De Nieuwe Taalgids. Jaargang 38
(1945)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIs de Maastrichtse moes-familie zuiver op de graat en mag men Maastricht zonder meer tot het oe (< germ. û)-gebied rekenen?Bij de bespreking van Dr. G.G. Kloeke, De Hollandsche expansie in de 16de en 17de eeuw rekende Prof. C. de Vooys het ook tot de grote verdiensten van dit mooie en baanbrekende boek, dat het prikkelde tot verder onderzoek en kritiek. De voorspelling, die in deze woorden lag, is bewaarheidGa naar voetnoot3). Misschien kunnen de volgende opmerkingen een kleinigheid bijdragen tot de kennis van het tegenwoordige diftongeringsgebied in Maastricht. Het staat als een paal boven water, dat moes (= A.N. muis met de bet. knaagdier) onberispelijk Maastrichts is, mits uitgesproken met traagheidsaccent. Evenwel, moes heeft een minder bekende tweelingzuster nl. mous (met verscherpingsaccent), maar uitsluitend in gebruik als troetelwoord voor een jong meisje, een jonge vrouw en gewoonlijk alleen in het enkelvoud voorkomende of in de diminutiefvorm, en dan dikwijls vergezeld van een epitheton bv. leef, lekker mouske. Een eerste lid der familie moes, die de oe ontrouw is geworden. Maar er zijn nog meer sibbegenoten - bedoeld zijn nu meervoudsvorm, diminutief, samenstellingen en een afleiding - die de oe hebben verloochend, en wel voor ui of ou, beide met verscherpingsaccent, o.a.: | |
[pagina 191]
| |
Het meervoud van moes nl. muis. Het verkl. muiske. De samenstellingen en de afleiding met ou: mouzelook, mouzekeutel, mouzetennekes, mouzeval (maar: moesgries, veldmoes, fleermoes); mouze (ww. muizen). Indien men voor de ui in muis en muiske een Umlautsfactor aanneemt, dan moet er toch in het simplex een ou of een andere klank, maar geen oe, geweest zijn. De oe bv., gepalatalizeerd, is in het meervoud en de verkleiningsvorm in het Maastrichts uu: koep, kuup, kuupke; boek, buuk, buukske; stroek, struuk, struukske enz. De rest van het Zuidlimburgse moes-gebied heeft dan ook bijna overal regelmatig meervoud muus, verkl. muuske (muske), terwijl in moezelook, moezeval enz. en in moeze (ww.) de oe is gebleven. Bijna overal! Immers in de omgeving van Maastricht vertonen verschillende dorpen, thans voor een groot gedeelte tot Groot-Maastricht behorende, dezelfde ui- en ou-afwijkingen als de hoofdstad. St. Pieter, Vroenhoven, Caberg, Heer, Gronsveld b.v. gaan met Maastricht. Daarentegen hebben Meerssen, Ulestraten, Valkenburg, Beek, Sittard, Klimmen, Berg en Terblijt, Slenaken, Noorbeek, Gulpen, Wittem, Wijlre, Vijlen, Vaals enz. noch in het meerv., noch in de verkl. ui noch in samenstellingen en afleiding ou (oi). Belgisch Lanaeken heeft volgens de mij verstrekte gegevens mv. muis, verkl. muiske, maar enkelv. moes, samenstelling moezeval enz. (behalve muizeströntjes en afl. mouze (ww.)Ga naar voetnoot1). De feitelijke toestand is dus zo: Maastricht en onmiddellijke omgeving blijven alleen aan de oe trouw in het enkelv. moes (= knaagdier), kennen echter een ou in mous (= troetelwoord), terwijl de rest van de moes-familie met of zonder Umlaut-agens van de oe is afgevallen en het brede pad der diftongering opgegaan. Is het derhalve niet wenselijk, daar het zogenaamde moes-gebied van Maastricht en omgeving alleen in het enkelv. overeenstemt met de rest van het Zuidlimburgse moes-gebied, dit verschil hetzij op de kaart, hetzij in de toelichting, te laten uitkomen?
Voor sommigen kan de muis-kaart, wat Maastricht betreft, nog tot een andere verkeerde gevolgtrekking aanleiding geven. Want, indien men er uit afleidt, dat Maastricht en onmiddellijke omgeving tot een ongeveer gaaf oe (< germ. û)-gebied behoren, dan zou men zich vergissen. Nu zegt de schrijver van de Hollandse Expansie, en men verwacht niets anders bij deze voorzichtige geleerde, wel: ‘Ik spreek dan ook in mijn boek nauwkeurigheidshalve telkens alleen van dit eene woord muis, maar wil er bij voorbaat aan toevoegen dat de grenzen over 't geheel genomen ook gelden voor een groote groep andere woorden met oude û. Wanneer men dus zegt: in het moes-gebied wordt oude û door oe gerepresenteerd, in het muus-gebied door uu, dan is de onnauwkeurigheid, die men hierbij begaat, niet zoo heel grootGa naar voetnoot2).’ Dit moge gelden voor het moes- en muus-gebied zeer in het algemeen, voor Maastricht en omgeving is de onnauwkeurigheid toch te groot. | |
[pagina 192]
| |
Daar zijn de diftongeringsgevallen minstens even talrijk als de monoftongeringen der oe-woorden. Wij herinneren er aan, dat de germ. û's voor labialen (f, v, w, m) meestal ou worden: (met verscherpingsaccent) drouf, douf, doum, sjrouf enz., (met traagheidsaccent) rouw, dat ze ook gerepresenteerd worden door ui: (met verscherpingsaccent) ruim, buige, sjuime enz., (met traagheidsaccent) spruite, zuije enz. Telt men de gevallen met en zonder diftongering, waarbij men uitsluitend rekening houdt met het enkelv. van het substantief, de onverbogen vorm van het adjectief, de infinitief van het ww., de bijwoorden en voorzetsels, dan overtreffen de oe's in getal de ui's en de ou's niet. Volkomen in de minderheid zijn de oe's echter indien men samenstellingen en afleidingen, en buigingsvormen, zelfs met uitschakeling van de verkleinwoorden, in de som verdisconteert. We zagen, hoe de oe alleen in het simplex moes voorkomt, maar de overige familie ze niet meer erkent. Ziehier nog een paar voorbeelden: Naast hoes staat houze (ww.); naast sjoem sjuime (ww. met in alle persoonsvormen ui); naast broen (attributief onz. enkelv., praedicatief en bijwoord) staat broune, broun (attributief m. en vr. enkelv. en meerv. in alle geslachten, en zelfstandig gebruikt): e broen duuske, de jas is broen, roen verven, maar 'ne broune jas, 'n broun broek, broun jasse, breuk, duuskes; 'ne broune, 'n broun, gein broune, meh blónte; naast voel staat voul(e) in dezelfde gevallen als broun(e). En zo zijn nog meer voorbeelden te geven. We laten in het midden, of de ui's en ou's in het Maastrichtse gebied fonetische ontwikkelingen van de oe-klank zijn, dan wel of het eenvoudig ontleningen zijn, klanksubstituties, ze zijn in alle geval zo talrijk, dat men kwalijk van een gaaf oe-gebied meer kan spreken. De penetraties van niet-oe's maken Maastricht en onmiddellijke omgeving tot een overgangsgebied. Bij de germ. iu en î ziet men hetzelfde verschijnsel als bij de germ. û. Ook hier staat naast de monoftongering een diftongering in Maastricht en omstreken. Voor de hand ligt de vraag: wat is de oorzaak van deze diftongering? We zullen ons wel wachten de Rijnlandse invloeden op het Maastrichts te onderschatten, maar het komt ons voor, dat men bij de bestudering van het Maastrichts somtijds de Brabantse, westelijke invloeden wat laag aanslaat. Maastricht is na de slag bij Woeringen toch steeds Brabants geweest - Maastricht, du edel stede, du perel van Brabant - en had uit den aard der zaak veel relaties met het op een honderd km afstand gelegen Brussel, waar de zogenaamde tweede diftongering zou begonnen zijn. De diftongeringsgolf kan Maastricht veel eerder bereikt hebben dan Amsterdam en het is volstrekt niet uitgesloten, dat dit, vóór het Amsterdamse expansie-proces begon, is gebeurd. Bedenken we verder, dat na de verovering van Maastricht door Frederik Hendrik, de stad steeds Staatse vesting is geweest met Hollandse garnizoenen en ambtenaren en dat juist in de tijd, waarin de Hollandse expansie krachtig begon te werken. Eventuele reeds bestaande diftongeringstendensen zullen hiervan voordeel gehad hebben. Of ook een prae-slavische articulatie-basis van invloed is geweest?Ga naar voetnoot1)
Maastricht. H.J.E. Endepols. |
|