De Nieuwe Taalgids. Jaargang 23
(1929)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdFebr.Het beste dat wij aan de wereld gaven noemt Jac. van Ginneken de Imitatio Christi, waarvan hij de tekstgeschiedenis in alle biezonderheden naspeurde, en waarachter hij, als de oorspronkelike auteur, Geert Grote meent te kunnen aanwijzen. - Anthonie Donker uit zijn bewondering voor De dichter J.H. Leopold, in een artikel, dat Mr. Nijhoff aanleiding gaf om er een uitvoerige Brief aan Anthonie Donker naar aanleiding van Leopold, aan toe te voegen. - J. de Meester herdenkt Willem Royaards. - Anthonie Donker bespreekt de almanak Erts en De wilde vaart van A. den Doolaard; Nijhoff beoordeelt de roman Tantalus van J. van Ammers-Küller. | |
De Nieuwe Gids. Jan.E. Cohen onderzocht de twee sentatieromans, die Jacques Perk vertaalde. - W. Kloos schrijft over Het levensdiepe boek van R. van Genderen Stort, nl. Kleine Inez. | |
Febr.In een opstel P.H. van Moerkerken's Historische roman schrijft W. Kloos veel over zijn eigen jeugdlektuur en bijna niets over Van Moerkerken. | |
De Stem. Febr.Dirk Coster geeft een beschouwing over Het laatste der geuzenliederen, waarmee bedoeld is Vondel's Geuzenvesper. - Urbain van der Voorden heeft weinig lof voor de bundel Lyriek, samengesteld door J. Greshoff en A.F. Mirande. | |
[pagina 108]
| |
Groot-Nederland. Jan.Jan Walch publiceert een lezing, getiteld Letterkundig misverstand. Hij toont aan, waaruit bij beschouwing van letterkundig werk van vroegere tijdperken misverstand kan ontstaan en hoe het te vermijden is. - Fr. Coenen bespreekt o.a. Eros en de Nieuwe God van Ph. van Moerkerken en Tantalus van J. van Ammers-Küller. | |
Febr.Jan Walch bespreekt Vondels Vers van Albert Verwey; Fr. Coenen o.a. de Van Eeden-biografie van G. Kalff Jr en de roman Twee voeten van Ina Boudier-Bakker. | |
Studien; tijdschrift voor godsdienst, wetenschap en letteren. Febr.G. van Woesik publiceert een voordracht Over de vormende waarde van literatuuronderwijs. - Joh. Heesterbeek levert een bijdrage over Beatrijs van Nazareth en de modernisering van haar werk door Albert Helman, die de schr. onbevredigd laat. | |
Den Gulden Winekel. Jan.Frans Coenen bespreekt Twee boeken over ‘Tachtig’, nl. Gerard Brom: Hollandse schilders en schrijvers in de vorige eeuw en G. Kalff Jr: Frederik van Eeden. - Anthonie Donker schrijft over Marsman als criticus. - Hk. Brugmans behandelt De Amsterdamsche student en de litteratuur. - H. Herreman wijdt de Kroniek der Poëzie aan Eldorado van J. Slauerhoff en Carmina matrimonialia van Pierre Kemp. | |
Febr.Vooraf gaat een causerie van Johan de Meester. Dan volgen Herinneringen aan Paul van Ostaijen als vriend door Gaston Burssens. - F. Gosses vertelt van De Groningsche student en de litteratuur. - Anthonie Donker herdenkt de verdiensten van de jong gestorven dichter Johan van 't Lindenhout. - R. Herreman bespreekt de dichtbundel Het uur der sterren van J.J. van Geuns. | |
Stemmen des Tijds. Jan.Een opstel van S. Eringa is getiteld: Aesthetische levenshouding en Christelijke ethiek. - In de Literaire Kroniek van C. Tazelaar worden ‘vogels van diverse pluimage’ behandeld, nl. een reeks romans, deels van Christeliken huize. | |
Febr.De Literaire Kroniek van C. Tazelaar bevat een bespreking van een aantal Studiën en critieken, o.a. het proefschrift van T. Popma: Byron en het Byronisme in de Nederlandsche Letterkunde, In eigen en vreemde spiegel (over Joodse letterkunde) door Siegfried van Praag, de laatste bundel van W. Kloos, en een Keur uit de gedichten van H. Roland Holst door Mej. S.A. Baelde. | |
[pagina 109]
| |
Opwaartsche Wegen. Jan.J. van Ham beoordeelt Twee werken van Gerard Brom, nl. Romantiek en Katholicisme in Nederland en Hollandse schilders en schrijvers in de vorige eeuw. | |
Febr.De Friese Kroniek van K. Fokkema is in de eerste plaats gewijd aan twee dichters: R.P. Sybesma en D. Kalma; vervolgens aan Het Geheim van het Oera-Linda-Boek. | |
Roeping. Febr.Na een interessant ‘Russies nummer’ in Januarie is deze aflevering gedoopt: Vondel-nummer. Na een algemene hulde door Th. de Jager, spreekt W. Nieuwenhuis over Vondel en het hedendaagsche Tooneel, Anton van Duinkerken over Vondel's Gebroeders, B.H. Molkenboer over Vondel en de Jongeren, wat wegens de geringschatting van de moderne litteratuur een woord van protest uitlokte van Gerard Knuvelder, die ook Vondel-publicaties beoordeelt, nl. Vondels Vers van Albert Verwey en Vondel en de Zeestar van W.M. Frijns. Ten slotte een bijdrage van C. de Rhijn over Vondel en de muziek. Terecht wordt hier de aandacht gevestigd op het belang van de melodieën, die bij de Vondel-teksten behoren en dus in een volledige uitgave tot hun recht dienden te komen. | |
Tijdschrift voor Taal en Letteren. Jan.Bij de Vondelviering schreef H.H. Knippenberg een artikel Vondels dood herdacht. - L.C. Michels bespreekt de nieuwe uitgave der Werken van Michiel de Swaen. - Gerlach Royen behandelt de verhouding van Genus und Sexus, sedert het Indogermaans, die niet tot stand gekomen is door ‘een undurchbrochenen Parallelismus zwischen Genus und Sexus.’ - A.A. Verdenius geeft als aanvulling Nog iets over g-h-wisseling in het Zeeuws-Vlaams. - Jos. J. Gielen bestudeerde De taal der trikotage-industrie te Hulst, als proeve van een vaktaal-studie. - Ed. A. Serrarens beoordeelt de jongste Veldeke-lieteratuur. - In de rubriek Boekbesprekingen beoordeelt Jos. J. Gielen het laatste boek van Sterck: Van Rederijkerskamer tot Muiderkring; H.H. Knippenberg het proefschrift van Th. Rutten over Felix Timmermans, L.C. Michels het proefschrift van J. van Lessen over Samengestelde Naamwoorden in het Nederlandsch, en Gerlach Royen de Moderne Nederlandsche Grammatica van G.S. Overdiep. | |
Neophilologus XIV, afl. 2.A. Abas publiceert zijn voordracht over L'évolution historique des voyelles et les recherches expérimentales sur leur timbre. - J. Prinsen J.L.zn ontdekte Een Spaansch motief in Nederlandsche omgeving, nl. een verhaal in | |
[pagina 110]
| |
de roman Marcos de Obregon van Espinel, dat in hoofdzaak met Trijntje Cornelis van Huygens overeenkomt, al kan Huygens daarnaast een werkelik voorval als motief gebruikt hebben. - W. Flemming besluit zijn studie over Vondels Einflusz auf die Trauerspiele des Andreas Gryphius. | |
De Vlaamsche Gids. Jan.Lode Monteyne geeft Kantteekeningen bij de ‘Tooneelcrisis’, naar aanleiding van een studie van Lucien Dubech: ‘La crise du théatre’: een vraagstuk dat ook voor het Vlaamse toneel van belang is, al meent de schrijver dat daar ’de huidige beweging voor tooneel-renouveau een importatie-artikel” is. | |
Vlaamsche Arbeid. Afl. 6bis.V. Celen vertelt een en ander over Achttiende-eeuwsche gruwel-spelen, gevonden in een handschrift van de Bilsense rederijkerskamer ‘De Veltbloem”, waarin de classicistiese vorm eigenaardig samengaat met de oude rederijkersinhoud en allegorieën. | |
Dietsche Warande en Belfort. Jan.Een ‘fragment uit een redevoering’ van Leopold Levaux is getiteld Belangrijkheid van het woord. - André Demedts schrijft over De Vlaamse Jongeren, in de vorm van ‘kanttekeningen’ bij het onlangs opgerichte orgaan ‘De Doedelzak’. | |
Febr.Al. Walgrave brengt een reeks Gezelliana, naar aanleiding van, en deels ter bestrijding van Caesar Gezelle's boek: ‘Uit 't land en 't leven van Guido Gezelle’. - In de Poëzie-Kronijk beoordeelt Aug. van Cauwelaert twee dichtbundels: Het donker Vuur van Urbain van de Voorde en In den zoeten Inval van Richard Minne. | |
Verslagen en Mededeelingen der Kon. Vlaamsche Academie Sept.A. van Hoonacker geeft een Toelichting bij een paar regels uit Vondel's Lucifer. - Uitvoerig is de beschouwing van J. Jacobs over De Westvlaamsche spreek- en schrijftaal vóór 1250, waarin hij tegenover Pirenne en Kurth betoogt, dat West-Vlaanderen toen niet in eigenlike zin tweetalig was, zodat de toestanden niet met de tegenwoordige vergeleken kunnen worden. | |
Okt.J. Vercoullie zoekt de etymologie van mutsaard in muts, d.i. de takkebossen die de muts van de kolenmeiler vormen. - Een redevoering van Gustaaf Segers behandelt Vondel in het bewogen leven van zijnen tijd. Vondels plastische kracht. - In een breed opgezet betoog: Veldeke's onafhankelijkheid tegen Eilhart | |
[pagina 111]
| |
van Oberg en den Straatsburgschen Alexander gehandhaafd betwist J. van Mierlo de opvatting van J. van Dam. Omgekeerd meent hij dat Eilhart's Tristan een eerste poging is om de hoofse kunst van Veldeke na te volgen. - Al. Walgrave levert opnieuw een bijdrage tot de kennis van Gezelle's prozaschriften, nl. tot zijn volksvertellingen uit Rond den Heerd en de Uitstap in de Warande met de daarvoor geraadpleegde Engelse bronnen. - J. Jacobs geeft een verbeterde uitgave van het in 1881 gepubliceerde Brugse Glossaire latin-flamand uit de dertiende eeuw. Die glossen zijn z.i. 14e-eeuws, en niet uitsluitend Vlaams, maar ze gaan, blijkens de vele fouten, terug op een vrijwat oudere tekst. | |
Nov.M. Sabbe geeft een ‘Terechtwijzing en nalezing’ bij het door hem uitgegeven Stichtelyck en Vermakelyck Proces tusschen drij Edellieden (vgl. hieronder in Paginae), waarin o.a. een gedicht over hetzelfde onderwerp. - Omer Wattez spreekt zijn afkeuring uit over Het gebruik van je, jij, jou, jullie in Vlaamsche tooneelstukken. Ten onrechte beschouwt hij die vormen als Hollandse ‘gewestspraak’. - J. van Mierlo verdedigt in een lezing over De speelman Hendrik van Veldeke de stelling, dat de dichter geen edelman, maar ‘aanvankelijk eenvoudig speelman-dichter’ geweest zou zijn, en eerst later tot de met lenen begiftigde ministeriales behoord zou hebben. Daaruit verklaart hij, dat Hessel der Custenaer hem had kunnen verzoeken om de legende van Sint Servaes te bewerken. Eigenlike hoofsheid en geleerdheid zou hem toen nog vreemd geweest zijn. Verder onderstelt Van Mierlo dat deze speelmanskunst zou wortelen in een eigen, inheemse traditie. - J. Cuvelier publiceert een merkwaardig fragment uit Eene onbekende rijmkronijk van het begin der XIVe eeuw, blijkens de genoemde feiten omstreeks 1327 geschreven, en deels van satiriese aard. | |
Leuvensche Bijdragen. XX, afl. 3-4.G.G. Kloeke vervolgt zijn breed opgezet betoog De uu-expansie nogmaals aan de feiten getoetst, waarin hij W. de Vries' wantrouwen in de dialektgeografiese methode en in de resultaten van zijn onderzoek bestrijdt. Dit gedeelte handelt over ‘De uu en oe in het geschreven en gesproken Friesch.’ - H. Logeman bespreekt The etymology of the name Béguine. - H.J. Eymael geeft een Antwoord op de Huygensiana I van Prof. Dr. Baur, in de vorige aflevering verschenen. | |
[pagina 112]
| |
Bijblad, afl. 1-2.De toponymist Karel de Flou wordt geschetst in ‘zijn leven en zijn werk.’ - F. Baur beoordeelt de Gezelle-studie van Al. Walgrave en van C. Gezelle. - Onder de boekbeoordelingen zijn er een drietal van A. Boon, over de proefschriften van G. Dekker, L.J.Th. Wirth en over Romantiek en Katholicisme in Nederland van Gerard Brom. | |
Paginae III, No. 11.Wie is de autheur van het Stichtelijck en vermakelijck Proces? vraagt M. Sabbe. Niet J. Mommaert, gelijk hij bij de uitgave meende, want er blijken twee oudere Noord-Nederlandse drukken te bestaan, van 1634 en van 1640. | |
Revue belge de Philologie et d'Histoire VII, No. 4.Paul de Keyser publiceert zijn kongres-voordracht over De Bronnen van Joos Lambrechts ‘Nederlandsche spellijnghe.’ | |
Handelingen van de Commissie voor Toponymie en Dialectologie, II.In een artikel De Hollandsche Expansie van uit Limburg gezien, brengt J. Leenen een kleine correctie aan in Kloeke's bekende kaart. | |
Ons Geestelijk Erf 1929.J. van Mierlo wijst in een artikel Hadewijch en Wilhelm van St. Thierry op een merkwaardige overeenkomst tussen een brief van Hadewijch en een Latijns traktaat van deze uit Luik afkomstige mysticus (1090-1148). | |
Tydskrif vir Wetenskap en Kuns. Des.G. Dekker beoordeelt het proefschrift van F.C.L. Bosman over Drama en Toneel in Suid-Afrika, een ‘model van kultuurhistoriese onderzoek’ over een niet zeer belangrijke stof. | |
Nederlandsch Archief voor Kerkgeschiedenis, afl. 4.Als pendant van de vroeger gepubliceerde refereynen in het Brusselse handschrift, geeft C.G.N. de Vooys ook een keuze uit De Dordtse bundel met ‘Christelycke en schrifuerlijcke refereynen’, in dezelfde tijd en in dezelfde toon geschreven. | |
Germanisch-Romanische Monatsschrift. Jan. - Febr.Een artikel van Max J. Wolff heeft als onderwerp: Zur Betrachtung des literarischen Kunstwerkes. | |
Museum. Febr.Guittart beoordeelt de Afrikaanse Fonetiek van Le Roux en Pienaar; J. Prinsen beoordeelt het proefschrift van Mea Mees-Verwey over De betekenis van Johannes van Vloten. C.d.V. |
|