De Nieuwe Taalgids. Jaargang 23
(1929)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdApril.G. Gosses behandelt Twee Friesche klassieken in hun jeugdwerk, nl. Tj. G. van der Meulen en Waling Dijkstra. - | |
[pagina 157]
| |
J.C. Bloem beschouwt in een artikel Richtingen onzer nieuwe poëzie het werk van Anthonie Donker, Hendrik de Vries, J. Slauerhoff, J.J. van Geuns en A. den Doolaard. | |
De Nieuwe Gids. Maart.A. Hallema geeft in een artikel J.W. Bogaert in Vondels Hekeldichten en in de Amsterdamsche Justitieboeken een toelichting bij de gedichten waarin deze oudschepen en ouderling gehekeld wordt. - W. Kloos schrijft onder het opschrift G. van Hulzen's mooiste boek meer over zich zelf dan over dit onderwerp. | |
Groot-Nederland. Maart.Frans Coenen geeft Enkele herinneringen aan W. Royaards. | |
April.Jan Walch publiceert een voordracht over De dramatische bewogenheid in Vondels Tooneelstukken. Hij komt tot het besluit ‘dat de echte dramatiek Vondel geenszins vreemd was’. Ook in grote buitenlandse litteraturen vindt men ‘de afwisseling van het dramatisch meeleven met het luisteren naar schone lyriek en epiek’, waartegen de zeventiende-eeuwers minder bezwaar hadden dan wij. | |
Stemmen des tijds. Maart.C. Tazelaar beoordeelt Klein Avontuur van Top Naeff, dat hij bewondert ‘als een juweel’. | |
April.C. Tazelaar beoordeelt de laatste roman uit het Brabantse boerenleven van Antoon Coolen, getiteld Kinderen van ons volk, en De keuze van Fenna de Meyier. | |
Opwaartsche Wegen. Maart.H.A. Mulder wijdt een artikel aan Vondels Dichterschap. - C. Tazelaar schrijft Iets over den roman van het huwelijksprobleem, naar aanleiding van Tantalus door J. van Ammers-Küller. | |
April.H.A. Mulder besluit het bovengenoemde artikel. - J. van Ham wijst op Een internationale oriëntering, nl. een uitgave van de docenten aan de University of London: Contemporary Movements in European Literature, waarin J. Haantjes een opstel over Holland schreef. - Laura Olivier bespreekt De twee Vaderlanden, een bundel van de Vlaamse dichter A.J. Mussche. | |
Roeping. Maart.Gerard Knuvelder bespreekt Nieuwe boeken van Boutens (De Perzen), Verwey (Vondel herdacht), Ten Berge (De Reiziger) en Den Doolaard (De Wilde Vaart). | |
April.Deze aflevering brengt o.a. een fragment van een Vondel-studie (hs. 5-8) door Th. de Jager. | |
[pagina 158]
| |
Den Gulden Winckel. Maart.A. van Dal schrijft over De Nijmeegsche student en de Litteratuur. - In de Kroniek der Poëzie bespreekt R. Herreman het Nagelaten werk van Gorter. | |
April.J. Greshoff huldigt Willem Kloos op zijn zeventigste verjaardag en prijst Speenhoff als Een der laatste Geuzen. - G.H. 's Gravesande publiceert Een onderhoud met A. den Doolaard. - Johan Theunisz beschouwt als Het nut van prijsvragen de verschijning van twee verdienstelike romans, door Mathilde A. van Balen en Agnes Maas-van der Moer. | |
Eigen Volk. Jan.-April.Van de vele, meestal korte bijdragen, in dit nieuwe folkloristiese tijdschrift, noemen wij Iets over de folklore der ambachten, door Jozef Cornelissen, toegelicht met liedjes; Overleveringen, een Groningse dialekttekst, door K. ter Laan; Drie sterreliederen uit Noord-Holland; Het Jiddische element in de Amsterdamsche boeventaal door Henri Polak; Texelsche woorden door E.M.A. Timmer; Noord-Brabantsche folklore door H.H. Knippenberg; Watergeesten in Limburg, met Limburgse dialekttekst, door E. Franquinet; nog een Gronings Maria-Magdalena-lied, door P. Groen. | |
Dietsche Warande en Belfort. Maart.Gerard Brom publiceert zijn rede Vondelherdenking, uitgesproken bij de Vondelviering te Amsterdam. | |
April.Jos. Mansion prijst Van Mierlo's Geschiedenis van de Oud- en Middelnederlandsche letterkunde, maar betwist de stelling dat er een Oud-Nederlandse letterkunde bestaan moet hebben; hij acht deze ‘niets meer dan eene mogelijkheid, niet eens eene waarschijnlijkheid.’ - Anton van Duinkerken geeft een karakteristiek van Anthonis de Roovere als een van de laatste Middeleeuwers. | |
Vlaamsche Arbeid XXIV. Afl. 1.J. Decroos geeft een bijdrage over de Invloed van Lord Byron op K.L. Ledeganck. - V. Celen besluit zijn artikel over Achttiende-eeuwsche Gruwelspelen, Zuid-Nederlandse rederijkersdrama's in deftige alexandrijnen, die als kunstwerk geringe waarde hebben, maar kultuurhistories interessant zijn. | |
De Vlaamsche Gids. Maart.André de Ridder herdenkt de verdiensten van Willem Royaards voor het Nederlandse toneel. | |
April.Maurits Sabbe publiceert de voordracht over Vondel, | |
[pagina 159]
| |
Rubens en Antwerpen, gehouden bij de Vondel-herdenking te Antwerpen. Hij wijst daarin op de verwantschap tussen de beide grote kunstenaars: ‘de eigenschappen van Rubens' schilderijen zijn die van Vondels gedichten’. In het biezonder gaat hij de betrekkingen van Vondel tot de Zuidelike Nederlanden na, o.a. zijn vertrouwelike omgang met Balthazar Moretus. - Lode Monteyne herdenkt de grote verdiensten van de toneelleider Jan Oscar de Gruyter. | |
Verslagen en Mededeelingen der Kon. Vlaamsche Academie. Jan.J. van Mierlo betoogt in zijn Reinaerdiana dat ‘over zee varen’ (vs. 2961) niet slaat op een kruistocht, maar op een beevaart. Dit blijkt een steun voor de vroege datering van de Reinaert. Verder meent hij ‘meester Gielijs’ te kunnen vereenzelvigen met Gilo, auteur van een ‘Dialogus de septem sacramentis’. | |
Febr.J. Salsman S.J. behandelt Vondel's ‘Zuid-Nederlandsche’ Gedichten; Gustaaf Segers spreekt over Vondel de Opvoeder van ons Volk, een Lichtbaak in onzen Tijd. | |
Volkskunde XXXIII. Afl. 5-6.M. de Meyer verzamelde dokumenten over Volksgeneeskunde uit Damme en omgeving. - Paul de Keyser bezorgde een uitgave met kommentaar van Een uitvoerig Middelnederlandsch Bezweringsformulier tegen velerlei kwalen. - L. Beirens vervolgt zijn opstel over De Folklore en het Weer: de Dieren als Weerprofeten. - Jan de Vries publiceert een belangrijke voordracht Over de stof der sproken en der boerden. - Verder bevat deze aflevering een aantal kleine Dokumenten en Boekbesprekingen. | |
Tijdschrift voor Ned. taal- en letterkunde XLVIII. Afl. 1-2.A.A. Verdenius geeft Aantekeningen bij Breeroo's kluchten, een reeks aanvullende en verbeterende opmerkingen bij de uitgave van A.A. van Rijnbach. - M.E. Kronenberg publiceert een fragment van Een onbekend volksboek van Merlijn, waarschijnlik omstreeks 1540 gedrukt bij Symon Cock te Antwerpen. - H.F. Wijnman toont aan, dat de dichter A. Pietersz. Craan geen oom van Vondel geweest is. - J.H. Kern bestudeerde van grammaties standpunt de Brieven van Huygens' zusters en Dorothea van Dorp, om daaruit op te maken de Haagse beschaafde omgangstaal in het begin van de zeventiende eeuw. Vooraf gaat een collatie van Worp's uitgave, omdat het bij deze studie soms op kleinigheden aankomt. Interessant is reeds het eerste over de Aanspraak- | |
[pagina 160]
| |
vormen, waardoor de voorstelling van J.W. Muller (N. Taalg. XX) aangevuld en verbeterd wordt. Dan volgt een uitvoerige beschouwing over de Deminutiva, waarin de schr. tot andere uitkomsten geraakt dan Kloeke. Ook wat de diftongering van î betreft, blijkt dat het Haags deze reeds gekend moet hebben. Ten slotte worden ook andere vokalen en konsonanten, de fleksie, de syntaksis en het woordgebruik beschouwd. - J.W. Muller ziet in de naam Robijn een nieuw bewijs voor de Brabantse oorsprong van de Mnl. sotterniën, en verklaart de uitdrukking Zweren op (of bij) de (of zijn) tanden. - John Holmberg meent de vraag Is de Nederrijnse ‘Bestiaire d'amour’ uit het Diets vertaald? tegenover de twijfel, door C.G.N. de Vooys geopperd, ontkennend te moeten beantwoorden. - A.A. Verdenius wijst op Een merkwaardig werkwoord tuigen. - C.G.N. de Vooys verschaft gegevens over Amsterdams rederijkersleven in het midden van de zestiende eeuw, nl. twee Amsterdamse spelen van de kamer ‘In liefde vierich’, in een Brussels handschrift bewaard, en een reeks afschriften van Reyer Gheurts, die een Amsterdammer blijkt te zijn, waarschijnlik lid van de kamer ‘In liefde bloeyende’. - J. Poortman steunt in een artikeltje Onbillike kritiek een gegeven in Kloeke's studie tegen de kritiek van W. de Vries. - Verder bevat deze aflevering nog enige Kleine Mededelingen. | |
Neophilologus XIV. Afl. 3.W. Flemming besluit zijn opstel over Vondels Einfluss auf die Trauerspiele des Andreas Gryphius, zugleich eine methodologische Besinnung. - Het beknopte overzicht van Deutsche und romanische Sprachreiniger, door Werner Mulertt, beperkt zich tot de geschiedenis van het purisme in Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje, maar is van belang ter vergelijking met de ontwikkeling van dit verschijnsel in Nederland. | |
Museum. Maart.J.H. Kern beoordeelt de Onderzoekingen over Afrikaanse syntaxis van A.C. Bouman. - Jan de Vries bespreekt de studie van A. Borgeld over het motief van Vrouwenlist. | |
April.N. van Wijk bespreekt de Schallanalytische Versuche van G. Ipsen en F. Karg, uit de school van Sievers, waarin ook Vondelsteksten ontleed worden. - A.W.C. Zuidema beoordeelt het proefschrift van E. Cohen over M.C. van Hall als letterkundige; Th.C. van Stockum het proefschrift van W.J. Noordhoek over Gellert und Holland. C.d.V. |
|