De Nieuwe Taalgids. Jaargang 34
(1940)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdUit de brieven van Willem Kloos aan Frederik van Eeden.Het Frederik van Eeden-MuseumGa naar voetnoot1) bewaart de brieven, die Willem Kloos tussen 1884 en 1900 tot Frederik van Eeden richtte. Een intieme vriendschap heeft jarenlang beide dichters verbonden. Wederzijdse geprikkeldheid en ontstemming kon daaraan geen blijvende afbreuk doen, en het zou lang duren, eer de toenemende spanning de band deed breken, spanning door misverstand, door stijgend wantrouwen, gegrond in wezensverschil als mens en kunstenaar. Kloos, de grote gepassioneerde, de soms demonisch vervoerde en uitstromende (tot in zijn handschrift is zijn temperament te herkennen), Van Eeden de overbewuste, gecompliceerde, die volgens Frans Erens bij zijn zeer dikwijls edele aspiraties de brede, zich weggevende manier misteGa naar voetnoot2). In een brief van 1891 verwijt Kloos zijn vriend, dat deze zich soms achter een ‘ijswand’Ga naar voetnoot3) verstopt; elders verdedigt hij zich, | |
[pagina 70]
| |
dat hij in het dagelijks leven onverschillig, koud en hard schijnt, maar zich òp moet houden door alle emoties dadelijk neer te drukken. Er is een voortdurend aantrekken en afstoten, van den aanvang dezer correspondentie. Beiden als dichter reeds even zelfverzekerd. Van Eeden heeft Kloos, die na zijn candidaats in Brussel woont, zijn gedicht Schemering in 't Woud gezonden. ‘Wil ik nu maar dadelijk aan je vers beginnen?’ antwoordt Kl. (31 Oct. '84). ‘Niet voor jou - want je gelooft me toch niet, heb je al vooruit gezegd, maar voor mijn eigen plezier.’ In de critiek is reeds de hele impressionistische Kloos te herkennen. Ook, uit die eerste brier, de classicus, de Shelley-vereerder, de geïnteresseerde in philosofische lectuur. ‘Ik lees in de laatste dagen druk in Tacitus en in Shelley. Zeg s.v.p. aan Chap, als hij er nog is, of hij mij de Aangeboren begrippen van prof. Spruyt per postpakket over wil sturen.’ De wijsgerig georiënteerde Kl. schrijft, nog vóór de verschijning van de Nieuwe Gids: ‘Heel veel fiducie in zijn (Lotsy's) filosofische bespiegelingen heb ik niet: ik geloof dat hij anti-Kantiaan is, en geschetter tegen Kant in den N.G. zou me een maandlang slapelooze nachten bezorgen.’ (Amst., Juli '85).Ga naar voetnoot1) De naam van het nieuw op te richten tijdschrift staat dan blijkbaar al vast; een half jaar te voren is er nog sprake van De Gulden WinckelGa naar voetnoot2): ‘V.d. Goes zou gaarne hebben, dat wij Maandagavond bij je kwamen, om over de G.W. te spreken.’ (25 Jan. '85). Een geest van jonge voortvarendheid, strijdlust, zelfbewustheid, spotzucht tegenover de oudere generatie spreekt uit die eerste brieven. Kl. vergelijkt de twee redacties van De kleine Johannes en prefereert de meer spontaan-naïeve eerste lezing. Met voldoening schrijft hij, dat V.d. Goes Huet in de Amsterdammer zal gaan bestoken over zijn critische methode; van Kloos is het voorstel het bundeltje van Corn. Paradijs Grassprietjes te noemen; V.d. Goes zal daar een voorrede bij schrijven. Hij spot met ‘die idiote Smit Kleine’ en maakt een dolle charge | |
[pagina 71]
| |
op een werk van CosmanGa naar voetnoot1). Een zesde N.G.-redacteur (voor wetenschappen, n.l. Ch. v. Deventer) vindt hij onnodig: zichzelf acht hij, met V.E., competent metaphysische kwesties te beoordelen. Met de uitgave van Guido's Julia wil het nog maar niet vlotten: ze ‘heeft weer een blauwtje geloopen’ (17 Juli '85), maar enige maanden later is zij onder dak en heeft de Leeswijzer al een ophemelende aankondiging gegeven (‘een schitterend debuut’). Als V.E. in Parijs is, moet zijn reisgezel V.d. Goes subiet het slot van zijn copie sturen: ‘Die vervloekeling loopt nu zeker. met zijn gewone vergeetachtigheid, op de Boulevards te slenteren in plaats van aan het eenig-noodige te denken’: aflevering 2 van de N.G. moet weldra verschijnen, en daar hangt veel van af; daarom mag V.d. Goes ‘zijn brief uit Parijs niet hatelijk maken tegen Lantaarn, Gids of andere malloten’, schrijft de diplomatieke jonge redacteur. En V.d. Goes moet maar liever niet Huet opzoeken, want die zou wel eens mis kunnen slaanGa naar voetnoot2). Met trots somt hij de inhoud op van No. 2; ‘die vier namen van Netscher, Thijm en Hélène, Lotsy zullen goed doen’. ‘Ze zullen creveeren van woede, de oude Gids en consorten’ (11 Nov. '85). V.E. zal naar Sully-Prudhomme gaan (die een gedicht voor de N.G. | |
[pagina 72]
| |
afstaat), enige Franse dichtbundels kopen, vooral Leconte de Lisle, en moet V.d. Goes herinneren de hem opgegeven vragen aan BarrèsGa naar voetnoot1) te doen. Kloos is een welkome gast bij de ‘Echtelieden-van Eeden’ te Bussum, inviteert soms zichzelf: ‘Laat mij bediend worden op diamanten serviesen afgezet met gouden drinkvaten, want mijn ziel heeft behoefte aan fonkling van kostbare steenen en feestpronk van edel metaal, en de troonhemel boven mijn hoofd moet van purper zijn’ (26 Aug. '86). Briefkaarten met plagerijen of koddige rijmpjes van ‘Wimmel’, ‘Wichie’ of ‘Melliw Soolk’ bereiken Villa ‘Beukenoord’. 18 Febr. '88: ‘Aan Mevrouw M.v. Eeden-V. Vloten. Zoveel mogelijk gefeliciteerd, jij en Fré en de kinderen, Hans, Humpty, Malmijn en het stekelvarken, allemaal. Moog God de Heer u steeds behoeden
Voor schoorsteenbrand en onweersvloeden’ enz.
Enkele malen dank voor een lucullische zending, ‘voor je lieven brief cum fragrantibus appendicibus’, herinnerend aan Goethe's: ‘Ihre zwei lieben und werten Briefe, nebst dem Zwieback, habe ich erhalten’, tot Schiller. - Of kleine Hans wordt door ‘oom Wimmel’ verwittigd van François Erens' komst, ‘die door zijn examen is, en je nu in de geheimen der rechtswetenschap zal inwijden’ (18 Juni '87). Herhaaldelijk vraagt Kloos zijn vriend om medisch of psychiatrisch advies. Hij hoort, schrijft hij, soms plotseling in zich veel dooreenwarrelende geluiden, ‘die toch geen geluiden zijn, en die zich telkens tot menschenstemmen ontwikkelen, die toch niet spreken, schreeuwende, scheldende, vragende, vermanende menschenstemmen zonder woorden’. (23 Oct. '86). Is er verband tussen deze gewaarwordingen en zijn verzen: ‘En als een heir van donker-wilde machten
joelt aan mij op en valt terug, gevloôn
voor 't heffen van mijn hand en heldre kroon’? -
Blijkens de correspondentie was 1888 voor Kloos een jaar van heftige crises (‘Ik word zoo excessief aangedaan in de laatste weken, door alles wat om mij heen gebeurt, dat ik het wel weg | |
[pagina 73]
| |
moet stoppen om geen mal figuur te maken.’ 9 Oct. '88). In dat jaar viel o.a. zijn breuk met Verwey. Frans Erens schrijft in zijn Vervlogen jaren over die periode: ‘Kloos was bij Van Eeden, met wien hij in dien tijd zeer bevriend was, in Bussum op Beukenoord komen logeeren en deze zocht hem door middel van hypnose troost en kalmte te geven.’ De toon der brieven is allerhartelijkst en intiem. ‘Beste Fré, Dank je, dank je wel voor je heerlijken menschenbrief, dat was zoo verschrikkelijk eenvoudig en natuurlijk, net een kind dat lacht, of een blad dat valt of een lucht die blauw is. Jij bent misschien de eenige die dàt kan, zoo recht uit praten uit je gevoel, zonder de ondergedachte er bij te hebben: nu ga ik iets gevoelds zeggen’. (13 Oct. '88). Het vervolg van deze lange, ook voor psychiaters en para-psychologen hoogst merkwaardige brief wijst op gewaarwordingen van een gehypnotiseerde, gevoelens waarvan Kloos zichzelf geen rekenschap kan geven. ‘Ik voel me net of ik een ander Ik ben geworden, dat toch hetzelfde is, of mijn hoofd is schoongeveegd en er toen nieuwe dingen in zijn gezet, als nieuwe meubelen in een kamer. 't Is net of ik aan een verschrikkelijken droom ben ontkomen en mijn lichaam betast en voel dat het niet waar is, wat ik heb gedroomd. Ik verklaar 't, lach nu niet, beste jongen, door suggestie, het ontkomen aan een geweldigen, mezelf uitzuigenden invloed, dien Verwey's hersenorganisatie langzamerhand op mezelf gekregen had. Maar waardoor? Waardoor is dat eruitraken gekomen? O, het Leven is wonderbaar. Je hebt zelf gezien hoe ik dat sonnet gemaakt heb van de zeeGa naar voetnoot1), heelemaal onbewust, pratend over andere dingen. En nú voel ik pas al de waarheid er van. Hoe kòmt dat? Kan jij daar iets van zeggen? Ik wou iemand hebben, die er tenminste iets van begreep en mij in 't begrijpen hielp. Want begrijpen is toch alles in 't leven.’ Hartelijke genegenheid blijkt ook uit de brieven, die Kl. uit Londen zendt, waar hij logeert bij zijn vriend Willem Witsen en de sonnetten-cyclus Van Kind en God dicht. ‘Maar dit kan ik wel zeggen, - omdat je 't begrijpen kunt - dat jij de eenige bent in Holland, aan wien ik met meer dan gewone hartelijkheid van tijd tot tijd denk. Waarom? Om mooie herinneringen, verbeeldingen, die ik van je heb overgehouden.’ Het narcisme van den geheel in eigen stemmingen opgaanden | |
[pagina 74]
| |
groten lyricus blijkt uit dezelfde brief: ‘Ik hoor van Wim (Witsen), dat Verwey weêr verzen heeft uitgegeven. Ik lees ze niet, en ben er ook niets nieuwsgierig naar, omdat ik mijn eigen gedachten liever heb.’ (31 Oct. '88). Verschillende verzen zijn bij die Londense brieven ingesloten (‘De blaren vallen zacht’; ‘Ik, ik die heerlijk door dees Tijd koom zweven’Ga naar voetnoot1). ‘Ik heb tegenwoordig door alle aandoeningen heen één ijzeren besluit in me, om mijn heele vorige leven op een paar lichtplekken na te vergeten en een groot artist te worden. Maar daarvoor heb ik absolute rust noodig, en volkomen onwetendheid met wat er in Holland gebeurt, behalve op deze 3 punten: 1. jij, je vrouw en je kind. 2. N.G. zaken. 3. als er een van de kennissen mocht doodgaan.’ (6 Nov. '88). Aan het einde van dit bewogen jaar wil Kloos met zichzelf alleen zijn; hij bedankt voor de uitnodiging de Oudejaarsavond in Bussum door te brengen: ‘Ik hecht heel veel aan Oudejaarsavond en ik heb het altijd heerlijk gevonden, dien avond door te brengen met menschen waar ik van hield. Maar nú, deze keer moet ik alleen zijn, ik moet mijn heele jaar, dat zoo vol was, overdenken en er mee afsluiten, maar om dat te kunnen moet ik ook heelemaal me zelf zijn en ik mag niets hebben om me heen, wat me vriendelijk of gezellig of lief zou wezen en maken.’ (29 Dec. '88). Het manuscript Voor Hans en voor Paul, zorgvuldig met de brieven bewaard, is gedateerd 20 Febr. '89. Verscheiden brieven bevatten interne redactionele of financiële aangelegenheden, de N.G. betreffende, vele andere zijn van te intieme aard om te worden gepubliceerd. Of van gevariëerde inhoud: | |
[pagina 75]
| |
In 1890 rijzen herhaaldelijk moeilijkheden tussen Kloos, redacteur-secretaris van de N.G., en de overige redacteurenGa naar voetnoot1). Men klaagt over Kloos' geringe activiteit en productiviteit. Kloos verdedigt hartstochtelijk zijn beleid, klaagt over geringe medewerking, over zijn ontoereikend honorarium.Ga naar voetnoot2) Aan V.E. schrijft hij: ‘Zie je, ik weet heel goed, dat jij meer arbeidt dan ik, èn voor je brood, en voor de kunst. Ik zit niet van 10-4 ingespannen werk te doen, dat ik liever laten zou, zooals jij, Ik zou dat niet kunnen: ik zou daarvan doodgaan of tenminste versuffen, omdat ik dàt mis, wat alle menschen schijnen te hebben, “geregeldheid” of hoe je 't nemen wilt. Maar daarvoor ben jij dan ook een geëerd burger met een voldoende inkomen om een lieve vrouw en lieve kinderen te onderhouden, en ik een onbekende bohémien, die van den dag op den dag leeft. Ik zeg dit niet met bitterheid, zooals je misschien denken kon, om het contrast dat er voor jou in ligt. Ik ben tevreden en meer kan men niet verlangen. Ieder heeft zijn eigen noodlot hier op aarde.’ (30 Mei '90). En op 2 Juni, nadat de redactie een verzoek om hoger bezoldiging als secretaris heeft afgewezen: ‘Jij bent inderdaad de enige geweest, op de vergadering, blijkens je mededeelingen, die mijn verzoek als iets ernstigs en niet alleen als iets lastigs heeft beschouwd. Nogmaals dank voor je vriendschappelijke en welmeenende gevoelens jegens mij, die je niet alleen zegt, maar ook in praktijk brengt.... Neen, Free, ik kan niet meer produceeren, dan ik doe, en dat is heel natuurlijk. Als ik een nieuw evenement zie, als bv. Gorter's nieuwe verzen, dan krijg ik allerlei gedachten, en ik zal daarover dan ook een kroniek schrijven, maar al die andere boel laat mij koud en wekt niets in mij op. Ik vertaal liever romans, of maak knipseltjes voor een krant dan nog eens te schrijven, zooals die recensie van Schimmel in het vorige nummer.’ ‘Want ik kan nog niet goed tot het vaste besluit komen, mij, | |
[pagina 76]
| |
zoo gauw mij dat mogelijk zal zijn, uit de Nieuwe Gids terug te trekken, vóórdat ik absoluut zeker weet, dat de redactie, als lichaam optredend, totaal ongenegen is in een rationeele schikking met mij te treden’ (4 Juni '90). De uitvoerigste brief der collectie is wel die, waarin Kl. zijn bezwaren uiteenzet tegen V.E. 's opstel Aan den Keizer aller Russen. Tot dusver was zijn oordeel over V.E.'s verzen en artikelen gewoonijk zéér gunstigGa naar voetnoot1). Langzamerhand beginnen zich de verschillen in temperament, in opvatting van dichterschap, in wereldbeschouwing scherper af te tekenen. - Kl. betoogt dat een dergelijk artikel als spontane hartstochtdaad, als mooi stuk proza nog te waarderen zou zijn geweest. Nu echter is de bedoeling ijdel en het sentiment ongezond. Titel en opzet zijn te typeren als een literaire truc. Bij dieper bezinning had V.E. moeten beseffen, dat die Siberische toestanden maar een heel klein deel vormen van de totale, onvermijdelijke wereldellende, en dat een geringe daad binnen eigen bereik meer effect heeft dan honderd brieven vol bedaard idealisme en onwerkelijke ‘humaniteit’ (‘die pleegzusterkleeding zonder pleegzuster’), die in één schuitje vaart met het Hollandse liberale optimisme, waaronder Multatuli zo heeft geleden, Multatuli, die in V.E.'s artikel zo wordt miskend. Wat toch is het geval? Niet dat men gruwelen kan aanwijzen, die Multatuli niet heeft bijgewoond, niet op zoo'n schaal mogen wij zijn leven wegen: maar dat de man, die een geheele omwenteling in Nederland's gedachtenleven heeft bewerkt, die duizende en duizende menschelevens heeft verlost en blijgemaakt, dat die man, in steê van levend, als de Paus van zijn tijdvak erkend te zijn, dat die man zijn heele leven is beschimpt en verdacht gemaakt en beandeeld, dat hij zijn heele leven heeft gekampt met gebrek, terwijl zijn uitgevers rijk werden, totdat hij eindelijk, door publieke inzameling, een schamel beetje geld heeft gekregen, waar hij net van leven kon, zie je, dat kunnen alle Siberische gruwelen niet verminderen.... Zie je, beste Free, dat had ik nu op het hart en ik hoop maar dat je niet boos op me bent. Je moet begrijpen dat ik niet over jou gesproken heb, want dan waren De K. Johannes, Dón Torribio, die verzen etc. nooit ontstaan, maar over een stukje van jou, waar ik mijn opinie over had. | |
[pagina 77]
| |
En weet je nu hoe ik mij jouw stuk psychologisch verklaar? Er zit in je een levensprincipe, een latente hoofdneiging naar het Christen ideaal, “alle menschen broeders op aarde”, en die heeft je dezen keer een poets gebakken.’ (25 Aug. '90). Wanneer kort daarop V.E. hem een werk wil opdragenGa naar voetnoot1), maakt Kl. hiertegen bezwaar: hij vindt die opdracht, na alles wat ze de laatste tijd met elkander te stellen hebben gehad, ‘wat expres’..... ‘En dan nog iets, nog ernstiger. Het publiek vindt mij blijkbaar den minste van jullie allemaal. Nu, dat kan mij niet schelen. Ik ben niet ambitieus genoeg om mij ongelukkig te gevoelen door de wetenschap, dat 99/100 van de lezende Hollanders mij nog altijd voor een stumpert aanziet. Maar dan wou ik ook liever mij niet door mijn vrienden in de hoogte laten steken, en zoo de aandacht op mij vestigen. Ik ben in mijn donker hoekje tevreden en wensch er te blijven.... Wat ik hier zeg is zoo gemeend, dat ik niets liever wou, dan dat ik van de heele Hollandsche literatuur bevrijd was, en met een matig reisgeld de wereld in kon gaan, om wat op te frisschen en wat nieuw leven te hebben.’ (9 Sept. '90). Apathie en afwering van vriendelijkheid, die hij mistrouwt. Een week later bedankt hij voor een ontvangen invitatie: ‘Beste Free, Laat mij nu eens een einde trachten te maken aan die gekke verhouding, ik mokkend, jij lievigheidjes doend. Je zult natuurlijk weer zeggen: “hè, daar heb ik niets van gemerkt,” zooals gewoonlijk, maar dat gaat mij nu eens niet aan. Kijk eens, je hebt me in 't laatste half jaar, om van kleinigheden niet te spreken, 10 zonder reden plotseling in finantieele moeilijkheden gelaten, tengevolge waarvan ik nu genoodzaakt ben, week aan week idiotenwerk te doen. 20 heb je tegen alles in, mijn literair oordeel in twijfel getrokken en blijft dat doen. 30 heb je mij een onderscheiding gedwongen aan te nemen, die mij, na al het voorafgaande, niet aangenaam kón zijn. Toch draag ik je daarom geen booze gevoelens toe. Zoowel mijn belang als mijn sentiment nopen mij om goede vrienden met je te blijven. Maar wel had ik graag, dat ik nu een beetje met rust gelaten werd, om langzaam en bedaard over al het gebeurde na te kunnen denken.’ (17 Sept. 90). In een andere brief preciseert Kl., dat hij met ‘mijn belang’ de N.G. bedoelde, ‘ons gemeenschappelijk belang’. En wat de | |
[pagina 78]
| |
literaire kwestie betreft: ‘ik heb niet beweerd, dat ik mij, in 't algemeen, niet zou kunnen vergissen. Ik zeg alleen, dat als ik na de zaak zoo lang overdacht te hebben, sta mét Gorter, Witsen, v. Deventer, v.d. Valk, Israëls, V. Looy, en nog wel tien anderen van de jongelui, tegen jouw opinie over je eigen werk, en dit werk wordt verdedigd door Boissevain, Biederlack en de Zutphensche Courant, dat er dan groote kans is, dat ik gelijk heb en niet jij.’ De vaderlijke P.L. Tak geeft in dit geschil een Salomo's oordeel, blijkens de volgende regels: ‘Neem me niet kwalijk, Free, maar ik heb je brief ongeopend in een laadje gelegd. Wie weet, wat er weer voor onaangename dingen in staan over mijn “karakter”, etc. En Tak, dien ik hoe ik hoe langer hoe meer waardeeren ga om zijn gezond verstand, heeft mij gisteravond den uitstekenden raad gegeven geen briefjes meer met je te wisselen. Dat heeft hij jou zeker ook geraden, en nu ik tòch een brief van je krijg, staat er zeker niet heel veel vriendelijks in.’ (19 Sept. '90). Vóór Kerstmis is de verhouding weer beter: ‘Zou je 't goed vinden, als ik voor Februari een kroniek over je schrijf, behandelend alles wat je geschreven of liever gepubliceerd hebt? Ik heb alleen maar 't idee, dus je kan zonder scrupules zijn, als je liever wat anders hebt.’ (24 Dec. '90). F.v.d. Goes zegt in zijn Lit. Herinneringen, hoe het reeds vroeg de aandacht begon te trekken, dat tussen de twee voornaamste rubrieken van de N.G., de literaire en de politieke, een tegenstelling bestond. Hij doelt hierbij o.a. op de polemiek inzake het socialisme tussen V.d. Goes en V.E. enerzijds en V. Deyssel anderzijds. De brief van 14 Jan. '91 zal dan ook wel slaan op het door V.E. ingezonden artikel Verstand en Gevoel in de sociale Evolutie (N.G.V, 1). ‘In het algemeen vind ik dat noch jij, noch Goes gelijk heeft, en dat hetgeen waarover je spreekt, noch verstand, noch gevoel is, een stelling die ik in mijn kroniek hoop te zullen betoogen. Dat zal een dramatisch spektakel voor het publiek geven.’ Kl. wilde in dit opstel, Verleden, Heden en ToekomstGa naar voetnoot1) een wijsgerig gefundeerde synthese geven boven de botsende meningen. ‘Humaniteit’ en Christendom moesten het ontgelden: een uitwerking van de brief van 25 Aug. '90. | |
[pagina 79]
| |
Als de kroniek gereed is: ‘Ik zou de laatste gaarne voorlezen’ (in een redactie-vergadering), ‘omdat ik daarin over V.d.G., jou, V. Deyssel, etc. spreek en er gaarne, bij uitzondering, mijn naam onder zetten wou.’ (26 Maart '91). Nadat ook Ds. Hugenholtz zich in de polemiek gemengd heeft: ‘Beste Free, Ik heb nu het heele geschrijf van Hugenholtz met aandacht gelezen, en ik meen te begrijpen, waarom je over je stukje nog wat wilt nadenken. Die krantenverslagen waren onjuist. Maar waarom zei je mij dat niet rond-uit, in plaats van 't onmogelijke argument aan te voeren, dat je geen reclame wilt maken voor de N.G. Dat doe je immers toch voortdurend door alles wat je doet? Verander je stukje maar zooals je wil, ik zal H. ook antwoorden. Hij bedoelt het goed, geloof ik: maar hij is erg inférieur, hij kon zich niet uitspreken en zit bovendien vol ouden ballast, waar hij geen raad meê weet. Enfin, je ziet weer het gevaar, als de leden der redactie niet precies tegen elkaar zeggen, wat ze voelen, dat geeft maar misverstand. Als je meer naief tegen me kon zijn, d:i: zoo gewetensvol als je b:v: een sonnet schrijft, tegen mij kon zeggen, waarom je een bepaalde redactiedaad doet, dan zouden wij 't geloof ik, veel beter met elkander vinden en zou het belang van de N.G. veel meer gebaat worden. De heele kwestie après-tout is net als bij de anderen, je vertrouwt me niet genoeg.’ (25 April '91). De correspondentie bevat ook intieme aangelegenheden, materiaal dat voor den toekomstigen biograaf het beeld van den dichter kan vervolledigen. Persoonlijke en literaire onderwerpen lopen telkens dooreen. Na een diep teleurstellende ervaring: ‘Inderdaad, Free, beste Free, ik begin het leven hoe langer hoe curieuser te vinden. Zou er werkelijk achter de dingen een duivel zijn, een heusche duivel, die ons allemaal bij den neus leidt, en ons uitlacht bij al wat wij voelen en doen? Ik begin het hoe langer hoe meer te gelooven. Daarom voor alles, laten wij solidair zijn tegen de werkelijkheid. Hier heb je mijn hand, ik neem de jouwe en die van Martha.... Mijn respect aan den Onbekende. Il est très fort, Celui-là. Maar ik ook.’ (5 Mei '91). Wederom wrijving na de inzending van het artikel Nieuw Engelsch Proza. ‘Het spijt me, maar ik ben tegen de plaatsing van je stuk. En wel ter wille van je eigen reputatie. Want iedereen, die er eenig benul van heeft, zal je uitlachen, als hij leest, dat je mijn schrijven vindt: “spelen op een halfgestemde harp”, | |
[pagina 80]
| |
en als je vrinden lezen: “Nooit zal ik geniale vrienden verlaten, etc.”, dan zullen zij allemaal je heel leelijk vinden.... Jij doet je zelf aan de menschen voor als een ideaal van reinheid, goedheid, etc., en ziet dan, vreemd genoeg, alles bij anderen zoo leelijk mogelijk, zonder te bedenken, dat er wel eens velen onder die anderen kunnen zijn, die veel beter, reiner en fijngevoeliger dan je zelf zijn, Free, die dat voortdurend voelen en op hun lippen hebben om het te zeggen, maar die het niet kunnen doen, omdat zij zooveel van je houden.’ (15 Mei '91).Ga naar voetnoot1) ‘Natuurlijk was mijn brief “geëmotioneerd”, zooals je zegt. Daar is heel weinig wat ik doe zonder emotie. Dat is juist mijn groote zwakheid, en jouw kracht.’ (16 Mei '91). De onontkoombare strijd voor het forum breekt dan uit. ‘.... Ik merk uit je brief, dat je je stuk toch publiceeren wilt. Mij wèl: Je weet nu voldoende wat mijn opinie is; maar doe me dan 't plezier en zend me per omgaande mijn kantteekeningen terug, want ik ga je natuurlijk antwoorden. Ik vind het verkeerd voor de N.G. en voor jou, dat er zoo in 't openbaar een conflict tusschen ons komt, maar je schijnt het nu eenmaal te willen en het moet dus maar.’ - Dit antwoord wordt dan: Over Dominee Hugenholtz en Frederik van Eeden (N.G. 1891, II 301), waarop V.E. reageert met zijn Aan Willem Kloos (Juni 1891). Hierop schrijft deze: | |
[10 juni 1891]Beste Free, Laat ik je nog eens even iets onder het oog brengen. Je qualificeert mijn stuk aan jou als ‘haastig-geschreven’. Ik verzoek je die qualificatie terug te nemen of door een andere te vervangen, omdat zij geheel onjuist is en het publiek, op een voor mij onrechtvaardige en grievende wijze, een geheel verkeerd idee geeft van mijne manier van werken. Hoe heb ik het, je weet zelf hoeveel maanden ik over jou en je werk loop te denken, en aanteekeningen maken. 15 Mei had ik je stuk al heelemaal doordacht voor me zelve (op dien datum toch schreef ik je dat ik ‘tegen de plaatsing’ was) en verder heb ik eenige middagen en avonden er aan besteed, om die 5 blz. over jou saam te stellen. Wat kom-je er dan toe zoo'n positieve onjuist- | |
[pagina 81]
| |
heid te zeggen. Zet ‘slecht geschreven’ of ‘banaal’ of ‘krankzinnig’ of wat je maar bedenken kunt, dat laat mij koud en de verstandige lezers weten toch wel beter, maar dit ‘haastiggeschreven’ is een benoeming die op onbillijke wijze in het publiek mijn schrijvers-nauwgezetheid aanvalt.... Ik hoor je gaat naar buiten voor langen tijd: dat vind ik heel prettig voor je, om eens te bekomen van je drukke leven. Werk en leef plezierig en tevreden. Groet Martha en de kinderen heel hartelijk. Tot ziens t.t. Willem (10 Juni '91).
Eerst in Jan. '92 wordt de correspondentie voortgezet. Ik vond althans geen brief vóór die datum. - Dan komt de Lieven Nijland-mystificatieGa naar voetnoot1) aan de orde, waarin Mej. Voorbeytel in Den Haag een rol heeft gespeeld. Uit die eerste brief blijkt dieper ontstemming bij Kloos, dan hij aanvankelijk wil tonen. ‘Beste Free, Ik heb dat heele geval van Nijland nog eens overdacht, en ik blijf het jou volstrekt-niet kwalijk nemen, dat je getracht hebt mij een beetje aan te schertsen. Je weet nu al sinds jaren, dat ik tegen zulke dingen bestand ben, om het nog eenvoudiger te zeggen: dat ik vind wat ik vind, en daarmee is 't uit. Maar die juffrouw in de Malakka-straat, die zit me in 't hoofd. Die juffrouw, die ik heelemaal niet ken, wier naam ik voor 't eerst van jou gehoord heb, heeft heelemaal geen recht, tegenover mij te doen zooals zij heeft gedaan. Je zal hierop antwoorden: “Dat heeft ze gedaan uit sympathie voor mij, van Eeden.” Maar wat moet dat dan voor een verschrikkelijk inferieur en tegelijk arrogant mensch zijn, dat ze sympathie voelt voor jou en niet voor mij. Als ik geloofde dat ze een slecht mensch was, dan zou ik 't erbij gelaten hebben, maar ik vind dat ze alleen een beetje te veel ten nadeele van haar karakter, onder jouw suggestie staat. Dit alles overwegende, heb ik Mej. V. gisteren een brief geschreven, dien je waarschijnlijk nu al van haar ontvangen hebt. - Eén ding zou ik je wel willen vragen. Waarom bemoei je je toch | |
[pagina 82]
| |
met zulke menschen, die van de heele N.G.-beweging blijkbaar niets begrijpen? Wat heb je toch daaraan? Ik ben altijd in mijn aanknoopen van nieuwe connecties zoo kieskeurig mogelijk geweest. Waarom doe jij dat ook niet? Je goede werk staat toch ver boven al dien warboel van die mènschjes. - Schrijf mij eens wat je hierover denkt....’ (23 Febr. '92). Hier heeft emotie het nuchter oordeel in de weg gestaan. - Rustiger, gemoedelijk is de toon twee dagen later: ‘Ten slotte: Je vraagt mij excuus. Ik begrijp dat niet goed. Ik wist niet, dat je mij, wat mijn eigen ik betreft, deze ziel en dit lichaam, die ik de mijne voel, ooit iets zoudt hebben aangedaan, waar je excuus voor hadt te vragen, evenmin als ik jou. Excuses maken is een maatschappelijke vorm tegenover vreemden. Tusschen vrienden, zooals wij, geldt alleen: vrienden of geen vrienden. En dan vind ik, dat zoolang er twee vrienden zijn, de een bij den ander een potje moet kunnen breken. Daar zijn ze vrienden voor. Jij hebt, in mijn opinie, al veel potjes bij mij gebroken, en ik waarschijnlijk in jouw opinie, ook bij jou. Maar zoolang je niet gevaarlijker voor mijn zielrust wordt, lach ik er om, en ik hoop, dat je van jouw kant de zaak ook zoo beschouwt.’ De brief die de Lieven Nijland-periode afsluit, heeft een toon van superieure ironie: ‘Beste Free, Je schrijft “Je hebt niet mij beleedigd, maar dingen van wier wezens-schoonheid je geen begrip kunt hebben”. Ik heb hier niets tegen, ik vind het zelfs een heel goede oplossing van de kwestie. Ik heb niet jou beleedigd, zeg je, ten slotte. Wat kan ik meer verlangen? Het heeft ook nooit in mijn bedoeling gelegen, jou te beleedigen. Ik heb alleen mijn overtuiging tegen je en over je uitgesproken, zooals ik dat altijd heb gedaan. Maar ik heb dingen beleedigd, schoone dingen. 't Is best mogelijk. Als ik van de schoonheid dier dingen niets begrijp, zooals je zelf erkent, dan kan ik ook onmogelijk op mijn hoede zijn, om ze niet te beleedigen. Men, en jij in de eerste plaats, die mij kent èn die dingen kent, moest mij vergeven, dat ik iets deed, wat ik niet wist. Je zal toch wel niet beweren, dat je door het Absolute bent aangesteld als strijdvaardig verdediger van dingen die beleedigd kunnen worden? Wees daarom liever blij, dat je iets hebt, waar ik zelfs niet bij kan, en maak er mooie verzen van. Dan kan ik langzaam aan misschien er ook iets van leeren begrijpen.... | |
[pagina 83]
| |
Ten slotte, beste jongen, wil ik je een raad geven. Ga naar je vriend Nijland en luister naar hem, luister naar hem meer, dan je in deze heele kwestie hebt gedaan. Hij is je beste vriend, beter dan ik ooit voor je zou kunnen zijn, omdat je hem in zijn diepste ziel kent, en mij niet.’ (4 Maart '92). Verder zijn er uit dit jaar geen brieven. Slechts één van 1893 en die moet betrekking hebben op het voornemen der redacteuren van de N.G. Herman Gorter te doen toetreden tot de redactie, ter verzorging der literaire rubriek. Daartoe was 15 Jan. '93 te Bussum nog een bijeenkomst gehouden.Ga naar voetnoot1) Het briefje luidt: | |
Amsterdam, 31 Jan. '93 2e J.v.d. Heydenstraat 87.Beste Free, Ik voel mij nog altijd zwak en onwel en daarom heb ik je nog niet geantwoord. Je voorstel was me heel aangenaam, want het is ook mijn opinie, dat een verandering gewenscht is. Daarom wil ik 't heel graag in bedenking nemen, maar voor alles zou ik wel willen weten of het van jou uitgaat of ook van Goes en Tak. Met hartelijke groeten. t.t. Willem Kloos.
Dr. De Raaf zegt dat Kloos na 1893 met V.E. heeft gebrokenGa naar voetnoot2). Dit wordt door de brieven weersproken: de collectie bevat 2 brieven van '94, 10 van '95, 19 van '96. Wèl doet het zonderling aan, na de felle sonnetten Christus na 't verraad en Ad Inimicos, na P. Tidemans onwaardige aanval op Johannes Viator: Jan de Schenner (N.G. Nov. '93), de ‘scheldsonnetten’ en Gedachten en Aforismen over Frederik van Eeden (N.G. '94), na al die ‘vulkanische ontladingen’ tegen V.E. het briefje te lezen: | |
[pagina 84]
| |
Fons vertelde me zoo iets, van dat je wel weer wou. Voorloopig adres: Willem Witsen, Huize Zonneberg. Ede (G.)Ga naar voetnoot1).
De Tweede reeks der Nieuwe Gids-jaargangen was Mei '94 aangevangen. - Geheel in de oude, hartelijke toon luidt het 8 Dec. '94: | |
[8 december 1894]Waarde Fré, Ik heb ‘De Broeders’ ingezien, en mezelf om vergeving gevraagd voor mijn voorbarigheden tegen jou. Wil die vergiffenis-aanvraag ook als aan jou gericht beschouwen en geloof me, dat ik ben, met sympathie en hartelijke bewondering Je toegenegen Willem Kloos.
Wèl mocht De Raaf tot motto voor zijn biografie kiezen Shelley's verzen: Most wretched men
Are cradled into poetry bij wrong.
They learn in suffering what they teach in song.
De thans volgende brieven zijn schrijnend, en beschamend voor een tijd en samenleving, die kunstenaars in nood en depressie aan hun lot overlaten. De onmaatschappelijke is uitgestoten als een paria. Bitter is bij de nu volgende psychische inzinking het contrast tusschen de schoonheidsdroom van den dichter en de ellendige werkelijkheid. Aan V.E. schrijft hij 11 Jan. '95 als aan zijn vertrouweling, zijn goeden genius, in Mei vraagt hij hem een vers te mogen opdragen (‘Mijn plezier kan ik wel òp’), in Juni zet hij hem zijn treurige financiële toestand uiteen, nadat Versluys de onderhandelingen over de uitgave zijner verzamelde prozawerken heeft afgebroken. Herhaaldelijk wordt hij door V.E. financieel gesteund, vóórdat andere vrienden geld bijeenbrengen. Als hij zich voelt wegzinken, schrijft hij V.E. zijn laatste beschikkingen. (25 Dec. '95). | |
[pagina 85]
| |
V.E.'s vrouw bezoekt hem. ‘Haar onverwacht bezoek ontroerde mij, ik had ook juist een vers gemaakt, een van de legio horribele impressies, die ik den heelen dag hier moet ondergaan.’Ga naar voetnoot1) Ook V.E. bezoekt hem herhaaldelijk, en nogmaals zendt hij hem een sonnet, een der Infernale Impressies, later opgenomen in Verzen II.Ga naar voetnoot2) 16 Jan. verzoekt hij hem toezicht te willen houden op de uitgave zijner prozawerken. Ten bewijze dat zijn critisch vermogen onaangetast is en hij zijn medepatienten scherp observeert: ‘Vanmorgen heb ik het drama van VerweyGa naar voetnoot3) doorlezen. Begrip in redenaties, maar géén kunst. Touwwerk en karkas, maar 't schip ontbreekt. Misschien ga ik er over schrijven....’ ‘Want de menschen spreken zichzelf hier meer uit dan in de wereld het geval kan zijn. Uit de diepere lagen van den achter-af mensch, die meestal ook achter af is voor zichzelven, bobbelt veel meer te voorschijn dan in de poppekast van het al-dagsleven naar buiten wordt geschoven. Men ziet hier een deel, zij het ook slechts klein, van het menschelijk leven, zonder décors of costuums.’ (20 Jan. '96). ‘Dit vergat ik nog: Ik heb twee afleveringen v/h Tweemaandel. ontvangen, van v. Deyssel nog niets.’ (21 Jan.). In Februari en Maart: een De Profundis, een dieptepunt van misère. Zelf schrijft hij: ‘Lasciate ogni speranza, voi ch' entrate.’ (10 Febr.). Eind Maart voor 't eerst weer over de N.G.: ‘De reden, dat ik gauw weer naar Amsterdam wou, is dat de menschen weer geld gestort hebben, om de Nieuwe Gids nog een jaar te laten bestaan, en dat hebben gedaan, omdat ik er redacteur van ben, terwijl de afleveringen, zooals ze nu uitkomen, worden klaargemaakt door v. Looy op een manier, die niet de beste is, om dat geld goed te besteden.’ (26/3 '96). | |
[pagina 86]
| |
Het leitmotief van vele briefjes: | |
[30 maart 1896]Beste Free,
Ik bid je, bewijs mij den dienst en kom nog eens. Dankbaar zal je zijn t.t. Willem Kloos. (30/3 '96).
De brieven dat jaar eindigen Mei '96, toen V.E. Kloos enige maanden in zijn huis opnamGa naar voetnoot1): ‘.... want het enige wat in mijn hoofd omgaat sinds geruimen tijd is: hoe de literaire beweging die in '80 begon, zich in het laatste jaar heeft geopenbaard.’ De collectie wordt besloten door een briefje na Kloos' huwelijk: | |
Den Haag, Regentesselaan 176. 19 Oct. 1900.Amice, Zeer bedankt, ook namens mijn vrouw, voor de vriend. toezending van je mooie verzen. Zooeven bracht ik ze naar Veenstra, en proef zal je dus waarschijnlijk spoedig krijgen. Met besten gr. t.t. Willem Kloos.
De goede verstandhouding is niet blijvend geweest. V.E.'s opstel Over Woordkunst (XXe Eeuw, 1902), zijn uiteenzetting der Lieven Nijland-geschiedenis in Happy Humanity (1912) en zijn artikel in de Amsterdammer bij Kloos' 60e verjaardag zullen de breuk onherstelbaar hebben gemaakt.
Heerenveen. S.M. Noach. |
|