De Nieuwe Taalgids. Jaargang 40
(1947)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Aantekeningen bij poëzie van Jac. Revius.
| |
I, blz. 20.In een zijner gedichten ‘Gods evenbeelt’ schrijft Revius (vs. 5-10): ‘O Christenen, ghy sijt gestelt om wt te drucken
Het goddelijcke beelt en dat in alle stucken:
Doet ghy het (als ghy segt) so gevet my teGa naar voetnoot3) vremt
Dat ghy in eenen sin niet overeen en stemtGa naar voetnoot4).
Hoe connen die in haer Gods evenbeelt doen blijcken
Die niet een waterslach malcanderen gelijcken’?
Het laatste vers betekent klaarblijkelijk: Die in 't geheel niet op elkaar lijken. Maar wat is de zin van ‘waterslach’ hier? Het lijkt mij niet onwaarschijnlijk, dat we, om hierin licht te krijgen, eerst onze aandacht moeten schenken aan de oude uitdrukking ‘Iemand handwater geven’. Het handwater was 't water, dat aan het hof of op een burcht iemand aangeboden werd, opdat hij er zijn handen in zou wassen. Dit ‘handwater geven’ geschiedde in de middeleeuwen niet door een gewone bediende, maar door iemand, die den persoon, wien 't water gegeven werd, in rang | |
[pagina 34]
| |
of stand evenaarde. (Zie Wdb. d. Ned. Taal, V, 2027). Zo kreeg de uitdrukking ‘iemand handwater geven’ de betekenis van: met iemand in rang gelijk zijn. Toen de uitdrukking in haar oorsprong niet meer begrepen werd, kreeg ze de zin van: op iemand gelijken, met iemand te vergelijken zijn, en werd ze op den duur nog verder gewijzigd tot: (geen) handwater hebben bij = (in niets) gelijken op, zoals blijkt bij W. à Winschooten, Seeman, blz. 80, waar we vinden: ‘Handwaater. Waater, daar men de hand meede wast, waar van het spreekwoord: hij heeft daar geen handwaater bij, dat is, hij is daar niet bij te vergelijken’. Toen ook het substantief ‘handwater’ niet meer in zijn betekenis doorzien werd, ging men 't zelfs splitsen in hand en water, zodat men ging spreken van: ‘geen hand water bij iemand hebben’ in de zin van: niet met iemand te vergelijken zijn, niets van iemand hebben, volstrekt niet op iemand gelijken. In deze vorm en betekenis hoort men de uitdrukking ook nu nog wel. Om 't begrip vergelijkbaar zijn met, gelijken op, weer duidelijker te doen spreken, ging men ten slotte het verbum ‘hebben’ vervangen door ‘gelijken’ of ‘lijken op’ (‘Zij lijken geen hànd water op elkaar’) en kreeg ‘geen hand water’ de zin van: volstrekt niet, niets. In de zo vervormde uitdrukking had 't substantief hand vanzelf de betekenis gekregen van kleine hoeveelheid. Revius nu gebruikt de uitdrukking ‘niet een waterslach’ eenvoudig in dezelfde zin als de bovengenoemde ‘geen hand water’. Het substantief slag had, als afleiding van slaen, in de zin van verdelen, in 't Mnl. ook de betekenis van gedeelte, hoeveelheid; zo vermeldt 't Mnl. Wdb. uit de Proza Reinaert2, 128: ‘enen slach wammen’ (= een hoeveelheid ingewanden, pens). Mij dunkt, in deze opvatting, (kleine) hoeveelheid, hebben we 't hier bij Revius en zo kon hij ‘niet een waterslach’ gebruiken als synoniem van: volstrekt niet. (Vgl. voor de verhouding der samenstellende delen van 't woord o.a. composita als broodkruimel, graankorrel).
(Wordt vervolgd.) Chr. Stapelkamp. |
|