin prijst F.E.J. Malherbe het Groot Verseboek van D.J. Opperman als ‘die volledigste en beste bloemlesing’. Verder beoordeelt o.a.M.S.B. Kritzinger Oupa Landman se viool als ‘een van die interessantste romans van die jaar’. - F.V. Lategan heeft veel lof voor Jagters van die woestynland door P.J. Schoeman. - M.S.B. Kritzinger toont zich onvoldaan over Die Afrikaanse letterkunde van A. Coetzee en S.C. Hattingh.
Nommer II. Rob. Antonissen stelt de vraag waaraan het onvoldoende peil van het Afrikaanse proza in de laatste tijd te wijten is ('n Kwaal en 'n Remedie): aan de schrijvers, de uitgevers of de lezers? - Jan Greshoff (Letterkundige lewe in Nederland) protesteert tegen de door letterkundigen gemaakte reklame voor hun werk. - M. de Villiers schrijft tegen schoolmeesterlijke en dilettantische pogingen tot ‘Taalverbetering’. - F.E.J. Malherbe beoordeelt Ver in die wêreld van Uys Krige; F.V. Lategan Nelia Bell van W.A. de Klerk; F. Malherbe Jonger Skrijwers oor eie werk van P.J. Nienaber. - In de rubriek Drama beoordeelt W.J.B. Pienaar Malherbe's Die uur van die rooi maan en ander eenbedrijwe en Vlamme oor La Roche van W.A. de Klerk. Beide nummers hebben de gewone slotrubriek met kritisch-opvoedkundige opstellen over boeken die bij het onderwijs voorgeschreven zijn.
C.d.V.
|
|