| |
Uit de tijdschriften.
(Mei-Juni).
De Gids. Mei.
P. Valkhoff geeft in een uitvoerig opstel Lamartine in Nederland een bijdrage voor de Franse invloed op onze negentiende-eeuwse letterkunde. - Anton van Duinkerken oordeelt, in zijn Kroniek, zeer ongunstig over de verzameling Moderne Nederlandsche religieuze lyriek, door Jan H. Eekhout en A.J.D. van Oosten, waarvan hij de opzet en de keuze afkeurt.
| |
De Stem. Juni.
Anthonie Donker vervolgt zijn artikel over De jongste generatie en de werkelijkheid.
| |
De Nieuwe Gids. Mei.
L. van Deyssel geeft Beschouwingen en Aanteekeningen bij Vondel's werken. - M. Beversluis bespreekt Reunie, door K. Heeroma.
Juni. L. van Deyssel vervolgt zijn Beschouwingen en Aanteekeningen bij Vondel's werken. - M. Beversluis beoordeelt J. van Mierlo's bloemlezing Geestelijke Epiek der Middeleeuwen,
| |
| |
en Kolga. Een zeegedicht van Ferdinand Vercnocke. - In de Bibliographie wordt de aandacht gevestigd op de strijdverzen Het Vierkant en de bundel De dooden leven, met herdenking van gestorven strijdgenoten, door Wies Moens.
| |
Groot-Nederland. Mei.
Een Kroniek van Menno ter Braak handelt over Van der Goes en Van Deyssel. - G. van Eckeren beoordeelt het proza van H.M. van Randwijk; Ed. Hoornik de poëzie van R. van Lier. - Mea Mees-Verwey geeft een bespreking van Het Leven van Karel de Stoute door Nine van der Schaaf.
Juni. G. van Eckeren beoordeelt Het Rad der Fortuin van Theun de Vries, Herberg in 't Misverstand van Antoon Coolen, en Catherina en de Magnolia's, een ‘opmerkelijk debuut’ van Jo Boer; Ed. Hoornik prijst de bundel Hartslag waarmee de dichter Adr. Morriën debuteert.
| |
Stemmen des Tijds. Mei.
C. Tazelaar bespreekt een groot aantal nieuwe romans onder het opschrift Romanvariaties.
| |
Opwaartsche Wegen. Juni.
J. Romijn schrijft een woord van herinnering Bij het heengaan van Willem de Merode.
| |
Roeping. Mei.
Wouter Paap beoordeelt in de Kroniek van het Proza drie romans uit jong-Protestantse kringen, nl. Een zoon begraaft zijn Vader van H.M. van Randwijk, Eldert Holier van C. Rijnsdorp, en Een man zonder karakter van Roel Houwink. Voor de eerste heeft hij grote, voor de tweede matige, voor de derde geen waardering.
Juni. Gerard Knuvelder geeft een artikel over H. Marsman, naar aanleiding van zijn Verzameld werk, met een uiteenzetting van de aard en de ontwikkeling van zijn kunst. - Jos. Panhuysen noemt in zijn Kroniek der poëzie gedichten van Albertine Steenhoff-Smulders, Gabriel Smit, Paul Haimon, Frank Valkenier Volkse kunst. - W.H. Beuken beoordeelt J. van Mierlo's keuze uit Geestelijke epiek der Middeleeuwen onder het opschrift Een ander accent in het rhythme der waardering van onze Middeleeuwse letterkunde.
| |
Dietsche Warande en Belfort. Mei.
De Kroniek van het Proza, door P.G. Buckinx, handelt over een roman De stille man van Albert Van Hoogenbemt, van wie de beoordelaar hoge verwachting heeft. - Pierre van Valkenhoff spreekt in een Kroniek uit Nederland over Nieuwe Poëziebloei.
| |
| |
| |
Nieuw Nederland. Mei.
Een opstel van J. Hovy, getiteld De herleving van ons oude lied, vraagt vooral aandacht voor de rijke liederenvoorraad van onze zeventiende eeuw.
| |
Onze Taaltuin. Mei.
Naar aanleiding van de studie van C.B. van Haeringen in de laatste aflevering van het Leidse Tijdschrift toont Jac. van Ginneken aan dat De vervoeging der onderschikkende voegwoorden en voornaamwoorden niet alleen in allerlei Nederlandse, maar ook in Duitse volkstaal voorkomt. - G. Knop vervolgt De phonologische beschrijving van het Westerschellingsch. - J. Wils schrijft onder het opschrift Eenparig vertraagd over stijl-eigenaardigheden bij Antoon Coolen. - A. Weynen behandelt de etymologie van de namen Nieuw- Vennep, Jisp en Ilpendam. - P. van Beek betoogt dat de Esmoreit, als drama beschouwd, volstrekt niet ‘onbeholpen’ genoemd mag worden. - A. Weynen beoordeelt de Inleiding tot de studie van de woordbetekenis van C.G.N. de Vooys; L. Starmans de studie Een dichter verliefd, van G. Stuiveling.
Juni. Jac. van Ginneken besluit het bovengenoemde artikel met het opschrift De vervoegde voegwoorden en de Slavische conditionalis. Het besproken verschijnsel wil hij grotendeels toeschrijven aan erfelijke prae-Slavische invloed. - P. Peters behandelt De verbuiging van het vragend voornaamwoord en de persoonsnamen in verschillende dialekten. - K. de Vries bespreekt uitvoerig de studie van Maria van der Kallen: Een grammaticaal en rythmisch onderzoek van Hadewijch's poëzie. - B. Ribbert beoordeelt het proefschrift van H.L. Bezoen over het dialekt van Enschede; A. Weynen het proefschrift van H. Smilde over Jacob Cats in Dordrecht.
| |
Levende talen. April.
Deze aflevering bevat een belangrijk Rapport der Commissie ter bevordering van een meer verzorgd mondeling taalgebruik, waarop wij in ons tijdschrift terug zullen komen. - F.G.A. Stemvers ontwikkelt in een artikel De leerschool der verveling zijn bezwaren tegen de overdreven ingenomenheid met de stilleesmethode met vragen, die steeds meer veld wint. - D. Bax schrijft over Het Afrikaanse boek en onze scholen voor Middelbaar en Voorbereidend Hoger Onderwijs. Hij deelt mede wat hij gedaan heeft en zal doen om de bekendheid met Afrikaanse schrijvers en dichters onder onze jeugd te bevorderen. - A.J. de Jong bespreekt o.a. de openbare lessen van Dr. A. Reichling en Dr. G. Stuiveling, en de Reinaert-uitgave van Dr. D.C. Tinbergen. Jos. J. Gielen prijst het proefschrift van
| |
| |
J. de Graaf: Le réveil littéraire en Hollande et le naturalisme français. - J.E. van der Laan beoordeelt Proza en Poëzie in Nederlands van 1200-1800 door H. Godthelp.
Juni. Bern. van Meurs S.J. wekt op tot studie van De stilleesmethode en bespreekt de daartegen aangevoerde bezwaren. - C.A. Zaalberg bepleit een goede verzorging van Afrikaans in onze leesboeken. - A.J. de Jong beoordeelt o.a. het proefschrift van A. Weynen: Onderzoek naar dialektgrenzen in Noord-Brabant.
| |
Tijdschrift voor Taal en Letteren XXVII, afl. 2.
Deze lijvige aflevering is tevens een Feestnummer voor Prof. Dr. Aurelius Pompen O.F.M. Uit de veelzijdige inhoud vermelden we de volgende bijdragen: T. Brandsma deelt mede, dat hij de Dietse Considerationes de Passione Domini van Pater Brugman gevonden heeft. - H.H. Knippenberg schrijft over Drie Mnl. gebeden uit een handschrift. - B.H. Molkenboer verzamelde gegevens over Engelsche Heiligen bij Vondel. - Gerlach Royen gaat de wisseling van enkelvoud en meervoud in de taal na (Zadelman en Co.). - D.G. van der Vat toont aan dat aan de kennis van het Engels bij de jonge Potgieter veel ontbrak, blijkens zijn vertaling van de Proeven van een Humorist (Potgieter en Charles Lamb). - Jac. van Ginneken wijst op de verwantschap tussen Engelsch en Nederlandsch, d.w.z. sommige Vlaamse dialekten, die eigenaardige klankontwikkeling gemeen hebben met het Engels, wat volgens Van Ginneken veroorzaakt is door verre verwantschap en overgeërfde gemeenschappelijke artikulatie-basis.
| |
Tijschrift voor Ned. taal- en letterkunde LIX, afl. 1.
D.Th. Enklaar geeft een verklaring van enkele duistere namen voor Middeleeuwsch uitschot, nl. Vrouw Laudate, Nobis, Sint Joris Vissop, Alijt de Gans en Hughe. - W.Gs. Hellinga begint een breed opgezette studie over Het stadsfries en de problemen van taalverhoudingen en taalinvloed. - J.H. van Lessen schrijft Over possessieve samenstellingen met af-, on-, ge-, en aan-, en daarvan gevormde substantiva. Zij neemt aan dat de woorden: afgrond, afgod, afgunst, onland, onheil, gedeel, aandeel, aantal, gerecht en geluk, het best te verklaren zijn, als men aanneemt dat ze teruggaan op possessieve adjektieven. - A.A. Verdenius bespreekt Minnelijck als bijwoord van graad in 17de-eeuwse Hollandse volkstaal. - A. Weynen geeft een aanvulling bij Lantaren-lamptaren. Dezelfde schrijver komt met W. de Vries en C.B. van Haeringen terug op de Congruerende verbindingswoorden.
| |
| |
| |
Vondel-kroniek X, nummer 3.
B.H. Molkenboer antwoordt ontkennend op de vraag Was Vondel antisemiet? - J. Aleida Nijland gaat in een artikel Vondel en Goulart- Du Bartas na, wat Vondel voor zijn vertalingen te danken had aan de bekende Bartas-commentator Simon Goulart. De vergelijking bewijst dat de jonge Vondel ‘zijn taal volkomen meester was’. - Een reeks interessante Kantteekeningen besluit de aflevering.
| |
Taal en Leven. Juni.
E. Kruisinga schrijft over De studie van het Afrikaans, waarbij hij zijn vroegere opvatting over de oorsprong van het Afrikaans handhaaft. - Walter Preusler handelt Ueber den begriff wortart. In de rubriek Boekbespreking wordt een ‘Afrikaanse boekenschouw’ gehouden: H. Godthelp beoordeelt met ingenomenheid Kuns in Suid- Afrika van A.C. Bouman, Afrikaanse Literatuurgeskiedenis van G. Dekker, en Die Prosa van die Tweede Afrikaanse Beweging van P.C. Schoonees. E. Kruisinga beoordeelt het proefschrift van J. du Plessis Scholtz over Die Afrikaner en sy taal.
| |
Ons Geestelijk Erf. April.
Dom. A. Lansbergen bespreekt het Amsterdamse proefschrift van Lieftinck over de Mnl. Taulerhandschriften, en het Utrechtse proefschrift van J. Mak over Gerlach Petersen's Soliloquium.
| |
Paedagogische Studiën. Juni.
A.J. de Jong geeft een beredeneerd verslag van zijn Moedertaal-onderwijs in de eerste leerjaren van de H.B.S.
| |
Opbouw. Mei - Juni.
De Litteraire beschouwingen van W.L.M.E. van Leeuwen gelden de Essays en aphorismen van Marsman, Greshoff, Ter Braak, Du Perron e.a.
| |
Tydskrift vir Wetenskap en Kuns. Mei.
S.F. du Plessis-Müller besluit zijn bijdrage over Die Woordeskat van die Dagboek van Louis Trichardt.
| |
Eigen Volk. Mei.
Abel J. Coetzee schrijft over Volkskunde as studievak in Suid- Afrika. - P.J. Meertens bespreekt het proefschrift van A.P. Kieft over Homonymie. - D. Bax bespreekt de verzameling Kaapse sprookjes, fabels en legenden, door I.D. du Plessis uitgegeven onder de titel Uit die Slamse buurt.
| |
Museum. Mei.
Gerlach Royen beoordeelt Dr. Van Loey's Bijdrage tot de kennis van het Zuid-West Brabants in de 13de en 14de eeuw.
C.d.V.
|
|