doch vond dit niet gepast in een toespraak, die in verzorgde taal moest zijn vervat en bovendien in druk zou verschijnen. ‘Haar’ wilde hij ook vermijden, teneinde geen bakzeil te halen voor de oude schrijftraditie en zo kwam hij tot de formulering: de jonge fonologie is terminologies, enz. Dan valt op ditzelfde terrein op het toenemend gebruik van ‘der’ waar ‘des’ op z'n plaats zou zijn; men ontmoet zelfs ‘de boeken der penningmeester’. Ook hier staat de docent bij zijn onderwijs voor moeilikheden.
Het derde vb. ligt op syntakties terrein. In ons spreken gebruiken we geregeld konstruksies van het type: ‘Het is een schandaal is het’, ‘Nou houdt-ie halverwegen houdt-ie op’, door G.S. Overdiep ‘dubbelzijdige verbinding’ genoemd, door W. de Vries gekarakteriseerd als ‘herhalings-konstruksie’ en door J. Verdam al een halve eeuw geleden gesignaleerd. Dit verschijnsel heeft nog weinig de aandacht getrokken en het doet zich dan ook vrijwel uitsluitend in de gesproken taal voor. Een taalgeleerde als Prof. A.G. van Hamel maakte er in een officiële toespraak in akademiese kring ruim gebruik van, zodat deze wijze van uitdrukken allerminst kenmerkend is voor ongeletterden. Tegenover de verklaring van Overdiep: ekstra onderstreping van de ‘zinskern’ stelt v.H. juist de omgekeerde opvatting, nl. het streven om het zinsdeel wat terug te dringen van de al te centrale plaats, die het bij de normale woordschikking inneemt. De Vries wil de oorzaak zoeken in een al of niet omvangrijke bepaling, die als bezwaarlik scheidend element gevoeld wordt en zodoende de herhalingskonstruksie noodzakelik maakt teneinde de twee leden van de woordgroep weer bijeen te brengen, doch in de beide vbb. uit mijn eigen spreken, die ik boven gaf, gaat dit niet op, aangezien daar geen scheidende bepaling in voorkomt. Ik ben daarom eerder geneigd om de verklaring van deze konstruksies, die bij oplettend waarnemen van eigen en anderer spreken, zeer frequent zijn, te zoeken in een vermenging van twee konstruksies, nl. die met het onderwerp voorop en die met de bepaling voorop, een verklaring, door W. de Vries tevens geopperd.
Het Middelnederlands kent deze konstruksie ‘apo koinou’; het naar twee zijden verbonden zinsdeel, ook, uiteraard slechts te konstateren in geschreven vorm en met deze restriksie, dat vóór en achter het gemeenschappelike zinsdeel heel dikwels verschillende werkwoorden staan, waarop Dr v.H. niet wijst. In de Ferguut, éd. Verwijs-Verdam (1908), blz. 39/40, 84, 145, 283 bv. treffen we er vbb. van aan. Vgl. F.A. Stoett, Mnl. Syntaxis3 (1923), § 220: ‘Ferguut heft sinen wech genomen In een foreest es hi comen’ (vs. 2205/6). Zie ook bv.: G.S. Overdiep, Moderne Nederl. Grammatica (1928), § 408: ‘Hij zei dat hij dat geld had hij uitgeleend’, a.w. de snelle gang van de gesproken taal voor dit verschijnsel verantwoordelik wordt gesteld.
Ook al zou men in de herhalingskonstruksie niets dan slordigheid zien, dan is men er niet mee klaar, omdat het meer is voorgekomen, dat gemakzucht en slordigheid de eerste aanleiding waren tot een blijvende wijziging in het taalgebruik, getuige bv. een kontaminerende uitdrukking als tussen de middag. Tenslotte mag een gramm. beschrijving van het hedendaagse Nederl. de gesproken taal niet verwaarlozen.
De door de auteur geponeerde en met vele voorbeelden toegelichte stelling, ‘dat de taal, hoezeer van een bepaalde “struktuur” meer heeft van een werk in voortdurende aanbouw, althans verbouwing, dan van