De Nieuwe Taalgids. Jaargang 23
(1929)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 313]
| |
Kroniek en kritiek.De ‘onmisbaarheid’ van de buigings-n.Leken-bestrijders van de vereenvoudigde spelling zijn altijd ijverig gebleven in het fabriceren van zinnetjes die zonder de buigings-n onduidelik zouden worden. De weerlegging zou in een vaktijdschrift voor taalkunde overbodig zijn, als niet onlangs een jong docent hun voorbeeld volgde in een boekje voor het onderwijs bestemd, en daardoor andere jonge docenten wellicht in de verleiding bracht om hem na te praten. ‘De buigings-n kan echter soms waarde hebben voor de duidelijkheid van het zinsverband en voor de muzikaliteit van den zin. Onduidelijk is bijv. het zinnetje: De schrijver heeft de uitgever niet gekend.’Ga naar voetnoot1) Bestaan er verbandloze zinnen? Men zou met evenveel recht kunnen zeggen dat het genoemde zinnetje aanleiding tot misverstand kon geven, omdat de of schrijver ‘onduidelik’ is! Wanneer de onderscheiding van subjekt en objekt in geschreven Nederlands inderdaad ‘soms’ de hulp van een uiterlik kenmerk zo gewenst maakte, dan moest een schrijver toch ten minste in negen van de tien gevallen vergeefs naar dit middel uitzien en een zekere verlegenheid voelen: 1o. bij vrouwelike woorden, 2o. bij onzijdige woorden, 3o. bij meervouden mnl., vr. en onzijdig, 4o. bij alle woorden met mijn, zijn, enz., 5o. bij alle woorden zonder lidwoord. Mist de Nederlandse stijl, in proza en poëzie dan de mogelikheid om het objekt voorop te plaatsen, zonder formele onderscheiding? Natuurlik niet. Men denke slechts aan de relatieve zinnen, waar die en dat even vaak objekt als subjekt zijn, en waar niet die of dien, maar de betekenis van subjekt en objekt in het gehele verband de zin eerst levend maakt. En dan de ‘muzikaliteit’. Voor 99 % van het Nederlands | |
[pagina 314]
| |
dat geschreven wordt, kan dit bezwaar verdwijnen, omdat de aanpassing aan het beschaafde spreekgebruik, waar het ontbreken van deze n niemand ‘onmuzikaal’ in de oren klinkt, in wetenschappelike geschriften, zakelike betogen, romans, brieven enz. feitelik geen verandering van klank, maar van schrijfgebruik, van letters is. Er blijft dus over: de n-klank in poëzie en daarmee verwant litterair proza. Dat geen taalkundige de dichter het recht ontzegt om de bedoelde n-klank daar te schrijven, spreekt vanzelf. Dat de door het gangbare systeem voorgeschreven n hem evenzeer hinderlik als behulpzaam kan zijn, ligt ook in de aard van de zaak. Diskussies of een bestaand gedicht er onder zou lijden, als er n's verdwenen, zijn vrij nutteloos. Het oordeel is zo vaak subjektief! Als de levende dichters, die gewoonlik in hun verzen zo nauwkeurig als hun geheugen toelaat, den n's volgens hun schoolgrammatica neerschrijven, met het oor keurend, hun buigings-n's nagingen, dan zouden er waarschijnlik als ‘onmuzikaal’ verscheidene geschrapt kunnen worden. Prijst men niet het Italiaans als bij uitstek zangerig wegens het overwicht van de vokalen boven de consonanten? Bovendien: zijn er geen dichters als Albert Verwey, P.N. van Eyck en een aantal jongeren, vooral onder de Vlamingen, die metterdaad bewezen hebben, dat de buigings-n zonder schade losgelaten kan worden? Maar gesteld dat de meerderheid van onze dichters de oude buiging in hun verzen handhaaft, is dat een voldoende reden om aan alle schoolgaande Nederlanders die verplichting op te leggen? C.d.V. |
|