De Nieuwe Taalgids. Jaargang 33
(1939)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Homoniemen, homoniemenvrees, homoniemenvermijding.De ingewikkelde problemen die met homonymie samenhangen, zijn voornamelijk aan de orde gesteld door Franse dialektgeografenGa naar voetnoot1): Gilliéron en zijn school hebben baanbrekend werk verricht. Het verschijnsel was natuurlijk lang bekend, maar werd veelal door taalregelaars te dilettantisch en te simplistisch beschouwd: door tweeërlei spelling meende men het ‘euvel’ afdoende te kunnen verhelpen. In de loop van deze eeuw ontstond een brede stroom van litteratuur over dit vraagstuk, met een soms weer te ver gaande reactie tegen de overdrijving van taalgeografische zijde. In het biezonder hebben de Weense geleerde Elise Richter (Ueber Homonymie, 1926)Ga naar voetnoot2) en de Fin Emil Öhmann (Ueber homonymie und homonyme im deutschen, 1934)Ga naar voetnoot3) een grondige en onbevangen uiteenzetting gegeven. In ons land kwam de homonymie slechts sporadisch ter sprakeGa naar voetnoot4), voordat het onlangs verschenen proefschrift van Dr. A.P. KieftGa naar voetnoot5) in breder verband deze verschijnselen behandelde. Het is niet te verwonderen dat deze eerste studie voortkwam uit de Leidse school van dialektgeografie. De definitie van homoniemen levert al dadelijk moeielijkheden. In de ruimste zin zijn homoniemen: gelijke klanken of klankgroepen, waarmede verschillende betekeniscomplexen verbonden kunnen worden. Was de term homoniem (d.i. gelijke naam) niet ingeburgerd, dan zouden wij, met Jespersen, aan homofoon (d.i. gelijke klank) de voorkeur geven. In de praktijk wordt de betekenis ingeperkt. Het Nederlandse koe en het Franse coup | |
[pagina 2]
| |
klinken gelijk, maar worden niet als homoniemen beschouwd, omdat ze niet tot één taalgemeenschap behoren. Voor 'n en voorn na den en naden klinken gelijk, maar vormen respektievelijk twee woorden of één woordGa naar voetnoot1). Ook gelijkluidende praefixen, van verschillende oorsprong en met verschillende betekenis, b.v. ont en ver, worden niet tot de homoniemen gerekend, omdat ze slechts een bestanddeel van een woord zijnGa naar voetnoot2). In de woordenrijke moderne talen zijn de homoniemen zeer talrijk. Ze kunnen ontstaan: 1o. doordat twee vroeger verschillende woorden ten gevolge van klankwijziging of verkorting samenvallen. Kieft heeft dat voor het Germaans uitvoerig nagegaan, en 73 Nederlandse voorbeelden verzameld (blz. 122-133). In het Frans, vooral in de dialekten, zijn er nog veel meer, door grillige en ingrijpende klankveranderingen. Vooral zal dit het geval zijn, als een langer woord tot één lettergreep bepaald wordt, want aangezien het aantal klinker-fonemen en de mogelijke konsonant-combinaties aan het begin en het einde beperkt zijnGa naar voetnoot3), laten eenlettergrepige woorden geen eindeloze klankvariaties toe. 2o. door ontlening van een vreemd woord, gelijkluidend met een bestaand inheems woord, b.v. bal (danspartij) naast bal (rond voorwerp). Deze homonymie als ‘hybridisch’ te karakteriseren, tegenover die van de bovengenoemde groep, lijkt mij overbodig (Kieft, blz. 5). Alleen voor de etymoloog is dat van belang; de taalgebruiker is zich van een dergelijk onderscheid meestal niet bewust. 3o. door semantische splitsing, die feitelijk uit één woord twee of meer homoniemen doet ontstaan. Kieft geeft, in navolging van Öhmann, als voorbeeld gift (gave) naast gift (venijn) en spreekt dan van ‘bissemantisme’, ‘dat overgaat in homonymie, terwijl hij later (blz. 23) aanneemt dat in oorsprong verschillende woorden tot bissemantische of polysemantische kunnen samenvloeien. Ook in dit geval meen ik dat men, zich op de bodem van de taalwerkelijkheid plaatsende, een etymologisch-wetenschappelijke | |
[pagina 3]
| |
onderscheiding invoert, die voor de taalgebruiker geen betekenis heeft. Kieft wijst er zelf reeds op, dat de etymologen herhaaldelijk aarzelen of ze met verschillende oorsprong of met semantische ontwikkeling te maken hebbenGa naar voetnoot1). Maar afgezien van deze moeielijkheid, komt het er m. i. alleen op aan, of het betekeniscomplex zozeer verschilt, dat voor het taalbesef het verband verbroken is. De ontwikkeling van de woordbetekenis, vooral langs metaforische weg, is vaak grillig. Het valt niet moeielijk, tientallen voorbeelden te verzamelen van woorden waarbij de betekenissen lastig te vereenzelvigen zijn, b.v. bas (instrument) en bas (zanger), drift (vaart) en drift (boosheid), goed (voor een japon) en goed (bezit), kant (zijde) en kant (borduursel), kraan (vogel) en kraan (hijswerktuig), maal (middagmaal) en maal (keer), mop (koekje) en mop (grap), pand (het in pand gegevene) en pand (huis), ploeg (afdeling) en ploeg (werktuig), slot (sluiting) en slot (kasteel), malen (fijn maken) en malen (gek zijn), schelen (verschillen) en schelen (mankeren), schenken (tee-) en schenken (geld-), sturen (een schip -) en sturen (een pakje -) enz. In al deze gevallen kan men veilig van homoniemen sprekenGa naar voetnoot2). Omgekeerd is het zeer goed mogelijk, dat tussen etymologisch verschillende woorden verwantschap gevoeld wordt, b.v. het door Kieft (blz. 23) genoemde klinken (geluid maken) en klinken (met klinknagels bevestigen). Andere daar genoemde voorbeelden acht ik onjuist: wie zou ooit een bal (voorwerp) met een bal (danspartij) ‘vereenzelvigen’? Trouwens, de term ‘volksetymologische vereenzelviging’ is niet zonder bedenking, omdat ‘volksetymologie’ nu eenmaal in gebruik is voor onbewust werkende klank- en begripsassociaties. Heeft de schrijver hier gedacht aan een uitkomst van opzettelijk nadenken, al of niet samengaande met fantasie? Dat is toch wel het geval bij de proefpersonen die hem verzekerden dat deken (geestelijke) voor hen hetzelfde woord was als deken (dek) (blz. 1). | |
[pagina 4]
| |
Tussen zeer nauw verwante en zeer ver uiteenlopende betekenissen is natuurlijk geen grens te trekken: er zijn tal van gradenGa naar voetnoot1); er zijn ook individuele verschillen. Mijn bedoeling is dus niet, dat alle verschijnselen van polysemie te rangschikken zouden zijn onder homonymie, maar wel dat de gevallen van ontwijfelbare homoniemen veel talrijker zijn dan een Etymologisch Woordenboek ons zou doen geloven. Bij Franck-Van Wijk telde ik ongeveer 400 gevallen van etymologisch verschillende homoniemen. Wie het gehele Nederlandsch Woordenboek uit dit oogpunt wilde bestuderen, zou tot vele duizenden homoniemen komen. Terecht maken onderzoekers als Bally (a.w. § 168) en E. Richter (blz. 172) dan ook ten slotte geen scheiding tussen homoniemen van verschillende oorsprong, en die door Gilliéron worden toegeschreven aan wat hij wel aardig noemt ‘hypertrophie sémantique’. Houdt Kieft wel rekening met deze laatste soort, als hij ergens (blz. 8) spreekt van ‘ons klein homoniemenbezit’?
De homoniemenvrees is al oud. In Duitsland zijn Schottelius, Gottsched, Adelung er door verontrust; onze achttiende-eeuwse grammatici zagen in de homonymie een gebrek dat tenminste in de ‘schrijftaal’ verholpen moest wordenGa naar voetnoot2). Een taal zonder homoniemen zou gelukkig te prijzen zijn. Het Gotisch, zegt Kieft, is vrijwel homoniemloos’Ga naar voetnoot3). ‘Het indo-germaans mag men als een ideale, dat betekent hier homonymieloze taal beschouwen.’Ga naar voetnoot4) Deze lof herinnert aan de vroegere verheerlijking van de rijke, flecterende talen boven de arme, gedeflecteerde. De dialektgeografen hebben soms een angstwekkende terminologie. Kieft zegt op één bladzijde (blz. 6) driemaal, dat homonymie een taal op een bepaald punt defectief kan maken. Men spreekt van ‘verhängnisvolle und totbringende wirkung’, | |
[pagina 5]
| |
van ‘perniziöse homonymie’, van dreigende gevaren voor woordverlies, van doodsoorzaken, enz. Om aan te tonen hoeveel overdrijving daarbij in het spel is, zullen wij eerst negatief te werk gaan, en vaststellen in welke gevallen homoniemen elkaar volstrekt niet hinderen, en geen enkel misverstand kunnen veroorzaken. I. Bij verschillende woordsoorten. a). Substantieven en gelijkluidende adjektieven zullen niet licht verward worden. Uit het Etymologisch Woordenboek tekende ik o. a. de volgende adjektieven aan: arm, beurs, blind, bol, bot, brak, deun, dol, dom, duur, gaaf, gans(ch), geil, gram, hecht, hel, kardinaal, kies(ch), kil, kloek, krap, kras, kroes, laag, lam, leep, lek, lens, licht, lomp, los, lui, mal, mat, moe, mul, net, patent, plomp, present, rad, rank, ras, ree, rijk, rijp, ros, rot, rouw, saai, schel, schor, schots(ch), slof, stomp, stout, straf, streng, teer, trouw, veil, vers(ch), vlot, waar, waard, wak, week, wijs, wis. Ik onderstel dat mijn lezers bij menig van deze adjektieven zich even moeten bedenken, welk substantief wel bedoeld kan zijn!Ga naar voetnoot1) b) Substantieven en gelijkluidende werkwoorden lopen geen gevaar, b.v. varen (plant) naast varen (ww.) of kussen (voorwerp) naast kussen (ww.), wagen (voorwerp) en wagen (ww.). c) Substantieven en gelijkluidende adverbia: eer, enkel, haast, pas, vaak, voren, weer, weg, wel, zeer, zo, zus, of voegwoorden: want. d) Nog minder kans is er bij telwoorden (zeven, acht, elf), bij pronomina (mijn, haar, wij, zij) of bij interjekties (top, krak, plomp, ook al wegens de intonatie!) II. Bij werkwoorden met verschillende syntaktische binding: transitief vorderen (eisen), naast intransitief vorderen (vooruitkomen). Daarom valt te betwijfelen of lenen door leunen vervangen werd, wegens homonymie met lenen (te leen geven)Ga naar voetnoot2); immers bij leunen komt meestal een plaatsbepaling met op, tegen (vgl. steunen, dat ongedeerd staat naast steunen: zuchten). III. Bij werkwoorden met verschillende vervoeging: het zwakke leiden naast het sterke lijden. | |
[pagina 6]
| |
IV. Bij substantieven van verschillend genus en dus verbonden met een verschillend lidwoord: de portier en het portier. V. Bij substantieven met verschillend meervoud: blad - bladen; blad - bladeren. VI. Stofnamen naast niet-stofnamen: de eerste niet, de tweede wel met lidwoord, soms ook met verschillend genus. Hiervan geeft Kieft op blz. 7 een lange reeks voorbeelden, o. a. as - as(ch), baai - baai, koper - koper, staal - staal.Ga naar voetnoot1) VII. Konkrete naast abstrakte begrippen: hoop (stapel) naast hoop (verwachting); lof (groente) naast lof (prijs). Bij voorbaat staan wij dus sceptisch tegenover het betoog van Kieft dat eer: roeiriem wegens homonymie eertijds moest wijken voor eer (roem)Ga naar voetnoot2). Evenmin zouden wij b.v. geloven dat het Mnl. pant: verdriet alleen verdwenen zou zijn door homonymie met het konkrete pand. VIII. Twee homoniemen staan elkaar ook niet in de weg, als ze tot taalkringen behoren die elkaar vrijwel uitsluiten. Kieft geeft daarvan als treffend voorbeeld het woord bul. Een boer zal nauwelijks weten wat een geleerde met een bul bedoelt, terwijl bul: stier niet licht in de mond genomen wordt buiten boerenkringen. Allerlei technische woorden die in de algemene taal een homoniem hebben, verkeren in hetzelfde geval. Menig homoniem van het Etymologisch Woordenboek is voor de gewone lezer zonder technische toelichting onbegrijpelijk, b.v. dille (buis) of fleur (visserijterm). Dat geldt eveneens voor andere groeptalen, en voor woorden uit een dialekt, die in de algemene taal nu en dan gebruikt worden. IX. Homoniemen kunnen een zó uiteenlopende betekenis hebben, dat er moeielijk een zinsverband of een situatie denkbaar is, waarin men de woorden zou kunnen misverstaan, b.v. voeren (doen gaan), voeren (voederen) en voeren (van voering voorzien), of de drieërlei zaken die genoemd worden met de homoniemen bom, bot, kapel, patroon, pink, post, ras, riem, schouw, vorst, waard, die Franck-Van Wijk naar hun afkomst scheidt, maar dat geldt even goed voor tal van semantische homoniemen. | |
[pagina 7]
| |
Uit deze opsomming blijkt, hoe licht men bij homoniemenvrees tot overdrijving vervalt, als men te veel let op wat E. Richter genoemd heeft ‘nur-Wörterbuch-Homonyme’. Tegen deze overdrijving werd Darmesteter reeds gewaarschuwd door Gaston ParisGa naar voetnoot1), en Liebich, die verwarring mogelijk acht als twee woorden ‘lexicalisch gleich sind’, door E. Richter.Ga naar voetnoot2) Eigenaardig is ook de weifeling by Vendryes, die eerst zegt ‘L'homonymie entraine confusion’, maar op dezelfde bladzijde laat volgen: ‘Les homonymes sont protégés par le contexte contre le danger d'ambiguïté; cela permet de les conserver sans inconvénient.’Ga naar voetnoot3). Trouwens, de baanbreker van de Franse dialektgeografie, Gilliéron, heeft reeds gezegd: ‘La homonymie n'est pas une force qui va fatalement, inéluctable, détruisant sans merci tout ce que lui livre une phonétique aveugle.’ Een botsing is slechts mogelijk ‘pour des mots engagés dans les mêmes chemins de la pensée’Ga naar voetnoot4). Het sterkst drukt zich Jespersen uit: ‘An effective prevention can only be expected when the falling together in sound would seriously impair the understanding of many sentencesGa naar voetnoot5). In dezelfde geest uiten zich enige jongeren, als F. Teichert in zijn dissertatîe over woordverlies in het Engels (1912): ‘Lautlicher Zusammenfall braucht noch lange nicht den Tod eines Wortes herbeizuführen, da ja alle Sprachen viele Homonyma besitzen, die fröhlich mit- und nebeneinander leben.’ En Jost Trier: ‘Es ist ein Unglück für die Wortforschung, dasz das Kuriosum Homonymie weit über die ihm in der Sprachwirklichkeit gegebene Stellung hinaus sprachwissenschaftlich in Anspruch genommen worden ist.’Ga naar voetnoot6) Er is nog een middel om de homoniemenvrees tot de juiste | |
[pagina 8]
| |
afmetingen terug te brengen. Bezorgdheid om verkeerd begrepen te worden, zal in alle tijden bestaan hebben. Wat zich in een ver verleden afgespeeld heeft in de taal- en woordgeschiedenis, kan men meestal, door gebrek aan gegevens, niet voldoende reconstrueren. Waarom zouden wij dan niet allereerst het heden bestuderen? Als er nieuwe woorden in gebruik komen, schuwt men dan een homoniem alleen om de klankgelijkheid? Voetballende jongens die geen Engels kennen, maken van een goal een kool, al kennen ze twee andere kolen. Men bestelt een kwast zonder angst om iets te krijgen waarmee men zijn dorst niet lessen kan. Zonder bezwaar spreekt men van een vlieger en van de vlucht, al hadden die woorden reeds een heel andere betekenis, en al zou men bij het laatste woord, in theorie, aan mogelijk misverstand kunnen denken. De lust tot afkorting laat zich niet beteugelen door homoniemenvrees: men spreekt veilig van de spoor, een pas voor de reis, een pasje in de trem, van een bus (uit omnibus). Evengoed als vroeger, worden vreemde woorden, als homoniemen opgenomen, b.v. sport, jacht (vaartuig) of het ww. stoppen (stil houden). Ook waar door differentiatie aan homonymie te ontkomen zou zijn, b.v. vlek naast vlak, pin naast pen, pek naast pik kan men opmerken dat vlak = vlek, pen = pin, pik naast pek zich kunnen handhaven zonder tot misverstand aanleiding te geven. Een nieuwe produktie van homoniemen levert de zogenaamde ‘volksetymologie’, d.w.z. het onbewust aanpassen van een weinig vertrouwde klankkombinatie aan een bekend woord. Öhmann, die deze verschijnselen behandelt onder de naam AttraktionGa naar voetnoot1), wijst er terecht op, dat zich daarin een tendenz openbaart, lijnrecht tegengesteld aan de homoniemenvrees. Een ongewoon, en dus geïsoleerd woord krijgt door die aanpassing steun: er wordt ‘ein störendes moment, eine spannung beseitigt.’ Al dringen zulke door loutere klankassociaties vervormde woorden niet altijd uit de volkstaal in hogere kringen, dus ook in algemeen taalgebruik door, er blijkt toch uit, dat van een overal werkende tendenz om homoniemen te vermijden geen sprake kan zijn.
Is homoniemenvermijding dan eigenlijk overbodig, en komt dit verschijnsel zelfs wel voor? zal de lezer na de voorafgaande | |
[pagina 9]
| |
uiteenzetting wellicht vragen. Er is niet veel scherpzinnigheid nodig om als bezwaar daartegen aan te voeren: het feit dat zoveel homoniemen zich hebben kunnen handhaven, heeft onvoldoende bewijskracht. Het is immers mogelijk 1o dat een dreigende homonymie bijtijds verhinderd is; 2o dat een of meer vroeger bestaande homoniemen spoorloos verdwenen zijn, en slechts door de taalgeschiedenis te voorschijn gebracht kunnen worden. Voordat wij aantonen dat beide mogelijkheden inderdaad bestaan, willen wij enige principiële opmerkingen maken. Men komt niet tot helderheid, als men de taal abstraheert en b.v. beweert dat de taal een afkeer heeft van homoniemen, of - zoals Adelung het uitdrukte - ‘die Sprache sich des schlechteren Wortes entladet’Ga naar voetnoot1). Het is altijd de spreker of schrijver, die zich verstaanbaar wil maken, en de hoorder of lezer, die begrijpen wil, bij wie het proces zich afspeelt. Bovendien is de taal niet los te maken uit het sociale milieu. Gevaarlijk blijft het, losse zinnen te konstrueren om de mogelijkheid van misverstand aan te tonen: alleen te midden van de taalwerkelijkheid, van tekstverband, leeft de zin. In de semantiek is dat ten opzichte van de polysemie herhaaldelijk betoogd. Terecht heeft Elise Richter afzonderlijk nagegaan, hoe de spreker en de hoorder staan tegenover homoniemen. Wie spreekt denkt niet aan de velerlei betekenis die een woord hebben kan: ‘der Geist geht von der Bedeutung aus, nicht vom Wort.’ Maar als de spreker zich richt tot een hoorder, bij wie door ‘Mehrdeutigkeit’ misverstand kan ontstaan, dan zijn er twee gevallen mogelijk: de spreker kan zich van dat feit niet bewust zijn: dan brengt hij onbedoeld het misverstand te weeg. Hij is zich mogelijk daarvan wèl bewust: dan kan dat aanleiding geven tot ‘woordenspel’, maar in de meeste gevallen zal de spreker - die toch in de eerste plaats liefst volledig begrepen wil worden! - de voor hem niet dubbelzinnige uiting vermijden: welke middelen hem daarbij ten dienste staan, zullen wij weldra nagaan. Over het woordenspel nog een opmerking. Kieft (blz. 8) deelt mee dat hij ijverig woordspelingen verzameld heeft ‘om daarmee aan te tonen dat een woord door zijn homoniem bedenkelijk kan gecompromitteerd worden.’ Dat mag in enkele gevallen mogelijk zijn, maar meestal berust het prikkelende van woordenspel | |
[pagina 10]
| |
juist daarop, dat spreker èn hoorder verrast zijn door het geestig samenbrengen van woorden met zo duidelijk disparate betekenis. Als b.v. iemand, plagend bij een onfatsoenlijk geluid van een buurman zegt: ‘geef die boer een stoel’, dan is er nòch van toenadering nòch van afstoting tussen de beide ‘boeren’ sprake. Wanneer iemand die met ‘a(l)s’ bezwaren oppert, als antwoord krijgt: ‘As is verbrande turf’, dan is de ontmoeting tussen de homoniemen die niets met elkaar te maken hebben, onverwacht. Men denke daarbij ook tal van woordspelingen in puntdichten, waar de ontmoeting even toevallig als voorbijgaand is, en niets kompromitterends heeft. Als Huygens aarzelt zich op een wagen te wagen, die hem zal naar Leiden leiden, dan is elke botsing tussen die homoniemen van verschillende woordsoort uitgesloten. Elise Richter verwacht dan ook van de ‘toevalshomoniemen’ bij woordspelingen geen homonymische reactie: ‘Das absichtvolle künstliche Spiel mit Homonymen ist der beste Beweis, dasz der Gleichlaut im Alltagssprechen eine geringe Rolle spielt und dem Verständnis nicht hinderlich ist.’Ga naar voetnoot1) De eerste vraag die zich bij de beschouwing van homoniemen voordoet, is dus: wanneer zullen ze bij gedachtenwisseling hinderlijk worden en dus te vermijden zijn? Het antwoord ligt al in het voorafgaande opgesloten: wanneer de spreker vreest, niet volledig begrepen te zullen worden. Een duidelijk voorbeeld gaf onlangs Dr. H.L. BezoenGa naar voetnoot2). Een Twentenaar, die het werkwoord sichten = zeven kent, zal niet licht daaraan ook de betekenis maaien toekennen, ook al noemt hij een sikkel een sich(te), terwijl een Groninger wèl sichten = maaien gebruikt, omdat het voor hem niet de betekenis van zeven bezit. De Noord-Hollander, die potig = koppig gebruikte, zou het gaan vermijden als hij wist dat zijn hoorder het zou opvatten als gespierd. Bekend zijn de klassieke voorbeelden uit de Franse dialektgeografie: zonder homoniemenvermijding zouden in bepaalde streek de namen van de kat en de haan (cattus en gallus) als gat hebben kunnen samenvallen, of zou moudre niet alleen malen, maar ook melken (Lat. mulgere) hebben kunnen aanduiden.Ga naar voetnoot3) Door homoniemenvermijding wordt dus de regelmatige werking van de klankregels soms tegengewerkt. C.B. van Haeringen somde | |
[pagina 11]
| |
een groot aantal voorbeelden op, waarbij substantieven de te verwachten apocope van -e niet ondergingen, omdat ze anders met bestaande woorden zouden samenvallenGa naar voetnoot1). Daarmee is te vergelijken het niet uitvallen van d in vermoeden, dat met vermoeien zou samenvallen. E. Richter gaat zelfs zover, dat zij beweert: ‘Offenbar sind mehr Homonyme vermieden, als schon vorhandene zerstört worden.’Ga naar voetnoot2) Of die stelling juist is, kan men moeielijk nagaan. Bovendien zou men er alle semantische homoniemen in moeten betrekken. Ik zou eer geneigd zijn aan de repressieve dan aan de preventieve reactie op homonymie te geloven. De hinderlijke uitwerking van een ‘dreigend’ homoniem zal toch eerst door de proef kunnen blijken, al zou het dan maar enkele malen of door enkele personen gebruikt zijn. In zoverre is de werking dan preventief, dat het in de algemene taal niet doordringt. Bally maakt de juiste en verrassende opmerking, dat het gevaar voor misverstand groter, en de behoefte aan duidelijke samenhang veel urgenter is bij de relatieve homoniemen air: atmosfeer en air: wind, dan bij de absolute air: atmosfeer en air: lied.Ga naar voetnoot3) Evenzo zal men voor de zeer uiteenlopende betekenissen van post (bestelling, kantoor, bode, bus enz.) meer op zijn hoede moeten zijn, dan voor de homonymie van post met post: deurstijl. Uit de voorbeelden, door Van Haeringen aangewezen, blijkt intussen dat Jespersen te ver gaat, als hij het hinderlijke van homonymie uitsluitend ziet in de mogelijkheid van herhaaldelijk verkeerd begrepen te worden. Ook door andere factoren kan last ontstaan. 1o. Hinderlijk kunnen associaties zijn met onkiese woorden. Daardoor zou b.v. het zeventiende-eeuwse geil: vrolijk verdwenen kunnen zijn, en het vroeger gewone aardkloot verdrongen door aardbol. De apocope bij schede zou aan een ‘vies’ woord doen denken. Bij de door Kieft besproken homoniemen aal kan ook deze factor van invloed geweest zijn. 2o. In verband daarmee staan lachwekkende associaties, die men liever vermijdt. Als Zuid-Hollander klinkt mij vertrouwd: ‘hij slacht zijn vader’, maar dit homoniem is aan 't verouderen | |
[pagina 12]
| |
en wellicht aan 't verdwijnen, omdat men het gaat vermijden tegenover de meerderheid van de tijdgenoten die er om lachen. Hetzelfde lot deelt bloeien voor bloeden: een ‘bloeiende’ vinger zal men b.v. niet licht horen. Een ‘engelse’ stem, in Vondel's taal gewoon, doet ons grappig aan door de bijgedachte aan Engels, en is waarschijnlijk daardoor buiten gebruik geraakt. Onlangs las ik in een Vlaams schoolboek dat een heldentenor gorgelt. Om de grappige bijgedachte zou dit woord in het Noorden stellig vermeden worden. Het is niet onmogelijk dat b.v. maag (bloedverwant) of likken (afslijpen) om die reden buiten gebruik raakten. Een sporadisch grappig effekt draagt eer het karakter van een woordspeling, en zal licht niet zo sterke uitwerking hebben. Wanneer men b.v. zijn portret verzendt met het opschrift: ‘monster zonder waarde’, dan behoeft dit de homoniemen monster niet in gevaar te brengen. 3o. Wanneer (semantische) homoniemen zich ontwikkeld hebben tot woorden met tegenstrijdige betekenis, dan worden ze naast elkaar onbestaanbaar. Slecht: vlak, eenvoudig, heeft zich naast slecht: het tegengestelde van goed, niet kunnen handhaven. Toen onnozel een ongunstige betekenis kreeg, moest onnozel: onschuldig, wijken. Gemeen bleef bewaard in gemeenebest, gemeen soldaat, maar ‘gemeen welzijn’ klinkt al vreemd, en ‘gemene’ behandeling onmogelijk. In deze betekenis is het al verdrongen door: algemeen, gemeenschappelijk. 4o. Misverstand kan ook ontstaan, als de spreker zich niet bewust is, dat zijn hoorder zich in een andere gedachtesfeer of gevoelssfeer bevindt. Een aardig voorbeeld geeft E. RichterGa naar voetnoot1): in oorlogstijd ontving zij bericht van een leerling die verhinderd was te komen: ‘Ihr Vater wäre gefallen.’ Haar eerste gedachte was: Aan welk front? Maar het gold eenvoudig een val op straat! Hinderlijke homonymie wekt reaktie. Die kan van verschillende aard zijn: 1o. Men verduidelijkt het homoniem door een korte toevoeging of omschrijving: b.v. spit (in de rug), een post (op mijn rekening). Als in het Engels her sole onduidelijk zou zijn, zegt men ‘the sole of her foot’Ga naar voetnoot2). Een toegevoegd adjektief kan de betekenis van een substantief ondubbelzinnig maken. 2o. Men verlengt het woord tot een samenstelling, soms | |
[pagina 13]
| |
tautologisch: heerleger, heerscharen, legerkamp (verouderd: windhond, walvis, damhert), soms verduidelijkend: telganger, ossehaas, steenkool, kikkerrit. Of men vermijdt een gebruikelijke afkorting door de volle vorm te gebruiken: paspoort, autobus. Een praefix kan dezelfde dienst doen. De bovenvermelde homonymie van gift en gift wordt vermeden door het meer gebruikelijke vergif(t).Ga naar voetnoot1) Inrekenen, toerusten vervingen de verdwenen homoniemen rekenen, rusten. 3o. Aan de homonymie wordt een einde gemaakt door differentiatie: b.v. broos en bros; schetteren en schitteren; teder en teer, ydel en ijl, enz.Ga naar voetnoot2). Öhmann merkt daarbij op, dat het moeielijk na te gaan is of de dubbele vorm ontstond om het woord te ontlasten, dan wel of het woord ontlast is, òmdat er een dubbele vorm bestond. 4o. Een radikale oplossing wordt teweeg gebracht door woordverlies. Bij de beschouwing van reaktie op homonymie staat het woordverlies in het middelpunt van de belangstelling. Daarbij moet allereerst gewaarschuwd worden voor de opvatting dat dit ‘verlies’ de taal ‘defektief’ zou maken. Als de voorstelling blijft, gaat het prijsgeven van een woord samen met het gebruiken van een ander woord. Aan een tijdelijke leemte behoeft niet gedacht te worden! Meestal zal men zich niet een plotseling verdwijnen moeten voorstellen, maar een strijd om het bestaan, waarbij het niet-homonieme woord een voorsprong heeft.Ga naar voetnoot3) Wij kunnen ons b.v. voorstellen dat de Mnl. praepositie aen (ane) = zonder, een hinderlijk homoniem was, en tot verdwijnen gedoemd. Hoewel de konkurrent sonder al bij Maerlant voorkomt, houdt aen, vooral in de verbinding ‘aen minen danc’: tegen mijn wil, nog lang stand. Dialektgeografen zijn al te licht geneigd, aan woordverlies door homonymie te denken. Kieft geeft op blz. 14-15 een lijst van 18 homoniemenstellen in het Nederlands, waarvan er telkens een verdwenen is, terwijl in andere germaanse talen, waar deze woorden verschillende klankvorm hadden, beide bewaard | |
[pagina 14]
| |
zijn.Ga naar voetnoot1) Dat lijkt op fatalisme. Maar waarom bleven dan in het Nederlands de homoniemen streek, bed, stof, licht, lof, leren, bewaard, terwijl het Duits ze onderscheidt? (Streich en Strich, Bett en Beet, Stoff en Staub, licht en leicht, Lob en Laub, lehren en lernen). Wie het verdwijnen van woorden wil bestuderen, dient grondig alle factoren na te gaan die daarbij in het spel zijn: ‘Nur ganz ausnahmsweise kann Homonymie allein der Grund sein warum ein Wort auszer Gebrauch kommt.’Ga naar voetnoot2) Daarvan kan ieder zich overtuigen, die woordenboeken uit verschillende perioden, vooral met een tussenruimte van enige eeuwen, naast elkaar legt. Een onophoudelijke stroom van nieuwe woorden zwelt aan, maar tal van oude woorden en betekenissen verdwijnen spoorloos, of slepen verouderend hun bestaan voort. F. Holthausen heeft daaraan een studie gewijd in zijn artikel Vom aussterben der Wörter.Ga naar voetnoot3) Op het voetspoor van Noreen wijst hij op een aantal ‘doodsoorzaken’: het uitsterven van de aangeduide zaak of een zodanige verandering daarin, dat de oude benaming niet meer als passend gevoeld werd, het overbodig worden van de aangeduide zaak of het verdwijnen van de vroegere toestand, en eindelijk, als voornaamste oorzaak: de strijd om het bestaan met een synoniem. Daarbij zijn weer onderscheiden gevallen op te merken: men kan de voorkeur geven aan een internationale benaming; een woord kan om kiesheidsredenen vermeden worden (eufemisme) of wegens misleidende ideeënassociaties; een woord kan | |
[pagina 15]
| |
zwak komen te staan door isolatie, d. w. z. doordat het de steun van verwante woorden of afleidingen mist; het woord kan te omslachtig zijn, te lastig om uit te spreken; het kan wijken voor een ander dat wegens de klanksymboliek voorkeur geniet. Naast deze gevallen noemt Holthausen dan ook de vermijding wegens homonymie, maar men ziet dat dit slechts een van de vele oorzaken is van woordverlies, terwijl ook samenwerking van verschillende factoren mogelijk blijft. Voorbarig is dus de redenering van Kieft (blz. 4): ‘Zonder reacties op homonymie zou het moderne nederlands bijv. 8 homoniemen weer bezitten: 1. ‘investitura’; 2 ‘defensio’; 3 ‘cautio’; 4 ‘vir’; 5 ‘aries’; 6 ‘tempestas’; 7 ‘denuo’; 8 ‘aut’. Het heeft er slechts twee: weer: ‘tempestas’ en ‘denuo’Ga naar voetnoot1) die tot verschillende grammaticale categorieën behoren, en dus door verschil in syntactische functie onderscheiden kunnen worden.’ Het Duits behield er vijf, omdat ze vijf vormen vertoonden: wehr, widder, wetter, wieder en weder. Zou de betekenis van die hypothetische substantieven1) weer niet zózeer uiteenlopen, dat het gevaar voor misverstand of misleidende bijgedachte denkbeeldig was? Daarom dienen de lijsten van homoniemen die Kieft in Register I en II bijeengebracht heeft, kritisch bekeken te worden, want het is lang niet zeker dat alle met een sterretje getekende, verdwenen of bij voorbaat vermeden woorden hun ondergang aan homonymie te wijten hebben. Bij de grondige bespreking van de homoniemen aal (adel) is Kieft er m. i. wel in geslaagd, aan te tonen dat bij de verspreiding van die woorden homonymofobie een rol gespeeld heeft, vooral wanneer blijkt dat twee bijna gelijkluidende woorden (āl en âl) zich wèl handhaven, waar het klankverschil blijft bestaan, maar dat er een verloren gaat juist in streken waar ze volledig in klank samenvallenGa naar voetnoot2). Tussen aal: mestwater en aal: bier zijn gevaarlijke botsingen inderdaad zeer goed mogelijk. Dat een zelfde ‘bewijs’ bij *eer: roeiriem en eer: lof weinig overtuigend is, werd reeds vroeger opgemerkt: hoe deze homonymie ooit hinderlijk zou kunnen zijn blijft immers raadselachtig! Aannemelijker is weer dat vier werkwoorden weren elkaar in de weg zouden kunnen staan, vooral omdat *weren: zich bekleden, zich beschutten dicht kan naderen tot weren: zich verdedigen. Toch ligt de ge- | |
[pagina 16]
| |
schiedenis van deze woorden, evenals die van *liden: bedekken, m. i. in een te ver verleden om stellige gevolgtrekkingen of ‘bewijzen’ te wettigen. Voorzichtiger is Öhmann in zijn Schlusswort (a.w. blz. 127): ‘Im bezug auf die beweiskraft der behandelten fälle gebe ich mich keiner täuschung hin: sie ist sehr verschiedenartig. Nicht selten bleibt es nur eine wahrscheinlichkeit.’
Er rijzen bij de homoniemenstudie nog enkele vragen waarmee wij dit artikel willen besluiten. 1o. Is bij werkwoorden de homonymie minder verdraaglijk dan bij andere woordsoorten? ÖhmannGa naar voetnoot1) is geneigd deze vraag bevestigend te beantwoorden, al is het niet op de grond die Jaeschke voor het Engels aanvoerde, nl. dat het werkwoord meestal het belangrijkste deel van de zin is. Een telling onder homoniemen van verschillende herkomst schijnt dat te bevestigen: bij de ± 400 homoniemen die ik uit Franck-Van Wijk optekende, zijn slechts ruim 30 werkwoordenGa naar voetnoot2). Toch is deze statistiek niet afdoende, want daarbij zijn de talrijke, door polysemie ontstane gevallen buiten rekening gelaten. 2o. Is de reaktie tegen homonymie sterker in een ontwikkelde taal (Algemeen-beschaafde omgangstaal, letterkundige taal) als in dialekt? Ook deze vraag is niet gemakkelijk te beantwoordenGa naar voetnoot3), al zijn er argumenten voor een bevestigend antwoord: de voorraad beschikbare synoniemen ter vervanging - door vreemde of dialektische woorden - is groter, een sterker ontwikkeld fatsoensbegrip maakt meer vatbaar voor afkeer van onkiese associaties, het taalgebruik is meer doordacht en konsekwent, de invloed van schoolse wijsheid, van taalkundigen, doet zich meer gevoelen: men denke b.v. aan het vermijden van de homoniemen werkeloos, door de kunstmatige schepping van werkloos. Daar staat tegenover dat een algemene taal tal van niet-storende homoniemen kent, doordat een vakterm, een woord uit andere kringtaal, veilig staat naast een algemeen woord. 3o. In hoeverre is de verschillende spelling een nuttig, even- | |
[pagina 17]
| |
tueel onmisbaar, middel om homoniemen te onderscheiden? Deze vraag staat in nauw verband met de vorige, want juist in algemeen en letterkundig taalgebruik wordt taal niet alleen gehoord, maar ook gezien in woordbeelden, die een essentiëel bestanddeel zijn van de woordvoorstelling. In de meeste verhandelingen over homonymie komt deze vraag slechts terloops ter sprake. Toch is de kwestie niet onbelangrijk, vooral in een taal, die zo rijk aan homoniemen - of liever homofonen - is als het Frans, waar op grond van een ouderwets-etymologische spelling grote verschillen in de spelling van gelijkluidende woorden zich gehandhaafd hebben. Veel minder belangrijk is de vraag voor onze taal, met zijn veel betere spelling. Als men de 400 etymologische homoniemen nagaat, dan is slechts een gering aantal door de schrijfwijze onderscheiden. In de nieuwe spelling is dit aantal, door het wegvallen van enkele e's, o's en ch's iets groter; b.v. bij de opgesomde ± 30 werkwoorden zijn er toch maar 4 in het geheel. Maar als men na wil gaan hoeveel ‘gevaarlijke’ homoniemen er zijn onder die verschillend gespelde woorden, dan zal men lang moeten zoeken. In de spellingstrijd heeft men vaak schrikbeelden opgeroepen, door zinnetjes te fabriceren als: ‘Wat moeten we inslaan: kolen of koolen’, maar zulke zinnen staan buiten de taalwerkelijkheid. Zelfs waar inderdaad de mogelijkheid van misverstand niet uitgesloten is, b.v. bij ‘een licht kleed’, daar zou niemand het als ‘taalverrijkend’ beschouwen, wanneer men - op voorgang van achttiende-eeuwse taalregelaars, de homoniemen licht verschillend ging spellen.Ga naar voetnoot1) Eventueel-hinderlijke homoniemen door spelling-differentiatie onschadelijk te maken, is dus een illusie. Bestaand spellingverschil te behouden, om daardoor homoniemen beter te onderscheiden, is overbodig. De strekking van dit artikel is dus kort samen te vatten in de waarschuwing: laten wij ons, bij theoretische beschouwing, wachten voor overdreven homoniemenvrees, en onze waarneming allereerst richten op hedendaags taalgebruik, en op de middelen die ons voor homoniemenvermijding ten dienste staan.
C.G.N. de Vooys. |
|