De Nieuwe Taalgids. Jaargang 39
(1946)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 156]
| |
Aankondigingen en mededelingen.Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden 1943-1945.In de Jaarlijkse Overgadering van 22 Dec. 1945 herdacht Dr H.E. van Gelder in zijn Openingsrede o.a.J.W. Muller en J. Huizinga. Bovendien sprak hij over de houding van de Nederlanders, blijkende uit de letterkundige produkten, tijdens de Franse overheersing. Dit werd ingelast in een uitvoerige verhandeling over Letterkundig leven in bezettingstijd, waarin de verzetslitteratuur van de afgelopen oorlogsjaren uitvoerig ter sprake komt. - Een tweede verhandeling, van P. Geyl heeft als onderwerp de Groot-Nederlandse Cultuurgemeenschap. Onder de vele levensberichten vermelden wij dat van Dr N. van der Laan, door J.C.H. de Pater, en dat van F. Schmidt Degener, door H.E. van Gelder. | |
Otto Jespersen († 1943).De Acta linguistica III, fasc. 2-3 bevatten in de rubriek Nécrologie een uitvoerige levensbeschrijving van Jespersen, op 83-jarige leeftijd overleden, van de hand van Louis Hjelmslev (blz. 119-130). Daarin vindt men een kritisch overzicht van zijn rijke voorraad geschriften, die terecht ook hier te lande zeer gewaardeerd zijn en invloed uitgeoefend hebben op taalbeschouwing en taalbeoefening. | |
Een Middelnederlands reliktwoord ‘woepen’.N. Otto HeinertzGa naar voetnoot1) onderstelt een Mnl. woepen (= klagen) als rijmwoord op gheroepen in het Speculum humanae salvationis: ende na wien dat wij met hopen
hebben menichwaerf gheroepen
als vertaling van: ‘quem nostra suspiria vocabant’. Het oud-germaanse wôpjan is al vroeg uitgestorven, maar kan in het randgebied als relikt gehandhaafd zijn, al is het in geen Mnl. tekst aangetroffen. Steun aan die onderstelling biedt het zeldzame Mnl. woepelen (schreeuwen, roepen), dat Kiliaen nog als oud-Vlaams kent, en het Westvl. woupgaai = dwazerik die zich veel laat voorstaan, dus druktemaker, schreeuwlelijk. | |
Het volksboek Van den tien esels.Van dit zeldzame volksboek, waarop Leonard Willems indertijd de aandacht gevestigd heeft, bezorgde A. van Elslander voor ‘De seven sinjoren’ een mooi uitgevoerde uitgaveGa naar voetnoot2). De inleiding brengt allerlei nieuws. Aannemelijk wordt gemaakt dat de samensteller van dit boekje, uit het Engels vertaald, niemand anders is dan de drukker Jan van Doesburg, en dat het ontstaan is in de laatste maanden van 1530. Voor de refereinen is niet alleen gebruik gemaakt van Jan van Doesburg's refereinbundel, maar ook van die van Anna Bijns. | |
[pagina 157]
| |
De tekst is afgedrukt naar de uitgave van 1558, met de weinig belangrijke varianten naar de uitgave van 1580. Tekskritiek heeft de uitgever achterwege gelaten, hoewel daarvoor op blijkbaar corrupte plaatsen wel aanleiding bestondGa naar voetnoot1). Aan de taalkundige verklaring is veel zorg besteed: alleen hier en daar plaatste ik een vraagtekenGa naar voetnoot2). Het boekje is dus een nieuwe aanwinst voor onze zestiende-eeuwse letterkunde. | |
Gerrit Knop's Schylgerlân.Als eerste deel van een reeks Nederlands Volksleven, onder redaktie van Dr P.J. Meertens en Dr W. Roukens, verscheen een belangrijke monografie over het eiland Ter-Schelling, een ‘beschrijving van land en volk’Ga naar voetnoot3). Als zodanig zou een uitvoerige bespreking buiten het kader van ons tijdschrift vallen, al blijft de sociale achtergrond ook voor de taalkundige leerzaam. Wij volstaan dus met een aanbeveling van dit met zoveel liefde geschreven, mooi uitgevoerde en geïllustreerde boek en beperken ons tot het gedeelte over de taal, waarvan de schrijver, geboren Terschellinger, een grondige kennis bezit, blijkens vroegere publicaties. Hij deelt echter in zijn Voorwoord mede, dat hij zich, juist ten opzichte van de taal, ‘groote beperking opgelegd heeft’, omdat van zijn hand ‘een afzonderlijke verhandeling over de Schellinger dialekten zal verschijnen’. Wat dus in hoofdstuk VIII (De Taal) verteld wordt, zijn hoofdzaken, voor leken-lezers bestemd. Eigenaardig is, dat een middenstuk van het eiland, door Hollandse regering op een Fries substraat een Hollandse bovenlaag gekregen heeft, terwijl het Westen en het Oosten nog Fries dialekt hebben, maar met een eigen karakter. De schr. geeft voorbeelden waar het fonologisch systeem van het algemene Nederlands en van het Friese vasteland afwijkt. Zijn bezorgdheid dat het opdringen van het Algemeen Beschaafd zijn geliefde volkstaal op den duur zou verdringen, leidde hem tot aktief optreden, o.a. tot samenstellen van een leesboek in dialekt (Schylgerlâner Leisboek), waaruit staaltjes worden meegedeeld om aan te tonen dat allerlei stijl in dialekt mogelijk is. In Hoofdstuk IX (Schellinge in de litteratuur) toont de schr. aan hoe verscheiden auteurs onvoldoende op de hoogte zijn van het Schellinger dialekt. In de overige hoofdstukken komen sporadisch technische dialektwoorden voor: o.a. in XVIII enige toponymica (blz. 233 vlg.); in XXIV (Liederen en Dansen) enige liederen in dialekt. |
|