De Nieuwe Taalgids. Jaargang 43
(1950)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 347]
| |
Aankondigingen en mededelingen.Overdiep's Stilistische Grammatica. Van deze grammatica, vroeger reeds door ons beoordeeldGa naar voetnoot1), heeft Dr. G.A. van Es een tweede druk bezorgdGa naar voetnoot2). Enkele nagelaten aantekeningen van de schrijver heeft de bewerker ingevoegd, terwijl hij hier en daar verduidelijkingen en aanvullingen, o.a. Groningse en Limburgse gegevens, aangebracht heeft. ‘Ingrijpende veranderingen waren niet nodig’. Ook de oude spelling is ongewijzigd gebleven.
Phrase en Paraphrase. Dr. J. Haantjes en Drs. J.H. Westerhuis stelden een boekje samen met een aantal bekende en onbekende gedichten en prozastukken met de bedoeling ‘de leerling nauwkeurig te leren lezen, te leren zich af te vragen of het gelezene goed begrepen en tot hem doorgedrongen is, en de stof met eigen woorden weer te geven’. Op elk stukje volgt een korte Toelichting en een aantal VragenGa naar voetnoot3).
De Groot en Heinsius en hun Zeeuwse vrienden. Over dit onderwerp publiceerde Dr. P.J. Meertens een uitvoerig gedokumenteerd artikel in het Archief, uitgegeven door het Zeeuws Genootschap van Wetenschappen 1949-1950 (blz. 53-99). In de eerste plaats komen De Groot's betrekkingen met de familie Van Reigersbergh ter sprake, maar uit het vervolg blijkt dat zowel Hugo de Groot als Daniel Heinsius, zijn bruidsjonker, en tot de gebeurtenissen van 1618 zijn vriend, met een belangrijk deel van het Zeeuwse intellect relaties heeft gehad.
De Vlaamse literatuur sedert Gezelle. Het Vlaams Economisch Verbond, overtuigd dat het ‘niet uitsluitend een economische rol, maar ook een culturele taak te vervullen heeft’, liet als ‘cultuurnummer’ van zijn BerichtenGa naar voetnoot4) een overzicht samenstellen van de literatuur sedert Gezelle, bestemd voor de ‘hogere middenstand’. De redaktie werd opgedragen aan Dr. R.F. Lissens, die een groot aantal medewerkers zocht, die een speciaal onderwerp op grond van eigen studie beheersten. Ieder kreeg ± 5 blz. ter beschikking en was dus tot beperking genoodzaakt, maar ieders terrein was niet zó afgebakend, dat dezelfde auteurs meermalen ter sprake komen. De Gezelle-lijn wordt besproken door Frank Baur, de Westvlaamse Koppen door R.F. Lissens, bekend door zijn Rodenbach-studies; Van Nu en Straks door J. Kuypers; Karel Van de Woestijne door F.V. Toussaint van Boelare; Stijn Streuvels door J. Florquin, op grond van een dissertatie; De Boomgaardgeneratie door P. Lebeau, eveneens auteur van een dissertatie over dit onderwerp; Paul van Ostaijen door G. Burssens; Ervaringen van het eerste en het tweede Vlaamse Volkstoneel door J. Boon; De poëzie van 1900 tot heden door A. Demedts, bekend door zijn uitvoerige bloemlezing; Felix Timmermans door J. Muls, die zeer persoonlijke ‘herinneringen’ te boek stelde; Het verhalend proza sinds Felix Timmermans door U. van de Voorde; Een halve eeuw critiek, essay en literatuuurstudie door M. Rutten; Beschouwingen over onze toneelliteratuur door F. Mortier; Getuigenis 1950: de Roman van H. Lampo; Ge- | |
[pagina 348]
| |
tuigenis 1950: de Poëzie van H. van Herreweghen; Getuigenis 1950: het Toneel van J. Grootaers. Deze verzameling is ook voor Noord-Nederlanders van belang, omdat men niet alleen een volledig overzicht door deskundigen krijgt, maar ook de deskundigen zelf leert kennen, in hun kijk op het onderwerp van hun studie en hun wijze van behandeling.
Het Boek in België II No. 4-6. Het bibliografisch overzicht 1949-1950 in deze aflevering wordt ingeleid door een uitvoerig artikel van R.F. Lissens: De Vlaamse roman van heden 1940-1950.
Dr. H.H. Knippenberg's Memoriaal. In deze bundel geeft de auteur ‘Herinneringsbeelden’ aan tal van tijdgenoten. Het uitvoerigst is het eerste hoofdstuk over de bekende Dr. H.W.E. Moller (blz. 5-28), een mengeling van biografie en autobiografie. In de kortere hoofdstukjes komen o.a. ter sprake de letterkundigen Marie Koenen en Pieter van der Meer van Walcheren, naast andere Limburgers en Vlamingen. Het boekje, versierd met enkele portretten, is verschenen bij de Uitgeverij ‘Helmond’ te Helmond.
De herziening van Max Havelaar. Gerard Brom heeft een nauwkeurige studie gemaakt van Multatuli's zeltkritiek in de Max Havelaar en tal van varianten vergaderd, gerangschikt en beoordeeld. De uitkomsten zijn nu gepubliceerd in de Mededelingen der Kon. Ned. Akademie XIII, No. 6 (Amsterdam - N.V. Noord-Hollandse U.M. 1950) (Prijs f 0.95).
Utrechtse volkstaal. Het verzamelwerk Hart van Nederland (Bruna - 1950) bevat een hoofdstuk van Dr. P.J. Meertens over De taal van Utrecht (blz. 128-149) waarin de bronnen worden opgesomd en besproken, en op grond van modern dialektonderzoek de eigenaardigheden van de Utrechtse volkstaal worden beschreven. Dezelfde auteur schreef voor dit boek een folklorisch hoofdstuk: Volksleven in het Sticht (blz. 477-499)
Blauwvoet. Ter aankondiging ontvingen wij een proefnummer Jaarg. III No. 3) van dit onlangs herrezen ‘leidend maandblad van de hele-Nederlandse jeugd’ (Uitgegeven Oranje - St. Amandsberg). Daarin komt o.a. voor: een uitvoerige huldiging van de Dietse voorman Lodewijk Dosfel (Levensbeeld en Persoonlijkheid), door Kris de Jonghe, en een opstel Lanskap en vrou by die ou en nuwe digters door C.F.W. Myburgh, die een parallel trekt tussen de oudere dichters (Celliers, Leopoldt, Totius) en het jongere geslacht van 1930 (blz. 66-72).
Het leven een droom, de droom een leven. Een wandeling door de wereldliteratuur. Dit is het onderwerp van een rede, uitgesproken bij de overdracht van het Rectoraat der Rijks-Universiteit te Groningen (Sept. 1950) door Prof. Dr. Th.C. van Stockum (uitgegeven door J.B. Wolters - Groningen. Prijs f 1.90). ABC der Letterkunde. P. Minderhout stelde, ten bate van het M.O. en van studerenden, een | |
[pagina 349]
| |
boekje samen: Een belangrijke terminologie der letterkunde met verklaringen en voorbeelden (Purmerend - J. Muusses - 1950; 61 blz. Prijs f 1.20).
Verleden, heden en toekomst van de dialectstudie van Overijsel en de Achterhoek. Dit onderwerp behandelde Dr. H.L. Bezoen in een belangwekkende rede, uitgesproken op de Arnhemse Akademiedag (April 1950). De tekst is onlangs uitgegeven in de werken van de Kon. Ned. Akademie van Wetenschappen (Amsterdam N.V. Noordholl. U.M. 1950). C.d.V. Nicolaus van Milst. In de reeks ‘Batavia Sacra’ wijdde Anton van Duinkerken een deeltje (uitgave: Het Spectrum, Utrecht-Brussel 1949) aan de Antwerpenaar Nicolaus van Milst (1645-1706), die vanaf 1674 pastoor was van het Begijnhof te Breda. Het werd een prettig leesbaar en interessant boekje, niet in de laatste plaats om de tekening van de oprechte, maar benepen vroomheid die in deze tijd het Rooms-Katholicisme in Staats-Brabant kenmerkt. De poëzie en de meditaties van Van Milst kunnen als symbool voor deze sfeer gelden. Een groot dichter is deze pastoor stellig niet geweest, ‘maar de provincie Noord-Brabant heeft in heel die periode van verdrukking geen anderen dichter gehad. Alleen al door de enige te zijn geweest, is hij betrekkelijk interessant’ (pag. 33). Van Duinkerken typeert hem als een zelfstandig volgeling van Adriaen Poirters, en acht hem naar de aard en waarde van zijn werk het best vergelijkbaar met Jodocus van Lodensteyn en Willem Sluyter. - Voor de literatuur-historicus zijn verder vooral de bladzijden 48-49 van belang. Van Duinkerken constateert daar ‘voor een zeldzame keer’ invloed van Vondel (Kinder-lyck), maar wijst er tegelijkertijd op dat Van Milst juist hier diens kunst schamper schijnt af te doen in regels ‘die de ijdelheid van het scherpzinnig theologiseren wraken en die te zinspelen schijnen op de naam en op de algemeen bekende Wiltsanck van den dichter der Bespiegelingen van Godt en godtsdienst’. W.A.P.S. |
|