Aanvulling (bij NTg. XLIII, 20 vlgg.)
Mijn opstel over ‘de hoofdvormen van het nederlandse werkwoord’ wilde volledig zijn, ‘behoudens fouten en omissies van de auteur’ (bldz. 28). Dat voorzichtige voorbehoud is tot mijn spijt niet overbodig gebleken. In § 11. D. 2. had bij de verba met oo in het praesens genoemd moeten worden: komen, kwam, gekomen (op deze ‘omissie’ heeft Prof. Gerlach Royen mij opmerkzaam gemaakt). En dezelfde paragraaf had moeten eindigen als volgt: ‘Geheel afzonderlijk staat worden, werd, geworden.’ Dat komen en worden tot de meest voorkomende verba behoren, kan allerminst als verzachtende omstandigheid gelden.
C.B.v.H.