De Nieuwe Taalgids. Jaargang 39
(1946)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 176]
| |
Een desideratum.Het 19e Nederlands Philologen-Congres heeft zich gunstig van zijn voorgangers onderscheiden, o.a. ook door het feit dat het een sectie voor algemene taalwetenschap rijk was. De grote belangstelling voor deze sectie - toen Prof. Révész zijn voordracht hield, bleek de zaal te klein voor de schare toehoorders - bewijst overtuigend, dat de leiders van het Congres juist hadden gezien, toen zij het initiatief tot dit novum namen. Het fundamentele belang van de studie der algemene taalwetenschap behoeft overigens niet meer bewezen te worden, nu er aan de universiteiten een leerstoel voor bestaat. Wanneer de indeling van het Congres de verhoudingen aan de universiteiten weerspiegelt, is het begrijpelijk, dat een sectie voor algemene literatuurwetenschap ook dit keer ontbrak. Maar verder is het volkomen ònbegrijpelijk. De algemene literatuurwetenschap staat immers op precies dezelfde wijze naast de studie der afzonderlijke literaturen en taalkunstwerken, als de algemene taalwetenschap naast de studie der afzonderlijke talenGa naar voetnoot1). Zeker kan men voor de sectie voor klassieke philologie een voordracht houden over de taal en stijl van Cicero of over de humor bij Tertulianus. Maar een voordracht over het begrip ‘stijl’ of over het begrip ‘humor’ hoort daar niet thuis. En zo zijn er talloze onderwerpen, die tot de literaire wetenschap behoren, maar in de bestaande secties niet fundamenteel behandeld kunnen worden. Wij noemen slechts: de tijdsstijlen, de literaire genres, de dichtsoorten, proza en poëzie, metrum en rhythme, de motievenkunde, de literaire critiek, de verhouding van de literaire wetenschap tot de aestherica, tot de theorie der muziek en der plastische kunsten. Er zullen wel allerlei weerstanden te overwinnen zijn om aan de universiteiten een professoraat voor algemene literatuurwetenschap ingesteld te krijgen, hoewel dit even noodzakelijk is als een professoraat voor algemene taalwetenschap. Maar wij kunnen niet inzien, wat de leiders van het 20e Philologen-Congres in de weg zou kunnen staan om aan de bestaande secties een nieuwe toe te voegen, waarin de fundamentele begrippen en problemen, die het taalkunstwerk en de speciale en vergelijkende literatuurgeschiedenis betreffen, aan de orde kunnen worden gesteld. Wij zijn ervan overtuigd dat voor deze sectie niet minder belangstelling zal blijken te bestaan dan voor die, waarmee het 19e Congres was verrijkt.
Tiel, Mei 1946. C.F.P. Stutterheim. |
|