bewaard hebben, leveren daarvan het bewijs, gelijk Gerlach Royen duidelijk aangetoond heeft. Het dooreenhaspelen van genus en sekse leidt tot allerlei verwarring. Moeten woorden als mens, persoon, engel, kleuter, volwassene, getuige, enz. al of niet door een naamvals-n begeleid worden? Moet dat afhankelijk zijn van de sekse? Moet men schrijven ‘van den vrouwelijken professor’ of moet dat de zijn? Zogenaamde ‘gemeenslachtigheid’ bestaat namelijk niet waar de nominale klasse-onderscheiding in het taalgevoel leeft.
De mening dat afschaffing van alle naamvals-n's het onderwijs in de grammatica, het aanleren van andere talen zou belemmeren behoeven wij niet opnieuw te weerleggen. Die n kan immers eerst korrekt aangebracht worden nadàt men zich met de grammaticale onderscheidingen vertrouwd gemaakt heeft. Waar deze nodig geacht worden, zijn ze ook zonder de naamvals-n aan te brengen, gelijk trouwens in alle landen geschiedt, waar de moedertaal dergelijke buigingsvormen niet kent.
Met deze aanloop hebben wij een andere bedoeling dan onze lezers te overtuigen van iets waarvan de meeste sinds lang overtuigd zijn. Wij willen de noodzakelijkheid betogen dat deze overtuiging in een daad omgezet dient te worden. Herhaaldelijk merken wij op, dat docenten die ons standpunt delen, desniettegenstaande de seksuele-n in hun geschriften toepassen. Dat kan voortkomen uit gemakzucht, omdat een afwijkende gewoonte binnen en buiten de school gescherpte aandacht eist; het kan ook een gevolg zijn van het besef dat vóór alles eenheid nodig is, en dat juist de voorstanders van vernieuwing daarin het voorbeeld moeten geven. Het laatste is aannemelijk op het gebied van de spelling in engere zin, maar gaat niet op, waar het een principieel geschil betreft. Daarin moet men voet bij stuk houden. Op het bezwaar dat de taaleenheid, en daarmee de spellingvrede, gevaar zou lopen, komen wij weldra terug.
Er komt nog iets bij. Er zijn maar al te veel mensen die menen dat de geschreven n er ook staat om uitgesproken te worden. Hoe sterk daarbij de suggestie van het schrift werkt, valt zelfs bij overtuigde vereenvoudigers waar te nemen. Het taalbedervende uitspreken van alle naamvals-n's, dat bij radio-sprekers - of liever ‘lezers’! - zo hinderlijk kan zijn, wordt in verzwakte mate voortgezet, als de seksuele-n een officieel stempel behoudt.
De vraag is nu: bestaat de mogelijkheid dat wij nu, of in afzienbare tijd, van deze onnatuurlijke ‘regel’ verlost worden.