De Nieuwe Taalgids. Jaargang 43
(1950)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 160]
| |||||||
Als en dan bij vergelijkingen.Het is zeker geen zeldzaamheid dat men een tekst naar een drukker stuurt, en dan enige tijd later bij de correctie tot de bevinding komt dat de zetterij zo vriendelijk is geweest, om het voegwoord als in dan te veranderen zovaak het gebruikt werd na een formele comparatief of na niets, niemand enz. Kranten en boeken, tijdschriften en formulieren geven ons inderdaad een beeld te zien waarin dan zó sterk overheerst dat het niet alleen een volstrekt monopólie heeft achter de genoemde comparatieven, maar zelfs nog meer als eens te vinden is in het type even groot dan dat zeker geen witte raaf genoemd mag worden. Vooral dat laatste, hypercorrecte gebruik - dat overigens al eeuwen oud is - wijst ondubbelzinnig op een als-fobie, en het kan z'n nut hebben om eens na te gaan wat de oorzaken hiervan wel kunnen zijn. Neemt men er in de spelling graag vrede mee, wanneer in een aantal gevallen historische elementen hun invloed laten gelden op moderne gewoontes, bij de schrijfwijzeGa naar voetnoot1) was de verdediging van het synchronische standpunt door Kollewijn en de zijnen, van het allergrootste belang. Deze school heeft dan ook heel consequent de verdediging op zich genomen van het type groter als. ‘Niet als, groter als zullen bij de hier verdedigde wijze van beschouwen niet voor verkeerd kunnen gelden’Ga naar voetnoot2). Lezen we dan wat sommige van onze moderne woordenboeken meer als een halve eeuw later nog over dit als schrijven, dan kunnen we moeilijk aan de indruk ontkomen dat de ‘nieuwe’ leer bij de spelling heel wat vlugger ingang gevonden heeft als bij schrijftaal-woordgebruikGa naar voetnoot3). Het vooroordeel tegen de genoemde constructie dateert zeker niet van het ogenblik dat Matthijs de Vries het als-artikel in het WNT schreef, maar dat neemt niet weg dat het toch van belang is om een ogenblik bij deze tekst stil te staan, omdat het voor de hand ligt dat talloze bestrijders van groter als zich daarop zullen beroepen, of er toch op z'n minst op een of andere manier door beïnvloed zullen zijn. Het meest opvallende in dit artikel is misschien wel het feit dat de schrijver tegen alle verwachting in, geen duidelijk en ondubbelzinnig gebod of verbod geeft. We willen overigens volstaan met het citeren van z'n conclusie, en het daaraan voorafgaande betoog - zo typisch voor die tijd en die mentaliteit - verder laten voor wat het is. De Vries zegt dan: ‘Laat ons toezien, dat bij ons niet hetzelfde geschiede [als in het Duitsch], dat als niet zijn - toch reeds zoo wijd - gebied al te ver uitbreide, ten koste van het echte en beproefde dan’Ga naar voetnoot4). Een dringende vermaning dus, geen verbod. We laten nu verder de vraag rusten waaróm de formulering precies in deze vorm gegoten werd, en gaan even dieper in op een andere kwestie, de distantiëring nl. ten opzichte | |||||||
[pagina 161]
| |||||||
van het Duits, die moet helpen om het als-‘misbruik’ in het Nederlands tegen te gaan. Immers: het kost weinig moeite om in te zien dat de Vries zich volkomen vergiste toen hij het Nederlandse en het Duitse als-gebruik op één lijn stelde.
Wie tegen het ‘klassieke’ voorschrift zondigde, kon dat doen op twee manieren: door te schrijven groter als of even groot danGa naar voetnoot1). In het eerste geval gaf iemand een vórm uit z'n - laten we maar zeggen - dialect, maar in het tweede werd de hypercorrectie veroorzaakt door het systéém van dat dialect, de syntaxis ervan. Daarmee komen we op een punt dat m.i. nog te vaak over het hoofd gezien werd bij de behandeling van deze kwestie. Een aantal dialecten binnen ons taalgebiedGa naar voetnoot2) kent maar één grammatische categorie bij de vergelijkings-voegwoorden. Ze gebruiken dus de volgende constructies.
Een gevolg hiervan was, dat de grootste moeilijkheid bij de toepassing van de oude regel, niet zozeer lag in de vervanging van als door dan bij vergelijkingen, maar vooral in de splitsing van de autochthone ene grammatische categorie in twee delen, al naar gelang van de vorm van het bij als horende woord: de positief t.o. de comparatief. Men kan deze kwestie vergelijken met het probleem van de Afrikaner die Nederlands wil leren spreken, en telkens bedacht moet zijn op het verschil tussen de- en het-woorden. En wie herinnert zich niet uit eigen ervaring, hoeveel voortdurende inspanning het kost om de Duitse datief- en accusatief-categorie goed te onderscheiden? Zo zal een dialectvaste Brabander nog altijd veel minder moeite hebben met de vervanging van ge door je, als met de voor hem schijnbaar willekeurige splitsing in de twee categorieën van u en je, en de Limburger zal er op dezelfde manier moeilijk toe komen om consequent in het ABN zo'n jongen van zulke jongens te onderscheiden, omdat hij in z'n eigen dialect in allebei die gevallen zo'n gebruikt. Het blijkt m.a.w. ook in talloze andere gevallen lastig om één grammatische categorie in tweeën of in drieën te moeten splitsen. Nu heeft het AB Duits bij de vergelijkings-voegwoorden een systeem dat allerminst lijkt op dat van de Nederlandse dialecten die we enkele regels hiervóór bespraken: het zegt immers so gross wie en grösser als. De ‘slordige’ Nederlanders tegen wie de Vries zich richtte, kunnen dus beslist niet van Germaanse sympathieën beschuldigd worden. Hun groter als lijkt alleen ‘toevallig’ en qua vorm op grösser als, maar is er syntactisch helemaal niet mee verwant. Wèl bestaat er een sprekende gelijkenis tussen het Duitse systeem en dat van de Vries, zoals men ziet. Was er bij hem dan misschien sprake van Duitse invloed? | |||||||
[pagina 162]
| |||||||
Voor we deze vraag volledig kunnen beantwoorden, is het nodig dat we eerst de stand van zaken in het Middelnederlands even nagaan. We kunnen daarvoor het best terecht bij Verdam, die heel nadrukkelijk zegt: ‘In 't mnl. werd na een vergrootenden trap nooit als gebruikt’Ga naar voetnoot1). Het is dus allerminst nieuwlichterij wat de Vries ons aanprijst: groter dan is inderdaad een - wat hij noemt - ‘beproefde’ uitdrukking. Onze nieuwsgierigheid wordt nu verder geprikkeld. Wanneer dit mnl. zowel het systeem van de tweedeling kent bij de vergelijkings-voegwoorden, als het gebruik van de vórmen als en dan als dragers van deze onderscheiding, dan ligt het voor de hand om te veronderstellen, dat er een groot dialectgebied met deze twee kenmerkende eigenschappen, ergens in Zuid-Nederland te vinden zal zijn, omdat vooral dit deel van ons taalgebied, in de Middeleeuwen zo'n sterk taalkundig overwicht gehad heeft. Ik moet bekennen dat het voor mij min of meer een sensatie was toen ik in een viertal kaartjes uit een vrij recent artikel van Meeussen, er één vond van (groter) dan, waarop elk spoor van zo'n uitgebreid dan-gebied ontbrakGa naar voetnoot2). De kaart zelf was getekend naar schriftelijke gegevens, en bevatte natuurlijk enkele dan-‘vlekjes’, regelmatig over het hele gebied verspreid. Daarover zal niemand zich verbazen die bij ervaring de sterke schrijftaal-suggesties kent, waaraan mensen blootstaan die als dialectspreker, op een vragenlijst een stel ABN-teksten moeten vertalen. Men zal dan ook wel geen bezwaar maken tegen wat Meeussen zelf over dit dan schrijft: ‘Vooreerst wekt het om zijn eenvormige schrijfwijze en zijn gelijkmatige verspreiding, eenig wantrouwen. 't Is heel goed mogelijk dat dan nergens de echte gesproken dialectvorm is; zoo is zeker de overtuiging van ieder die de Zuidnederlandsche spreektaal beluisterd heeft.’ ‘Zoolang dus niet een dialectoloog voor zijn gebied bevestigt dat hij werkelijk dan na comparatief gehoord heeft, zoolang mogen we veilig de dan-antwoorden “afschuimen”, en het overblijvende beschouwen als reflex van de dialectische spreektaal’Ga naar voetnoot3). Een tweede verrassing van Meeussen z'n kaart, was de grote omvang van het wvl.-ovl. of-gebied. Immers: ondanks het grote overwicht dat speciaal West-Vlaanderen in zoveel mnl. teksten aan de dag legt, blijkt groter of daarin al evenmin een spoor achtergelaten te hebben als het bra.-lmb. groter als. Wanneer Verdam dit of in een meer algemene beschouwing ter sprake brengt (hij heeft het dan niet over het mnl. in het bizonder), behandelt hij o.m. het moderne wvl.; bij een citaat van Jehan Yperman (‘niet soo claer ofte’) zegt hij uitdrukkelijk dat het handschrift hier het normale alse heeft staan; klaarblijkelijk vergiste de Bo zich toen hij de mnl. zin citeerdeGa naar voetnoot4).
Daarmee rijzen er enkele problemen die zo maar niet in een handomdraai op te lossen zijn. Het is immers al te naïef om te veronderstellen dat er ± 1500 plotseling een soort manna-regen van westelijke of- en oostelijke als-vormen over het Zuiden van ons taalgebied zou zijn neergedaald. Waarom onderdrukte het mnl. dat autochthone of en als dan zo hardnekkig? Hoe kwam het aan de vreemde dan-vorm? En tenslotte (misschien wel de | |||||||
[pagina 163]
| |||||||
belangrijkste kwestie): hoe staat het in de moderne znl. dialecten met de grammatische categorieën bij de vergelijkings-voegwoorden? Is dan misschien de mnl. tweedeling toch nog autochthoon, of kan ook die in ons taalgebied nergens thuisgebracht worden, en met name niet in het Zuiden? Dat mnl. schrijvers ons met grote hardnekkigheid bepaalde eigenaardigheden uit hun dialecten niet laten zien, is alles behalve een zeldzaam verschijnsel. Men hoeft hier maar te denken aan de koppige onderdrukkingen van het hll.-zee ji (‘jij’) of van de wvl.-zee. ‘rondingen’ van het type vuve, bluven, wuuf, pupe (‘vijf’, ‘blijven’, ‘vrouw’, ‘pijp’) enz. Van de vragen die we ons zoëven stelden is de laatste verreweg de voornaamste zoals we al zeiden, en daarom willen we die het eerst proberen op te lossen. Hoe is dus de bouw van de systemen bij de vergelijkingsvoegwoorden in de znl. dialecten? Het kost weinig moeite om met behulp van het materiaal van Blancquaert's dialect-atlassen, een kaart te maken van het laatste stuk van zin 46: (onze metselaar is zo vet) als (...). Op die manier krijgen we voor West-, Oost-, Frans-, en Zeeuws-Vlaanderen, en voor Zuid-Brabant het bekende dichte net van gegevens, en nu blijkt inderdaad de bij benadering (in een veel dunner net!) door Meeussen getrokken grens tussen (groter) of en (groter) als, practisch overal te kloppen met die tussen (zo vet) of en (zo vet) alsGa naar voetnoot1). M.a.w.: alle znl. dialecten kennen maar één vergelijkings-voegwoord; ze zeggen òf zo groot of - groter of òf zo groot als - groter als. Daarmee kunnen we moeilijk nog langer blijven veronderstellen dat zelfs de tweedeling in de mnl. schrijftalen nog op een autochthoon systeem berustGa naar voetnoot2). Er heeft dus klaarblijkelijk een (syntactische) expansie plaats gehad, en de vraag is nu, waar we de bakermat van dit verschijnsel moeten zoeken. Wanneer ik in dit verband even herinner aan Heeroma's Keulse expansies, | |||||||
[pagina 164]
| |||||||
dan betekent dat niet dat ik met hem geloof dat een Middeleeuws-Rijnlandse invloed aansprakelijk gesteld zou dienen te worden voor de structuur van een groot deel van het zonl. dialectlandschap. Een totaal andere kwestie is evenwel die van de schrijftaal-expansie, die lang niet zo ingrijpend is en daarom veel makkelijker tot stand komt. Is er reden om in dit verband misschien aan Oostelijke invloeden op het mnl. te denken? Ofschoon over deze kwestie de nodige voorstudies ontbreken, en ofschoon deze plaats niet geschikt is om dat onderwerp breedvoerig te bespreken, lijkt het ons niet te gewaagd om die vraag bevestigend te beantwoorden. Zo werd v.d. Berg in een Bijdrage tot de geschiedenis der spelling in HollandGa naar voetnoot1) tot de nog zeer voorzichtige hypothese gebracht: ‘Keulen van de 9de tot de 15de eeuw als orthografisch cultuurcentrum der Nederlanden, het is een aantrekkelijke gedachte.’ En al was dan de persoonlijke aanwezigheid van een Beierse graaf vereist om een rasechte Bruggeling in een liederen-handschrift ‘potjesmiddelhóógduitse’ vormen te laten gebruiken, ‘auch auf das Mitteldeutsche und das Niederdeutsche greifen oberdeutsche Formen hinüber’Ga naar voetnoot2). Wanneer het Nederlandse zelfstandigheidsgevoel zelfs in de zestiende eeuw nog vaak zó zwak is, dat mensen als Coornhert en later nog Hooft, typische mdd. en hgd. vormen gebruikenGa naar voetnoot3), hoe moet het dan in de tijd daarvóór niet gesteld geweest zijn? (In de diachronische taalkunde is het probleem van de ‘barbarismen’ uiterst netelig, en dikwijls onoplosbaar. Dat neemt niet weg dat we een als/dan-ontlening aan de Rijnlandse schrijftaal graag door een aantal parallelle gevallen gesteund zouden willen zien, vóór we het maximum aan waarschijnlijkheid bij onze hypothese bereikt achten. Maar zoals gezegd: hiervoor is een afzonderlijk onderzoek nodig.) Inderdaad vinden we in Paul's Mittelhochdeutsche Grammatik12Ga naar voetnoot4) de twee elementen terug die we zochten: niet alleen is er de bekende tweedeling toegepast volgens dezelfde grenzen als in het mnl., maar ook de vormen uit de eerste groep (sô, alsô, alse, sam, alsam) en die uit de tweede (danne, denne, dan) kloppen goed met die uit het Rijnlands van die tijd, en met die uit het mnl. Pas in de overgangstijd van mhd. naar nhd. (in de vijftiende eeuw dus) wordt het vormkoppel als/dan vervangen door wielals, met behoud van het bestaande syntactische systeemGa naar voetnoot5).
Voor we nu de vraag bespreken hoe het met de Duitse dialecten op dit punt gesteld is, willen we eerst wat aandacht besteden aan een factor die in de geschiedenis van bijna alle moderne talen ooit als ‘regelaar’ is op gaan treden, en wel de ‘klassieke’ grammatica. Afgezien van de ablatiefconstructie, vinden we in het Latijn inderdaad ook de syntactische tweedeling bij de comparatief t.o. de positief: pulcher ut / pulchrior quam. Wanneer de Gebr. Grimm nu in hun Deutsches Wörterbuch de vergelijkingsvoegwoorden bespreken, betreuren ze het feit dat positief en comparatief | |||||||
[pagina 165]
| |||||||
het ook in de Duitse taalgeschiedenis enkele keren moesten doen met één en hetzelfde voegwoord, waardoor het ‘reiner sprachgebrauch’ vertroebeld werd: ‘das franz. rouge comme sang, plus rouge que sang, das engl. red as blood, redder than blood wurden bald roth als blut und röther als blut, bald roth wie blut und röther wie blut wiedergegeben’Ga naar voetnoot1). Was de ‘klassieke’ grammatica nu de enigste factor die deze aangelegenheid besliste, of vond de tweedeling ook ergens in de Duitse dialécten een steun? En nu we toch een keer buiten het Nederlandse taalgebied rondzwerven: hoe staat het op dit punt met het Engels en eventueel met het Noordgermaanse gebied? Oskar Weise geeft gedeeltelijk een antwoord op de eerste vraag. ‘Gleichfalls im Süden und im Norden finden wir jetzt noch mundartlich das alte denn (mhd. danne, dan) nach Komparativen vertreten’; zo is bv. blijkens ten Doornkaat Koolman in Oost-Friesland na comparatieven als ‘neben denn’ gebruikelijk. Mogen we uit die uitdrukkelijke vermelding concluderen dat hier de afwezigheid van een tweedeling een uitzondering is t.o. de andere gebieden met denn? Hoogstwaarschijnlijk wel. Het is jammer dat de schrijver zich ook op een andere plaats weer tot de formele comparatief beperkt; hij noemt dan als voegwoorden wie, denn (in Riesa in Saksen), als wie, was, wan, weder en oderGa naar voetnoot2). Hier zou dus nog een aanvullend onderzoek plaats moeten vinden. Jespersen geeft ook op de andere vragen gedeeltelijk antwoord. ‘Danish distinguishes end and som as E[nglish than and as], but some parts of Denmark (Fyn) use som even after comparatives. In the same way some parts of Germany use wie in all three kinds of comparisonGa naar voetnoot3), while other parts of Germany use wie for equality only, and als with the comparative’Ga naar voetnoot4). Deze mededeling wordt mooi aangevuld door wat het NED over het Engels zegt: ‘instead of than after a comparative, as (like Ger. als) is common in Scotland, the North of England, and in parts of Ireland and the United States’Ga naar voetnoot5). Blijkbaar valt dus het hele Germaanse taalgebied in twee soorten dialecten uit elkaar; de ene kent bij de vergelijkings-voegwoorden een syntactische tweedeling, en is dan formeel weer te splitsen in een end/som-, een than/as-, een als/wie-gebied enz. Op de voor ons zo belangrijke vraag of er ook een Duits dan/als-gebied bestaat, krijgen we hier helaas nog geen definitief antwoord. | |||||||
[pagina 166]
| |||||||
De tweede groep van Germaanse dialecten die we hier onderscheiden, kent geen tweedeling. Maar één wg. taalgebied hoort in z'n geheel tot deze groep: het Nederlandse. Waarom kwam dat in zoveel geschreven taalvormen dan niet tot z'n recht? ‘Unreiner Sprachgebrauch’? Eén ding is intussen wel duidelijk. Als de nieuwe taalregelaar Matthijs de Vries de mensen aanmaant om zich van het Duits te distantiëren door het als/dan-systeem te gebruiken, dan is dat argument maar schijn. In werkelijkheid introduceert hij iets dat vanuit de Nederlandse dialecten bezien, zonneklaar een (synchronisch) syntactisch Germanisme vertegenwoordigt; hij bestendigt het althans. Maar geldt datzelfde ook voor het ABN? Wie vandaag aan de dag het type groter dan daar een (synchronisch) Germanisme zou noemen, zou zich gedeeltelijk vergissen. Het is als vórm vrij normaal, en vormt het zoveelste tastbare bewijs voor de sterke invloed die allerlei geschreven taalvormen op de spreektaal kunnen hebben. Zelfs de ABN-spreker die helemaal vrij is van de als-fobie, zal in een beperkt aantal gevallen m.i. dan gebruiken, o.m. in sommige spreekwoorden en daarnaast wanneer het voegwoord dan door een complete zin gevolgd wordt: Beter laat dan nooit. Het is hier veel mooier dan we gedacht hadden. Ik durf niet te beslissen of de constructie Het is hier veel mooier als we de bloemen in de kamer zetten hier het dan-gebruik veroorzaakt. In de eerste zin is zeker een sterke schrijftaal-invloed aanwezig. Overigens is het niet onze bedoeling om een volledige studie te maken van het dan-gebruik in het ABN: dat zou de plaatsruimte van een apart artikel in beslag nemen. We willen volstaan met het volgende te constateren. De Duitse syntactische tweedeling is noch bij de als-sprekers aanwezig (hun dan-gebruik is sporadisch, maar zeker niet aan de formele comparatief gebonden), noch bij de dan-sprekers. Bij dit laatste past een klein voorbehoud: men mag niet aprioristisch zijn. Een feit is evenwel dat wie een tijdlang de gelegenheid krijgt om het ABN van de laatste groep te beluisteren, z'n moeite vroeg of laat beloond ziet doordat hij het hypercorrecte dan op heterdaad betrapt, meestal weliswaar onder hevig protest van de persoon in kwestie (‘Dat zég ik niet, dat is onmogelijk!’), maar toch onmiskenbaar. Maar normaal valt dat dan natuurlijk niemand op, ook niet als het geschreven staat. Vandaar dat er weinig of geen aandacht aan besteed wordt; het moet het lot delen van ik heb het hen gegeven. - Een speciale groep binnen de hypercorrecte dan-gebruikers, wordt gevormd door ABN-sprekers die uit het of-gebied van West- en Oost-Vlaanderen afkomstig zijn. Aangezien als hun in deze functie volkomen vreemd is, gaan ze bijna allemaal zonder aarzeling over tot het systeem van zo groot dan / groter danGa naar voetnoot1).
De hier behandelde kwestie staat sinds jaar en dag in het middelpunt van de taalpedagogische belangstelling. Nu wil het ongeluk dat een groot deel van onze litteratuur over taalvoorlichting, op het standpunt staat dat de wetenschap ongeveer 50 jaar geleden innam. Sindsdien is er in de taalkunde wel het een en ander veranderd. Welke conclusies brengt dat mee voor onze houding tegenover het dan-gebruik? Het synchronische taalsysteem zoals dat leeft in de geesten van degenen die de taalgemeenschap vormen, staat volkomen op zichzelf als een sou- | |||||||
[pagina 167]
| |||||||
verein geheelGa naar voetnoot1). Zo ook het ABN. Wanneer hierin het systeem van de syntactische tweedeling bij de vergelijkings-voegwoorden dus practisch onbekend en zeker in geen geval algemeen is, dan kan en mag geen enkele taalkundige het predicaat goed ABN aan die tweedeling verbinden, en nog veel minder het ontbreken van zo'n tweedeling als een eigenschap van slecht ABN beschouwen. Hieruit volgt dat groter als voortreffelijk ABN is, en dat het onjuist is om het ‘af te keuren’ of - zoals nog vaak gebeurt - het te ‘dulden’, het ‘toe te laten’. Bedenken we daarbij nog, dat de als-fobie als onvermijdelijk gevolg bijna altijd het type even groot dan met zich meebrengt (dat door niemand ooit werd aangemoedigd), dan lijkt er alle reden aanwezig om de taalpedagoog deze raad te geven: ‘Propageer groter als, want het is echt-Nederlands, het bestrijdt de als-fobie en voorkomt hypercorrecte vormenGa naar voetnoot2).’ Ook op een ander terrein valt er uit het voorafgaande m.i. nog wel iets te concluderen. We hebben één enkele keer gebruik kunnen maken van Blancquaert's Reeks van Ndl. Dialectatlassen, doordat een gelukkig toeval ons hierin een bruikbare zin aan de hand deed. Zo kregen we in een minimum van tijd een mooi overzicht over het grootste deel van ons znl. dialectgebied. Het ontbreken van soortgelijk materiaal voor het Duits en het Engels verhinderde de afronding van ons onderzoek en het trekken van definitieve conclusies bij de laatste twijfelpunten. Aan de hand van dit éne geval kan men zien, hoe de volledige ontplooiing van de Nederlandse dialect-geografie, en dus ook van de Nederlandse taalkunde in de ruimste zin van het woord, nog steeds belemmerd wordt door een groot gebrek aan materiaal. Was het grootste deel van onze woordenschat, onze woordleer en onze syntaxis in kaart gebracht (maar wat een desideratum!Ga naar voetnoot3)), dan zou het mogelijk zijn om d.m.v. deze kaarten a.h.w. elke mnl. of jongere tekst ‘door te lichten’. We zouden dan zonder meer de meeste elementen terug kunnen vinden, waaruit de schrijftaal in kwestie samengesteld was. Daarnaast zal wel niemand nog durven twijfelen aan het feit dat ook een verdere ontplooiing van de Duitse en de Engelse dialect-geografie ons inzicht sterk zou verdiepen, en onze kijk op menig Nederlands probleem radicaal zou wijzigen. In het bizonder zouden we dan in staat zijn om vlugger dan nu het geval is, de vraag op te lossen in hoever ook de schrijvers van mnl. teksten al door Oostelijke krachten beïnvloed werden.
Leuven, 1949. P.C. Paardekooper. |
|