De Nieuwe Taalgids. Jaargang 43
(1950)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||
U(w) aller aandacht wordt gevraagd.Meermalen blijkt, dat constructies als die, waarvan er in bovenstaand opschrift een genoemd is, tot de ‘actuele’ problemen behoren. Het is dus van belang de schijnbaar verloren zaak van het persoonlijk voornaamwoord i.c. zo al niet te bepleiten, dan toch het recht ervan te bewijzen. Dat is het doel van deze beschouwing.
Is de titel in zijn onvolledigheid verwarrend, dan breiden wij die uit tot: Aandacht wordt gevraagd van u allen, die oprechte belangstelling hebt. In dit geval hebben we dan, naar in het algemeen onze gewoonte is, de genitief omschreven, en vooraf kunnen we al constateren, dat er grammatisch contact bestaat tussen u en allen, niet tussen u(w) en aandacht, zoals ook blijkt uit de volgende omschrijvingen:
U aller opkomst is gewenst (Hd. Ihrer aller Besuch...) - de opkomst van u allen... Hun aller hoop is gevestigd op... (Hd. Ihrer aller Hoffnung...) - De hoop van hen allen... Ons aller voornemen... (Hd. Unser aller Absicht...) - Het voornemen van ons allen, en uit de met deze op een lijn staande combinatie van een voornaamwoord + beiden: Ons beider bezit is verloren (Hd. Unser beider Besitz...) - Het bezit van ons beiden... Hun beider roem zal eeuwig zijn (Hd. Ihrer beider Ruhm...) - De roem van hen beiden... In genoemde voorbeelden hebben we zonder meer te doen met casus obliqui van de combinaties: wij, u, zij allen en wij, u, zij beiden, die al in het Middelnederlands voorkomen in de vorm: wi, ghi, si alle en wi, ghi, si be(i)de. Volgens de in het Middelnederlands nog algemeen voorkomende verbuiging, moeten nu in de verschillende naamvallen primair de volgende vormen optreden:
We willen de toepassing hiervan laten zien aan de hand van een aantal voorbeelden:
Alle dregen si Fergute sere
Ferguut vs. 1723 Die coninc antworde hem mettien,
Ende seide: God onser aller here
Gheve jou bliscap ende grote ere
Walewein vs. 2694-2697 Mallic proeve sine cracht!
Ons allen werden wel te doene
Walewein vs. 7556-7557 So quam Brune in die riviere
Ende ontswam hem allen schiere
Reinaert I vs. 843-844 | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||
Ook in deze oudere taalperiode treffen we echter, zoals we nog nader zullen zien, al de constructie aan, die tegenwoordig zoveel belangstelling ondervindt: u alre here; onsGa naar voetnoot1) alre toeverlaet. Bij Vondel tekent Van Helten aan:
Nu we gemerkt hebben, dat ook in oudere taal behalve de oorspronkelijke constructie de uit de grondconstructie voortgekomen combinaties te vinden zijn, bevinden we ons midden in de moeilijkheden. Opdat het niet zo worde, dat we door de bomen het bos niet meer zien, dienen we voorop te stellen, dat verwarring tussen persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord, die o.a. in ons geval optreedt, niet zo verwonderlijk is, omdat nu eenmaal het bezittelijk voornaamwoord met de genitief van het persoonlijk voornaamwoord verwant is en daarmee dus formeel en semantisch ten nauwste samenhangt. Anders is het gesteld met het syntactisch gebruik van beide groepen voornaamwoorden: de door een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord te verrichten functies kunnen periodiek verschillen. Om in eerste instantie bij het te bespreken geval te blijven, hier hebben we een tweede-naamvalsvorm van de woordgroep: persoonlijk voornaamwoord + alle (beide), en, hoewel de productiviteit van de tweede-naamvalsvorm in onze taal niet groot meer is, treffen we die toch nog aan:
Syntactisch leven bestaat eensdeels niet meer en heeft anderdeels nooit bestaan in een combinatie van woorden als die, welke ons nu soms als constructie wordt opgedrongen: Uw aller aanwezigheid wordt zeer op prijs gesteld. Een woordgroep, bestaande uit de achtereenvolgende delen: bezittelijk voornaamwoord + genitief van een zelfstandig woord + zelfstandig naamwoord, waarbij de uiterste termen bijeenhoren, heeft, zo die al eens ontstond, nooit levensvatbaarheid gehad. Een woordgroep, bestaande uit de achtereenvolgende delen: lidwoord + genitief van een zelfstandig naamwoord + zelfstandig naamwoord, waarbij de uiterste termen bijeenhoren, is in hoofdzaakGa naar voetnoot2) tot het Middeleeuwse taalgebruik beperkt gebleven: die ridders wapen; die meesters wille; dat Gods gericht. Deze constructie leeft nog slechts voort, doordat agglutinatie van de beide laatste termen plaats had tot het z.g. genitiefcompositum: godsdienst, landsvrouwe, koningszoon, of in de jonge, analogische vormingen: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||
regeringsbesluit, jongeluispartij. Maar hoe komt het dan, dat in onze constructie voor veler taalgevoel sprake is van een bezittelijk voornaamwoord? Waarschijnlijk vindt dit zijn oorzaak in verschillende factoren: Allereerst kunnen de vormen ons, u, hun in deze genitiefverbindingen verwarrend werken, omdat hier terecht in het geheel geen genitiefvormen in gezien worden. Begeleidende factoren kunnen zijn, dat er geen vormverschil bestaat tussen het bezittelijk voornaamwoord van de derde persoon meervoud (= hun) en de datief-accusatief van de derde persoon meervoud van het persoonlijk voornaamwoord (= hun); dat het bezittelijk voornaamwoord van de eerste persoon meervoud (onze, ons) en de datief-accusatief van de eerste persoon meervoud van het persoonlijk voornaamwoord (= ons) dikwijls - n.l. wanneer het bezittelijk voornaamwoord onzijdig is en verder ook reeds in de omgangstaal, - vgl. we hebben ons zin gekregenGa naar voetnoot1), - in vorm samenvallen; dat het bezittelijk voornaamwoord van de tweede persoon meervoud (= uw) en de datief-accusatief van de tweede persoon meervoud van het persoonlijk voornaamwoord (= u) meestentijds gelijk (of ongeveer gelijk?) worden uitgesproken. In bepaalde kringen wordt bewust een parallel getrokken tussen onze constructie en de Latijnse: nostra omnium patria; meus ipsius pater; nostra ipsorum opera. Moge deze constructie tot de structurele mogelijkheden van het Latijn horen, tot die van het Nederlands hoort ze, zoals we boven zagen, nietGa naar voetnoot2). Dit syntactisch argument kan worden aangevuld met een argument op logisch en een argument op formeel gebied: De logische onmogelijkheid van de combinatie met een bezittelijk voornaamwoord blijkt bij omschrijving:
Het eerste hier genoemde voorbeeld levert eventueel nog een bewijs op grond van de vorm van dit voornaamwoord. Immers, wilde het de functie van bezittelijk voornaamwoord verrichten, dan zouden we hier allicht verwachten: onze aller moeder. (Vgl. nogmaals Hd.: unsere aller Mutter, niet: unser aller Mutter, welke laatste constructie echter alleen gebruikt wordt. In Hd. hebben we dus te maken met een persoonlijk voornaamwoord). Tot zo ver de negatieve bewijsvoering. Beschouwen we de zaak positief, dan komen we tot de volgende conclusie: De volledige genitiefvorm van onze woordgroep zou luiden: onzer, uwer, hunner (Mnl. haerer) aller + substantief. Deze komt zo niet meer voor, maar mist de genitiefuitgang aan het eerste lid. Naast Middelnederlands: uwer aller here vinden we ook daar reeds gelijkelijk: u aller here, dezelfde constructie, die in het moderne Nederlands alleen gebruikelijk is. Ditzelfde verschijnsel treffen we trouwens ook aan bij de Middelnederlandse formatie, die correspondeert met de zoëven genoemde Latijnse voorbeelden: meus ipsius pater; nostra ipsorum opera. Hier staan naast elkaar: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||
en:
De oorzaak van dit reeds ten dele verloren gaan van de buiging moeten we zoeken in het feit, dat de woordgroep zozeer als eenheid werd gevoeld, dat een uitgang aan een van de delen als voldoende expressief werd beschouwd. In dit opzicht staan trouwens de hier besproken gevallen geenszins alleen. Vgl. b.v., mijn vaders huis; Koningin Juliana's geboortedag; Engels: Uncle Tom's Cabin. Een belangrijk voorbeeld ter illustratie biedt nog: het persoonlijk voornaamwoord met het substantief liede(n) als bijstelling: Middelnederlands: wi, ghi, si liede; tegenwoordig: wij-, gij-, zijlieden. Aanvankelijk ontmoeten we ook hier de gewone verbogen vormen: Dat si uwer liederGa naar voetnoot2) kint ware, Limb. V, 650; daer hi haerre lieder maghe vant, VI. Rijmkr. 2566. maar ook reeds: Haerleder es trike van den hemele; en langzamerhand is de betekenis van liede(n), lui zo verzwakt, dat, naar het Woordenboek der Nederlandsche Taal het in kolom 2045 van deel VIII onder 5) uitdrukt, wijlieden, gijlieden, jullie, jelui, ulieden, zijlieden, zullie, hunlieden, hullie, e.derg., waarin het znw. oorspronkelijk als bijstelling bij het vnw. was gevoegd, vervolgens tot voornaamwoorden zijn versmolten. ‘Sommige van die verbindingen, als wij-, zijlieden, zijn tot den verheven, andere, als jullie, jelui, tot den gemeenzamen stijl beperkt; enkele, als hullie, gelden voor niet beschaafd. Sommige vormen worden ook als vóórgeplaatste possessieve genitief of bezittelijk vnw. gebezigd, en nemen dan soms naar analogie van andere vnww. een uitgang -r aan: ulieder enz.’ Tot zover het WNT. Ook hier is evenwel niets vreemds onder de zon, want in het beklemtoonde Griekse pronomen reflexivum b.v. is eveneens door agglutinatie een nieuw pronomen ontstaan; het is zo tot eenheid geworden, dat ook hier de flectie slechts aan een deel zichtbaar is. (Zie de noot op blz. 3 en vergelijk in dit verband het Griekse pronomen demonstrativum οὑτος). Om nu terug te keren tot het geval, waarvan we zijn uitgegaan, daarin zijn kennelijk variaties mogelijk, want, als voortvloeiend uit de genitiefconstructie, waarbij beide delen verbogen werden, zagen we die, waarbij ten gevolge van de eenheid van de groep alleen het laatste deel (aller, beider) de naamvalsvorm aannam; het eerste deel van de woordgroep (ons, u, hun) kan dan losgemaakt zijn uit de combinatie in voorwerpsvorm: ons, u, hun allen (beiden). Van Halteren tekent in Het Pronomen in het Nederlandsch der zestiende eeuw voorbeelden aan, waarin het persoonlijk voornaamwoord de genitiefuitgang aanneemt: alle onser sielen; de verzoening onser allen; uwer beyden genoecht. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||
We mogen niet onvermeld laten, dat in het Middelnederlands, b.v. Bi uwen alder raet, in het Zestiende-eeuws: tonsen alder ghewinne, uwe alder knecht en in het Zeventiende-eeuws, o.a. bij Vondel (zie blz. 2, 3Ga naar voetnoot1) het oorspronkelijk persoonlijk voornaamwoord soms als bezittelijk voornaamwoord werd beschouwd, zodat dit prototypen zijn van: uw aller opkomst, e.d. In volledige overeenstemming met de Latijnse ‘ipsius’-constructie vinden we in het Middelnederlands ook een maal: (Hi)dede sine zelfs wapine uut ende wapende hem... met des ridders wapine. Lanc. III, 17310. Tot slot een enkel woord voor diegenen, die geen rekening houdend met het feit, dat de vorm u in u aller uit de objectsvorm is geabstraheerd, in een tekst als ‘Want Uw is het Koninkrijk....’ Mattheus 6, 13. Statenvertaling, een bewijsplaats menen te vinden voor hun stelling, dat de genitief van de tweede persoon meervoud van het persoonlijk voornaamwoord uw zou moeten luiden, zonder de uitgang -er. In tegenstelling echter tot de vorige gevallen, waarin we oorspronkelijk met een pronomen personale te doen hebben, hebben we hier een pronomen possessivum, want op de geciteerde plaats treffen we een voortzetting aan van het in het Middelnederlands zeer gewone gebruik van een pronomen possessivum als naamwoordelijk deel van het gezegde: hi es mine ende ic ben sine; dat doch dat lant uwe si. Via het Zestiende-eeuws vinden we in het Zeventiende-eeuws nog relicten van dit gebruik in:
Het Duits en het Engels kennen dit gebruik nog in: Dein ist mein Herz; This book is mine. Laten we hiermee volstaan en afwachten, wat het resultaat zal zijn van deze strijd tussen persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord, gedachtig aan het bekende woord van Bilderdijk: ‘In 't voorleden ligt het heden
in het nu, wat worden zal.’
M.A.F. Ostendorf. |
|