In dit alles laat hij zijn origineel ver achter zich. Allereerst in de ontwikkeling der idee in drie opvolgende strofen; in de verbreding der voorstelling door het woord ‘passagère’ (vluchtig voorbijtrekkend) en de toevoeging ‘par le monde’. Voorts, terwijl het oorspronkelijke de wind alleen laat horen, richt Du Bellay's verbeelding zich tot alle zinnen: met zijn ‘sifflant murmure’ tot het gehoor, met ‘esbranlez’ en ‘la verdure’ tot het oog, met het frisheid suggererende ‘l'ombrage’ tot het gevoel. Het ritme is plastisch, in 't bizonder în de eerste en de derde strofe. De klanken zijn gevoelig afgestemd. De eerste en de tweede strofe worden beheerst door de heldere palatalen: e, è, é, i, u. In de eerste strofe bootsen zij door hun lichtheid en snelheid, gevleugeld door de spiranten s, ch (g) f, v en de glijdende l het suizen, door de vibrerende r (in verbinding met de u) het ruisen van de wind na. In de tweede strofe ontwikkelen zij in de gesloten lettergroepen (‘violettes, fleurettes, vermeillettes, oeillettes’) en in verbinding met de heldere o de zoetheid en de gratie van het bloementafereel.
Een sterke tegenstelling hiermee vormen vs. 15-18, die door hun diepe caesuur, door de zware, doffe klank van ‘Ce pendant, j'ahanne, vanne’ beweging en geluid van het dorsen suggereren.
Zo vangt de gevoelige expressie de heerlijkheid van de zomerdag en het genot van de arbeid in de open lucht in z'n harmonische verbeelding.
Bij een vergelijking van Dullaert's bewerking met het gedicht van Du Bellay treft het verschil in aard der verbeelding: het meer visuele van de Nederlandse schilder-dichter en het meer auditieve van de Franse poëet.
De suggestieve muziek van Du Bellay gaat in de veelgeprezen vertaling vrijwel geheel verloren: de gevoelige schakering van zijn vrije ritmen verstart in de doorlopend jambische spreekverzen, de lichte zang der rijmen - bijna zonder uitzondering natuurlijke wendingen - in de zware stappen van Dullaert's verseinden, die herhaaldelijk aan rijmdwang doen denken (de stoplap ‘met eigen handen’, in de variant ‘met gewasschen handen’ der editie-Hoogsraten niet verbeterd); in het zware ‘zetten’ (vs. 4) en ‘bruischen’, contrasterend met het voorgaande ‘zachtjes’ (vs. 11).
De visie verrijkt door het trekje ‘de daauw’ in vs. 4 en 15, maar de impressieve tekening van het dorsen verdween. En terwijl de gehele compositie van Du Bellay een organische, harmonische eenheid vormt, gedragen en doortrokken door de lichte stemming van het zomerwindje (geconcentreerd in ‘doulcement esbranlez’ (vs. 6) en. ‘doulce haleine’ (vs. 13), wordt die in de vertaling verstoord door de rhetorische drukte van vs. 5-11 met hun nietszeggende woorden ‘gebroederen’ en ‘doorreyst’ en hun krachtig gedreven winden.
Wel mocht Prof. Wille zeggen, dat het algemeen bewonderde gedichtje (Kalff noemde het een meesterlijke vertaling) niet vlekkeloos is. Het behoort tot Dullaert's jeugdwerk en wordt ver overtroffen door verschillende proeven uit zijn latere gedichten, geweld uit een diep geloof, waarop meer dan op dit van toepassing is de lof dat ze ‘van een Vondeliaanse schoonheid’ zijn.
W. Kramer.