Kroniek en kritiek.
Behoort de buigings-n tot het spellingstelsel van De Vries en Te Winkel? Nu deze vraag door sommige autoriteiten bevestigend beantwoord schijnt te worden, willen wij nog eens nadrukkelik het tegendeel betogen. De Vries en Te Winkel hebben zich, blijkens hun Grondbeginselen der Nederlandsche spelling, beperkt tot een nieuwe regeling van de woordspelling. In de Woordenlijst werd het taalkundig geslacht aangegeven, maar ook daar ontbreekt elk grammaticaal voorschrift. De oorzaak is duidelik. M. de Vries kon zich niet voorstellen dat een taalkundige aan de onaantastbare wetenschappelikheid van de schrijftaalbuiging zou twijfelen. Toen professor Taco Roorda dat inderdaad deed, werd zijn opvatting als ondeskundig en zelfs onwetenschappelik gewraakt. De tijden zijn intussen veranderd. De opvolgers van M. de Vries aan onze universiteiten, alle jongere taalgeleerden huldigen een andere spraakkunstbeschouwing. De Overheid, die de spelling van De Vries en Te Winkel onverkort toepast en voorschrijft, heeft de schrijftaalbuiging, zoals De Vries die toepaste en doceerde, voor de helft verworpen door het lidwoord een en de bezittelike voornaamwoorden meestal onverbogen te laten. Als de Regering zelf voorgaat met het gezag van De Vries in dezen te ontkennen, hoe kan men zich dan op diezelfde Regering beroepen voor de handhaving van de buigings-n? Bovendien: de ‘zuivere’ toepassing van die n wordt niet alleen bepaald door het woordgeslacht, maar ook door de naamvalsleer. Waar moet men die door de Regering gesanctioneerde naamvalsleer zoeken? Sedert Weiland's spraakkunst is er geen enkele met officieel gezag bekleed geweest. Weiland kende slechts een Acc. mnl. eenen, een meervoudige vrouwelike Datief der b.v. ‘Men moet der vrouwen eer bewijzen’, zodat den vrouwen foutief zou zijn. Acht men dit gezag vervallen, welk ander is er voor in de plaats gekomen? Als de Regering aan
de tegenwoordige hoogleraren in het Nederlands een opdracht gaf om een moderne Nederlandse grammatica te schrijven, dan zou de naamvalsleer er anders uitzien dan in de dagen van Matthijs de Vries. Erkent men alleen het gezag van het ‘achtbaar gebruik’, dan kunnen