De Nieuwe Taalgids. Jaargang 24
(1930)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Moderne studie der taalsystemen en ouderwetse linguistiek.1. Elke taal is een ingewikkeld samenstel van talrijke taalfeiten: de phonemen, waarover een taal beschikt, - haar aksentschakeringen en intonaties, - de woordvormen met al hun flexiviese mogelikheden, - woordvolgorde en syntaktiese waarde van woordvormen en hun verbindingen, - de betekenis der woorden: ziedaar de voornaamste kategorieën van taalfeiten, welke tezamen de taal van een mens of van een gemeenschap vormen; in het laatste geval is het geheel nog rijker en gevariëerder, al bewegen zich ook de individuële eigenaardigheden om zekere normen, welke wij als de typiese elementen van de taal ener collectiviteit mogen beschouwen. Tussen de afzonderlike feiten ener taal bestaan veelvuldige betrekkingen, die wij door het overstelpend grote aantal der details onmogelik kunnen overzien. Maar niemand kan het toch ontgaan, dat geen taalfeit zo geïsoleerd is, of een verandering in één der onderdelen van een taalsysteem kan en moet verschuivingen in de aangrenzende delen te voorschijn roepen: een nieuw woord, ontleend van elders of door een analogiewerking ontstaan, kan een synoniem doen verdwijnen of de betekenis er van zich doen wijzigen, - een versterking der aksentkracht kan reductie der zwakbetoonde syllaben veroorzaken, enz. Dikwels is zelfs het onderling verband tussen grote complexen van ontwikkelingsverschijnselen tot zekere hoogte klaar: zo heeft het krachtige expiratoriese aksent van het Germaans reductie van de op de hoofdtoon volgende lettergrepen bewerkt, hierdoor is weer afslijting van buigingsuitgangen en inkrimping van buigingsystemen in de hand gewerkt, en daarmee hangt dan verder de sterke uitbreiding ener analytiese uitdrukkingswijze en een grotere gebondenheid der woordvolgorde samen. Het is echter even moeilik om dit alles tot in de details na te gaan en het oorzakelik verband tussen de honderden afzonderlike feitjes te reconstruëren als het gemakkelik is, enige algemene ontwikkelingslijnen aan te geven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit zal wel een der redenen zijn, waarom totnogtoe zo weinig tot in de kleinigheden afdalende en tegelijk breed-geconstruëerde onderzoekingen van deze aard zijn verricht. Zelfs bij de synchroniese beschrijving van een taal wordt deze lang niet altijd voldoende als een samenhangend systeem behandeld, hoezeer ook De Saussure en zijn school deze opvatting van de taal hebben gepropageerd. Het is jammer, dat er nooit uitvoering is gegeven aan een idee, dat bij leden der Amsterdamse Akademie van Wetenschappen, met name bij Uhlenbeck, was opgekomen, om een serie monographieën te publiceren over afzonderlike talen, waarvan elk karakteristiek moest zijn voor een taalgroep, om zodoende verschillende taalsystemen, naar een nader vast te stellen methode beschreven, naast elkaar te kunnen plaatsen. Ware deze gedachte in daden omgezet, ongetwijfeld zouden de zo ontstane taalbeschrijvingen veler ogen geopend hebben voor de juistheid der opvatting van de taal als een systeem van onderling samenhangende taalfeiten. Intussen is het, met het oog op de veelheid en veelsoortigheid dezer feiten, prakties om zich bij de bestudering der taalsystemen vooralsnog enige beperking op te leggen, in die zin dat men aanvangt met die zijde der taalsystemen, waar de onderlinge samenhang der verschijnselen het duidelikst is aan te tonen, en dat zal zeker wel de klankleer, de phonologie, zijn. En, geldt dit voor de synchroniese, beschrijvende taalstudie, het geldt nog in sterker mate voor het moeilikere terrein der diachroniese, historiese behandeling van de taalproblemen. Voor een systematiese bestudering der historiese phonologie schijnt tans de tijd rijp te zijn. Een opwekking in deze richting is de 22ste propositie, voorgelegd aan het Haagse linguistencongres van April 1928 door R. Jakobson, S. Karcevskij en vorst N. Trubeckoj; ik citeer hieruit de vierde alinea: ‘L'antinomie de la phonologie synchronique et de la phonétique diachronique se trouverait être supprimée du moment que les changements phonétiques seraient considérés en fonction du système phonologique qui les subit. Le problème du but dans lequel ces changements ont lieu doit être posé. La phonétique historique se transforme ainsi en une histoire de l'évolution d'un système phonologique’ (Actes du premier Congrès International de Linguistes, p. 33); kort en klaar is these V op blz. 86 derzelfde Actes: ‘L'histoire de la langue, si l'on veut en faire, ne doit pas se confiner dans l'étude | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
des changements isolés, mais chercher à les considérer en fonction du système qui les subit,’ welke zich intussen niet tot de phonologie beperkt. In dergelijke geest zijn enige der stellingen, door de ‘Cercle Linguistique de Prague’ voorgelegd aan het eerste slavistencongres van Oktober 1929 (zie: Travaux du Cercle Linguistique de Prague I, p. 7 vlgg.) en de jongste geschriften van Trubeckoj en JakobsonGa naar voetnoot1) pogen de hier gepropageerde principes in praktijk te brengen. Deze school wil een correctie leveren op de taalbeschouwing van De Saussure en zijn leerlingen. In de Cours de Linguistique générale (Genève 1916, 2de druk 1922) wordt door De Saussure een scherp onderscheid gemaakt tussen diachroniese en synchroniese taalbeschouwing, maar terwijl de auteur, die een speciale aandacht wijdt aan de synchroniese linguistiek, aldus een sterke nadruk legt op het onderlinge verband der taalfeiten op een gegeven ogenblik, m.a.w. op het systeem, dat deze feiten dan tezamen vormen, heeft hij minder oog gehad voor de historiese ontwikkeling van zulke systemen: verandert één verschijnsel uit een grotere samenhang, dan heeft dat invloed op dat gehele complex en het geschokte evenwicht van het systeem bewerkt nieuwe bewegingen en verschuivingen, totdat een nieuwe evenwichtstoestand bereikt wordt, welke belangrijk kan afwijken van de oudere, die werd opgegeven. Letten wij meer in het biezonder op het klanksysteem, dan komt het zoëven gezegde hierop neer, dat de phonemen ener taal in hun historiese ontwikkeling streven naar een regelmatige, systematiese onderlinge groepering. 2. De phonemen! Want met de functie der klanken als phonemen houdt dit soort van taalwetenschap zich bezig, niet met de finesses van uitspraak van elke klank en van allerlei klankvarianten; deze laatste zijn studie-object der phonetiek, terwijl de wetenschap, die zich met de phonemen bezig houdt, phonologie kan worden genoemd. Wat is nu een phoneem? Herhaaldelik is van deze term, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door de voormannen der Association Phonétique Internationale veel gebruikt is, een definitie gegeven; ik citeer hier de passage, die de Kopenhaagse Conferentie voor transscriptie en transliteratie aan dit begrip gewijd heeft (pag. 9 der Franse uitgave: Transcription phonétique et translitération. Propositions établies par la Conférence tenue à Copenhague en avril 1925. Oxford 1926), naar aanleiding van het verschil tussen ‘son’ en ‘phonème’: ‘Un phonème est défini comme représentant une famille de sons qui d'un point de vue objectif peuvent être regardés comme distincts, mais qui sont naturellement sentis comme identiques par ceux qui parlent la langue, parce qu'ils ne servent pas à distinguer des mots. Ainsi on peut dire qu'en anglais le [k] de key et le [k] de car sont deux sons différents, parce qu'ils sont formés en des points du palais différents; mais ils ne constituent qu'un seul phonème, parce que la différence qu'ils présentent dans leur formation n'est jamais employée avec une valeur distinctive, et qu'elle résulte automatiquement du caractère de la voyelle qui doit être prononcée après la consonne.’ De phonemen zijn dus wat men in populair taalgebruik de ‘klanken van een taal’ pleegt te noemen; het is dat rijtje klanken, dat men leren moet, wanneer men een vreemde taal bestudeert, waarvoor in de eerste plaats nodig is, dat men het klanksysteem kent. Dat in een taal deze systemen zich door een regelmatige bouw plegen te kenmerken, dat wordt wel eens over het hoofd gezien, maar in menig geval erkent men het toch algemeen, zij 't ook stilzwijgend. Zo zal wel aan niemand, die Sanskrit gestudeerd heeft, de regelmatigheid van het Oudindiese vokaalsysteem ontgaan zijn:
terwijl ook de consonantrijen:
een merkwaardige symmetrie vertonen, die ieder dadelik opmerkt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoewel het Nederlands meer vokalen onderscheidt dan het Sanskrit, is het toch ook hier niet moeilik om de systematiese bouw van het vokaalsysteem waar te nemen. Dat moge blijken uit de volgende klanktabel, waarin ik duidelikheidshalve inplaats van alleen de klinkertekens woorden afdruk, waarin de klinkers voorkomen: Neemt men nog de diphthongen van woorden als reis, goud er bij, welker eerste leden zeer weinig verschillen van de vokalen van zes en tot, dan kan men daar nog naast plaatsen de diphthong ui (huis), welks eerste lid ongeveer op de plaats behoort, welke in de tabel tussen zes en tot leeg moest blijven, daar een dergelijke klank als monophthong in onze taal niet voorkomt.Ga naar voetnoot1) Een regelmatige bouw vertoont ook het consonantisme:
Uit de aard hunner articulatie vloeit voort, dat l, rGa naar voetnoot2), h, j, w enigszins buiten dit systeem staanGa naar voetnoot3), welks symmetrie overigens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alleen verstoord wordt door het ontbreken van een explosieve g, terwijl omgekeerd in sommige andere talen, zoals Duits, die deze klank kennen, de plaats van de zachte spirans rechts van de ch en onder de z leeg blijft. De correlaties, die zowel in het vokaal- als in het konsonantsysteem bestaan, vallen ons te meer op, wanneer wij op de uitspraakverschillen binnen het gebied der afzonderlike phonemen letten. Nemen wij bijvoorbeeld de wat verwijde uitspraak van de i in dit, welke deze klank doet naderen tot de e van met of zes: deze uitspraak, die enigszins geaffecteerd is, pleegt samen te gaan met een dergelijke verwijding van de u van hut en de o van op, in de richting naar de ö van Duits Götter resp. de o van Nederlands tot; wie neigt naar sterk diphthongiese uitspraak van ee, zal aan deze zelfde neiging gehoorzamen bij de eu en oo; wie de v tot f doet naderen, zal evenzo de z en g s- resp. ch-achtig uitspreken. In elk dezer gevallen zal de objectieve waarde van sommige phonemen, die in een zekere correlatie staan met elkaar, wat afwijken van die der zgn. beschaafde uitspraak, maar aan het phonologiese systeem zal niets wezenliks veranderd zijn. 3. Blijven wij bij waarnemingen van deze aard binnen het terrein der statiese phonologie, anders wordt het, wanneer wij naast het algemeen-Nederlandse systeem dat van een Zeeuws dialekt stellen, waar aan onze ij en ui een korte i- resp. ü-klank beantwoordt, terwijl de in onze uitspraak korte ie en oe er lang zijn; voegen wij hierbij nog de tweeërlei uitspraak van de lange e- en o-klanken, al naar deze gerekte korten of oorspronkelike diphthongen zijn, dan hebben wij reeds enige belangrijke verschillen tussen het phonologiese systeem van het Nederlands, zoals dat in onze tabel is voorgesteld, en dat van het Zeeuws geconstateerd en wij kunnen ons verder de vraag stellen, hoe die verschillen taalhistories te begrijpen zijn, m.a.w. hoe elk dier twee systemen, die toch op één zelfde systeem moeten teruggaan, zich ontwikkeld heeft, steeds een evenwichtstoestand zijner elementen bewarend of deze na een schok herstellend. En plaatsen wij er nog de systemen van andere Nederlandse dialekten en van andere Germaanse talen en dialekten naast, dan vinden wij steeds meer nieuwe systemen, en hebben wij de nodige durf, dan kunnen wij ons de vraag stellen: hoe de historiese ontwikkeling van elk hiervan begonnen is, waar het uitgangspunt der oudste afzwenkingen van de Oergermaanse toestanden te zoeken is en hoe daarna in de verschillende taal- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebieden het causaal verband der ontwikkelingsmomenten is geweest. Een moeilike taak, die wij ons tans niet willen stellen! Het is de verdienste van Jakobson, dat hij zich aan een dergelijk onderzoek gewaagd heeft. Hij deed dit op 't terrein van het Slavies, waar hij poogde na te gaan, hoe het klinkersysteem van het late Oerslavies zich langs regelmatig uit elkaar voortvloeiende etappes heeft ontwikkeld en hoe daaruit later weer verschillende Russiese systemen zijn gegroeid; ter vergelijking gaat hij bij voortduring in op het vokalisme (inclusive quantiteit, aksent, intonatie) van andere Slaviese talen. Dit werk van Jakobson, dat wel de directe voortzetting is van de onderzoekingen van anderen, speciaal van vorst Trubeckoj, maar toch tevens de eerste proeve ener histories-phonologiese synthese op grotere schaal, zal als zodanig ongetwijfeld een ereplaats blijven innemen onder de slavistiese en in 't algemeen onder de linguistiese literatuur, ook al zullen allerlei details blijken voor correctie vatbaar te zijn. Tans ga ik op details niet in - deze Slaviese taalfeiten liggen buiten het gebied, waarover de belangstelling der lezers van dit tijdschrift zich uitstrekt -; als een persoonlike mening zonder meer wil ik mededelen, dat ik, voorzover ik alles begrepen hebGa naar voetnoot1), veel verrassende en overtuigende opmerkingen gevonden heb, die, mede doordat ze geheel nieuw zijn, dit boek tot een betekenisvol moment in de historie der slavistiek maken, maar dat ik toch niet alle hoofdstukken overtuigend vind. Zo had ik totnogtoe altijd geleefd in de mening, dat het Slavies in de overgangsperiode van Oerslavies tot de afzonderlike talen, hieruit voortgekomen, ons biezonder klaar zekere algemene ontwikkelingstendenties doet zien, waarvan afzonderlike klankwetten de meer speciale uitingen zijn, en als zodanig beschouwde ik - en veel anderen - vooral de neiging tot stijgende sonoriteit. Jakobson schakelt deze taaltendentie geheel uit en reconstruëert een geheel ander causaal verband tussen de afzonderlike ontwikkelingsfeiten; vooralsnog acht ik hierdoor de vroegere opvatting nog niet geliquideerd. 4. In zijn slothoofdstuk karakteriseert Jakobson de moderne taalhistoriese methode, waarvan hij een der voormannen is, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als passend in het kader van onze tijd. De ‘notion de système’ is in onze tijd het gemeenschappelik element van allerlei constructies van de menselike geest op de meest uiteenlopende gebieden; Jakobson somt op: ‘l'architecture dite constructiviste’, - ‘l'espace universel d'Einstein - structure finie et fermée,’ - Cézanne's composities, in hun tegenstelling ‘au discontinu et à l'épisodique d'un tableau naturaliste’, - het streven naar een ‘psychologie structurale’, - het convergente ontwikkelingsprincipe, waardoor de tegenwoordige biologie, speciaal de Russiese, zich tegenover Darwin stelt, - de ‘Landschaft’-opvattingen van moderne geografen, - het streven van moderne economisten om ‘lois structurales’ te ontdekken en inplaats van een ‘causalité mécanique’ een ‘finalisme immanent’ aan te nemen. Deze vergelijking van moderne taalhistoriese gezichtspunten en methoden met die van andere wetenschappen moge juist zijn, daarmee is natuurlik allerminst aangetoond, dat deze gezichtspunten en methoden een blijvender waarde zullen hebben dan bijvoorbeeld de opvattingen der ‘Junggrammatiker’, die vóór een halve eeuw nieuwer waren dan tans de allermodernste opvattingen van taalsystematiek zijn. Wanneer grote perspectieven zich openen, moet men zich met grote voorzichtigheid wapenen, teneinde niet om der wille ener synthese de analyse der details te verwaarlozen; op het terrein der historiese phonologie wil dat zeggen, dat men, alvorens causale verbanden en algemene typen van correlatie vast te stellen, over een omvangrijk en veelzijdig feiten-materiaal moet beschikken, dat ook onafhankelik van de complexen, waarin men de afzonderlike feiten meent te moeten plaatsen, grondig bestudeerd is. En in deze richting doet de nieuwe wetenschap eerst haar eerste schreden. In dit verband wil ik er op wijzen, dat Jakobson op pagina 17 van zijn boek de stelling verkondigt, dat in talen, welke de kategorieën ‘intensiteitsaccent’: ‘onbetoondheid’ onderscheiden, de onderscheiding van lengte resp. kortheid der vokalen niet voorkomt, - waarbij hij zich op enige literatuur beroept, o.a. op Trubeckoj, Zeitschrift für slavische Philologie I, 303 vlgg.; nu staaft Trubeckoj aldaar de algemene geldigheid van deze regel door zich te beroepen op het materiaal van niet-Indogermaanse talen, speciaal Oostaziatiese en Afrikaanse. Intussen erkent hij in een jonger geschrift (Travaux du Cercle Linguistique de Prague I, 43), dat de regel voor Duits en Engels niet opgaat! Een algemeen-geldige regel blijkt het dus niet te zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De phonologie en in ruimer zin de leer der taalsystemen stelt, mits met tact beoefend, het taalwetenschappelik onderzoek op een breder basis dan waarop de meeste linguistiese arbeid tot nu toe rust, en het enthusiasme, dat op het Haagse linguistencongres het plan deed opkomen tot het stichten ener ‘Gesellschaft für die vergleichende Erforschung der phonologischen Systeme der Welt’ (zie Travaux du Cercle Linguistique de Prague I, 66), is met vreugde te begroeten. Intussen gaat Trubeckoj te ver, wanneer hij op blz. 3 zijner pas verschenen Polabische Studien zegt: ‘Die moderne Sprachwissenschaft geht vom Begriffe des Sprachsystems aus,’ want vooralsnog geldt dit slechts voor zekere groepen van linguisten, en ik wil hier graag dadelik bijvoegen: het is te hopen, dat dit zo zal blijven. Niet iedere linguist bezit de natuurlike aanleg voor synthetiese arbeid en de synthetiese studieën van hen, die hiertoe geroepen zijn, kunnen te succesvoller zijn, naarmate zij over een rijker materiaal van detailonderzoekingen beschikken, die zonder synthetiese hoofdof bijgedachten ondernomen zijn. 5. Bij een dergelijke arbeidsverdeling zal de moderne phonologie en systeemleer geen wezenlike verandering in de methoden van taalwetenschappelik onderzoek betekenen - hoeveel nieuwe gezichtspunten haar bekwame beoefenaars ons ook mogen openen -, want het inzicht, dat taalontwikkeling de ontwikkeling van een systeem is, bestond ook vroeger. Travaux I, 66 noemde Trubeckoj als een zijner medestanders Sapir en inderdaad bevat diens artikel: Sound patterns in language (Language I, 37 vlgg., 1925) dergelijke ideën als ook door Trubeckoj c.s. zijn uitgesproken en dit artikel had alle reden om geschreven te worden, daar de waarheden, er in verkondigd, niet algemeen genoeg worden begrepen, maar nieuw waren deze waarheden ook in 1925 niet. Tot toelichting een voorbeeld uit het Germaans. Zolang de zogenaamde Germaanse klankverschuiving, inclusive de wet van Verner, een voorwerp van wetenschappelik onderzoek heeft uitgemaakt, heeft men begrepen, dat men hier te doen had met klankprocessen, waardoor groepen van correlate Indogermaanse phonemen hun klankwaarde veranderd hebben, zonder dat echter de correlatie werd opgegeven; zo ontstonden de later-Oergermaanse consonantiese phonemen; al gebruikte men vroeger dit woord ook niet, men begreep daarom toch even goed het wezen der phonemen als eenheden, die samen het klanksysteem | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ener taal vormen. En ook hebben elkaar opvolgende geslachten van linguisten telkens weer opnieuw beseft, dat er tussen de afzonderlike processen der klankverschuiving een causaal verband bestaat, al bleek het ook moeiliker de stuwende krachten en de logika der gebeurtenissen op de voet te volgen dan aan de aanwezigheid er van te geloven. Vandaar allerlei zeer uiteenlopende hypothesen, waarop ik tans niet inga; alleen wil ik er aan herinneren, dat een dier hypothesen door Meillet is opgesteld (Caractères généraux des langues germaniques, 1e druk 1917, p. 27 vlgg.), die ook overigens steeds poogt, de afzonderlike verschijnselen ener taal in een bepaalde periode als de delen van een samenhangend systeem en de taalhistorie als de ontwikkeling van zulke systemen te zien (vgl. bijvoorbeeld Le slave commun p. 11); belangrijk is in dit verband de herhaaldelik door Meillet uitgesproken stelling, dat een groep van talen, op één grondtaal teruggaande, de neiging zal vertonen tot parallele ontwikkeling over het hele gebied, tenzij biezondere oorzaken tegenwerken, m.a.w. de afzonderlike feiten der taalontwikkeling zijn niet van het toeval afhankelik, de kiemen er voor zijn aanwezig in het taalsysteem ener vroegere periode. En hoe vaak heeft Meillet er op gewezen, dat men vaak, als men verschillende taalphasen met elkaar vergelijkt, die door een continu verloop met elkaar verbonden zijn, constateren kan, hoe een systeem van taalbouw in de loop der eeuwen door een geheel ander systeem vervangen is! Maar een systeem bestond er in beide perioden, - en ook in elke der tussenliggende perioden. ‘La conception néo-grammairienne de l'histoire de la langue équivalait à l'absence de théorie,’ zegt Jakobson t.a. p. pag. 100. Anderzijds echter erkent hij, dat de moderne wetenschap moet voortbouwen op die der ‘Neugrammatiker’: ‘Ce n'est pas en renonçant à la notion de “loi phonique” qu'on dépasserait la tradition des néo-grammairiens, mais bien en abandonnant la conception mécanique de cette notion et en l'interprétant téléologiquement’ (p. 17). Zodoende wil deze nieuwe school de synthese geven van het ‘Neugrammatiker’-principe der klankwet en De Saussure's principe van de taalstructuur als systeem. Intussen geloof ik, dat Jakobson aan de ‘Neugrammatiker’ niet geheel recht laat wedervaren, wanneer hij meent, dat zij de afzonderlike klankwetten zonder meer als op-zich-zelfstaande verschijnselen hebben beschouwd: ‘Un entassement mécanique dû au jeu du hasard ou de facteurs hétérogènes - telle | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
est l'image favorite de l'idéologie européenne prédominante de la seconde moitié du XIXème siècle’ (p. 100). In de praktijk moge het wel eens hierop neer zijn gekomen, maar de groteren onder de ‘Neugrammatiker’ wisten wel beter. In de voorrede voor de tweede druk (1897) van zijn Grundriss, die het grootste samenvattende handboek der ‘junggrammatische’ school is, zegt Brugmann, dat hij het eens is met de herhaaldelik geuite wens, ‘dass die Thatsachen der Sprachgeschichte jedesmal in dem Zusammenhang und in der chronologischen Folge vorgeführt werden sollten, in denen sie sich in Wirklichkeit abgespielt haben’ (I, p. IX), en als een gepast motto voor zijn hoofdstuk ‘Zum combinatorischen Lautwandel’ beschouwt hij de volgende woorden van Schuchardt (Über die Lautgesetze p. 36): ‘Welchen Sinn haben alle die tausende von Lautgesetzen, so lange sie isoliert bleiben, so lange sie nicht in höhere Ordnungen aufgelöst werden? Sie dienen zum Teil und nur aushülfsweise der Aufhellung von Völkerverwandtschaften und culturellen Beziehungen; aber zunächst müssen sie doch innerhalb der Sprachwissenschaft selbst verarbeitet werden, in dem Einzelnen müssen wir das Allgemeine finden lernen, und demnach ist auch die Erkenntnis einer Thatsache, welche das ganze Sprachleben beherrscht, von weit grösserer Wichtigkeit als die Erkenntniss irgend welcher besonderer Erscheinungsformen’ (p. XI). Wanneer nu toch diezelfde Grundriss wel eens de indruk maakt van een opsomming van losse feiten zonder samenhang, dan komt dat, doordat het vaststellen dezer feiten gemakkeliker is dan het zien van hun samenhang, en Brugmann waagde zich liever niet aan halsbrekende sprongen in de lucht. Zeker heeft Brugmann de door hem gevolgde methode als de wegbereidster voor synthetiese onderzoekingen van taalsystemen beschouwd, en had hij de eerste uitingen der ‘phonologiese’ school beleefd, hij zou er zich over verheugd hebben als over de gedeeltelike vervulling van een eigen ideaal; ‘gedeeltelik’ - want de studie der algemene ‘structuurwetten’ der taal, welke de nieuwe school als een hoofdnummer van haar programma beschouwt, is eerst in haar beginstadium en bij een verder voortgaan in deze richting zal wel steeds meer datgene blijken, wat Brugmann in 1897 constateerde: dat men, niet in staat tot een hoger type van wetenschappelike studie, zich vooralsnog wel eens met een lager, voorbereidend type moet tevreden stellen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zien wij de verschillende richtingen en scholen in hun histories perspectief: Schleicher - de ‘Junggrammatiker’ - De Saussure c.s. - de dialektologiese scholen, zich groeperende om de Atlas Linquistique van Gilliéron en Wenker's Sprach-atlas - de groep van Trubeckoj, Jakobson enz., dan zijn nog steeds de ‘Junggrammatiker’ de minsten niet. Hun leer van de klankwetten moge tegenstand hebben ondervonden van de zijde der moderne dialektologie, zij heeft desniettemin zich gehandhaafd: de nieuwe gegevens, door de dialektologie aan het licht gebracht, schijnen dikwels op een regelloosheid te wijzen, moeilik te rijmen met de ‘Ausnahmslosigkeit’ der klankwetten, maar desniettemin is het aantal klankwetten zonder uitzonderingen, welke de historie van talloze talen ons heeft leren kennen, zo groot en de juistheid der geformuleerde wetten zo onafwijsbaar, dat men het begrip ‘klankwet’ als een onbetwistbaar bezit der taalwetenschap moet beschouwen, hoe moeilik ook het vraagstuk blijft, op wat wijze wij de schijnbare tegenspraak tussen de resultaten van moderne dialektkunde en van historiese en vergelijkende taalwetenschap moeten begrijpen en verklaren. En wanneer De Saussure, Meillet en de ‘phonologiese’ school de idee van het ‘systeem’ meer op de voorgrond plaatsen en men tevens van de synchroniese systeem-studie van De Saussure tans overgaat tot de diachroniese, dan is dat een voortwerken in de richting, gebaand door de ‘Junggrammatiker’; de besten onder hen hebben die perspektieven reeds voor zich uit gezien en als de gewenste consequentie der klankwet-studieën hunner eigen generatie beschouwd.
Leiden. N. van Wijk. |
|