Wie zal aarzelen, dit anecdotisch geval als ‘fabel’ te verwerpen? De bundel heet trouwens: ‘Fabelen en vertelsels’. De verhalen in de Pançatantra worden achteraf fabels geheten, en de vertaling van het Directorium humanae vitae van Joh. Capua is getiteld: Voorbeeldsels etc.
Mij dunkt, dat men onomstotelijk kan vaststellen dat die verhalen waarvan ieder zonder twijfel het fabel-karakter erkent, meestal handelen over dieren, soms over planten, een enkele maal over dingen. Handelt een verhaal over mensen dan is het een vertelling, een anecdote, een parabel, een allegorie, géén fabel. Nog duidelijker spreekt het tweede, het hoofdelement: de moraal. Steeds leert de fabel iets, niet in abstracto, niet door het verhaal van een geval uit het dagelijks leven, maar in de inkleding van een verhaal, waarin dieren, planten en dingen als mensen handelen en spreken. Het is juist dit element, dat niemand als essentiëel voor de fabel loochent. Soms wordt de moraal gegeven in een soort proloog, soms in een soort epiloog, soms niet, maar ontbreken doet de lering nooit. Dit is oorzaak dat de fabel zo bij uitstek geschikt was of leek voor het kind: reeds in de 16e eeuw worden fabelboeken speciaal verzameld of gemaakt om als schoolboek te dienen en in de tijd der Aufklärung - in de 18e eeuw - beleeft het genre dan ook zijn grootste bloei. Geen ander element bepaalt ook zo beslissend de vorm: de fabel is steeds van geringe omvang, kort en eenvoudig en onmiddellijk in zijn bedoeling te overzien. Vreemde invloeden tasten dit karakter niet aan: de humanistische allegorie, het anecdotische geval en alle zaken die wel de inhoud kunnen wijzigen in een zin waarin het zijn fabelkarakter verliest, laten het didactische beginsel onaangetast. De ervaring der eeuwen legt hiermede voor ons vast dat de moraal het hoofdelement is van de fabel. Van het sprookje onderscheidt de fabel zich als verstandelijk product tegenover fantastisch, met als consequent gevolg voor de vorm: verschil van omvang, verschil in beeldenrijkdom en fantasiewerking; het wonderlijke staat tegenover het nuchtere, dat slechts in zoverre tot het wonderlijke wordt als er dieren en planten en dingen in spreken.
De allegorie is louter abstractie, maar de verwarring met de fabel is begrijpelijk, omdat bij beide gevoeld wordt dat het essentiële niet in het voorgestelde ligt, maar in datgene wat de menselijke geest er uit puurt. Van de vertelling verschilt de fabel door een meer gecompliceerde handeling; in de fabel moet die, krachtens de opgave die zij te vervullen heeft, eenvoudig blijven.