De Nieuwe Taalgids. Jaargang 22
(1928)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOkt.André Jolles besluit zijn studie over Het sprookje in de wetenschap. Als parallel behandelt hij de vraag, in de tijd van de romantiek opgeworpen, of het volkslied beschouwd moet worden als natuurpoëzie of als kunstpoëzie. Ten opzichte van het sprookje verdedigde Jacob Grimm tegenover Arnim de eerste opvatting. | |
De Nieuwe Gids. Sept.Joannes Reddingius besluit zijn studie over zijn vriend Jules Schurman, dat een overzicht geeft van het werk van deze jonggestorven dichter, met ingevlochten proeven van zijn poëzie. - J. Berg geeft het begin van een artikel over Charlotte Busken Huet te Paramaribo (1871-1878), naar aanleiding van haar bewaard gebleven brieven. | |
Okt.W. Kloos schrijft over Karel van de Woestijne, van wiens Lyriek I onlangs een nieuwe uitgave verscheen. | |
Groot-Nederland. Sept.J. Saks publiceert in een derde artikel opnieuw Brieven van Cd. Busken Huet uit zijn Indiese periode. - Ook het artikel van A. Hallema over D.V. Coornhert's Boeventucht is een vervolg, waarin hij andere geschriften van Coornhert tussen 1567 en 1587 (o.a. ‘Van 't loeye ende leckere leven’, in verband brengt met de inhoud van ‘Boeventucht’. | |
Okt.Een studie van J. Prinsen JLz. is gewijd aan Een vergeten Nederlandsche romanticus in Frankrijk, Sirtema van Grovestins, geboren in 1791. Dit gedeelte bevat zijn levensgeschiedenis, geput uit de zeldzaam geworden ‘Petits Mémoires’. - J. Saks en A. Hallema vervolgen hun boven genoemde bijdragen. De laatste geeft beschouwingen over den inhoud der beide handschriften van ‘Boeventucht’. | |
De Stem. Sept.Joh. Tielrooy schrijft, naar aanleiding van ‘De Thuisreis’, over de lamst van Herman Robbers, die hij, ondanks allerlei bezwaren, blijft bewonderen en tegen andere beoordelaars in bescherming neemt. | |
[pagina 316]
| |
De Vrije Bladen. Jaargang V, afl. VIII-IX.Deze dubbele aflevering bevat een aantal, reeds vroeger (1918-'21) in dit tijdschrift gepubliceerde studieën van Mr. Herman van den Bergh onder de samenvattende titel Nieuwe Tucht. | |
Nu. Okt.Henri van Booven schreef een boek over Leven en Werken van Louis Couperus, waarvan verschillende tijdschriften voorproeven bevatten. In deze aflevering begint het vijfde hoofdstuk, handelend over zijn Karakter en aanleg.-Johan W. Schotman betitelt als De schone gave een ‘boek over het wezen der kunst.’ Dit gedeelte gaat over ‘De vormwording’ en ‘De intellectuele vorm.’ | |
Stemmen des tijds. Sept.C. Tazelaar bespreekt uitvoerig Het vierde deel van ‘Merijntje Gijzen's Jeugd’, dat hem teleurstelde, omdat ‘de propagandistische bedoeling van den auteur er te dik op ligt’, en dat hij zelfs een ‘gevaarlijk boek’ acht. - J.C. van der Does wijst op het verband tussen Jan Luyken en de Middeleeuwsche mystieken: in 't biezonder wijst hij parallel-plaatsen aan met de in 1587 gedrukte ‘Christelijke predicatiën’ van Johannes Tauler, en met Thomas a Kempis. - In de Literaire Kroniek velt J.C. van Dijk een weinig gunstig oordeel over de dichtbundels van enige beginners. | |
Okt.A. Kuiper prijst het proefschrift van Th. Rutten over Felix Timmermans en knoopt daaraan een beschouwing vast over deze populaire schrijver, wiens kunst een zo duidelik Middeleeuws karakter vertoont. De overeenkomst met Breughel is z.i. meer schijn dan werkelikheid; vergeleken met de ontroering die Breughel in zijn werk legde, blijft Timmermans meer blijmoedig-oppervlakkig. | |
Vragen des tijds. Okt.In het proefschrift van Mea Mees-Verwey vond C.G.N. de Vooys aanleiding tot een artikel over Johannes van Vloten, met een beknopte beschouwing over de plaats van deze merkwaardige persoon in het geestelik en letterkundig leven van de negentiende eeuw. | |
Den Gulden Winckel. Aug.Antonie Donker bespreekt de bundel Lyriek van Greshoff en Mirande, onder het opschrift Een Lawine van Dichters. Ondanks enige kritiek heeft hij waardering | |
[pagina 317]
| |
voor deze verzameling, die een beeld geeft van ‘vijftig jaar Nederlandsche lyriek.’ - R. Herreman's Kroniek der Poëzie handelt over ‘oude meesters’, nl. Gorter, Leopold, Van de Woestijne en H. Roland Holst. | |
Sept.G.H. 's Gravesande hield een vraaggesprek met ‘een leeraar M.O.’ over letterkunde-onderwijs. - G. van Eckeren houdt Een nabetrachting bij het feest van Herman Robbers. - R. Herreman bespreekt in de Kroniek der Poëzie enige jongere dichters, waarvan hij alleen J.C. Kelk waardeert. | |
Opwaartsche Wegen. Sept.P.H. Muller gedenkt in een paar bladzijden (Herman Robbers zestig jaar) de letterkundige verdiensten van deze schrijver. - J. van Ham bespreekt Een nieuwe Christelike roman, nl. De Verborgen Weg van M.S. van IJsselstein. | |
Okt.Aesthetiese beschouwingen naar aanleiding van Croce's Brevier van Aesthetica schrijft J. van Ham bij de verschijning van de Nederlandse vertaling. Hij noemt dit werk ‘een meesterlike samenvatting, onmisbaar voor wie zich filosofies-aestheties wil scholen.’ - In de rubriek Boekbespreking beoordeelt Van Ham o.a. het boekje van R. Kuitert over de dichter Willem de Mérode (Uit nieuwe tijden). - P.H. Muller beoordeelt de roman Maalstroom van Henriëtte Mooy. | |
Roeping. Sept.Scherp veroordelend bespreekt Bernard Verhoeven Kalff's biografie van Frederik van Eeden, onder het opschrift Bekoelde kalverliefde. | |
Okt.L.C. Michels publiceert een ‘openbare, les’, gehouden bij de opening van het nieuwe studiejaar der R.K. leergangen, met de titel Nieuws in de Middelnederlandse letterkunde. In het biezonder wijst hij er op, dat in de laatste tijd Katholieke geleerden als Van Mierlo, Stracke, Reypens, Van Ginneken de Nederlandse letteren van de Middeleeuwen in een nieuw licht hebben geplaatst, en door vondsten van betekenis verrijkt. | |
Boekzaal der geheele wereld. Sept.Dom. J. Huyben schrijft boven een bespreking van Prof. Aalders' boek: ‘Mystiek, haar vormen, wezen, waarde’ de vraag Wat is mystiek? | |
Okt.Anton van Duinkerken publiceert een Vraaggesprek met de dichter Albert Kuyle. | |
[pagina 318]
| |
Paginae No. 5-6.W. van Eeghen publiceert een kongreslezing over Catalogi en Literatuurgeschiedenis, waarin hij met voorbeelden betoogt, hoe nuttig de studie van verkoopscatalogi kan zijn voor de bibliografie en de literatuurgeschiedenis. | |
De Vlaamsche Gids. Sept.Een artikel van Ad. van Loey handelt Over de oorzaak van de eerste Germaansche klankverschuiving: hij stelt de jongste verklaring van H. Guntert (1927) tegenover de oudere opvatting van Feist. - Lode Monteyne bespreekt in de Vlaamsche Kroniek beknopt een aantal onlangs verschenen romans en novellen, en spreekt een ongunstig oordeel uit over een bundel moderne verzen van Jos. Henkens (Voor de Mensen). | |
Okt.Franz de Backer bespreekt in de rubriek Hollandsche Letteren o.a. het nagelaten werk van H. Gorter. | |
Vlaamsche Arbeid. Afl. 3-4.Deze gehele aflevering is gewijd aan de nagedachtenis van Paul van Ostayen. De redakteur Jozef Muls geeft persoonlike herinneringen: Paul van Ostayen en de Stad. - Victor Brunclair schrijft een In memoriam. Verder bijdragen van Fritz Francken, Paul Joostens, E. Peetermans, H. Marsman, Wies Moens, André de Ridder. Het laatste gedeelte brengt Nagelaten gedichten en prozastukken. | |
Dietsche Warande en Belfort. Sept.H.J. de Vleeschhouwer geeft het slot van zijn artikel over De leer der schoonheid: ‘de onbaatzuchtigheid in Kant's Aesthetica.’ De rubriek Boekbespreking geeft hoofdzakelik beknopte aankondigingen. | |
Volkskunde XXXIII, afl 1-2.J. Cornelissen vervolgt zijn reeks artikelen over Vreemde landen en volken in den volksmond en de spreekwoordentaal met een aantal kleinere rubrieken. - Maurits de Meyer schrijft Over de verhouding van de volksprenten tot de volkssprookjes. Hij begint zijn uitvoerig onderzoek met ‘Klein-Duimken’ in de verschillende Vlaamse en Franse varianten. - Paul de Keyser komt nog eens terug op de Maria Gravida-Iconographie. Verder bevat de aflevering enige Documenten, het Vlaamse sprookje van de ‘Drie zusters’ en een aantal boekbeoordelingen. | |
Tijdschrift voor Ned. taal- en letterkunde XLVII, afl. 3-4.C.G.N. de Vooys vervolgt het overzicht van de Rederijkersspelen | |
[pagina 319]
| |
uit het archief van ‘Trou moet blijcken’. Van de zes folio handschriften met Sinnespelen worden er in dit artikel drie behandeld, die door Goossen ten Berch afgeschreven zijn. Opnieuw blijkt dat deze rederijker ‘zich niet beperkte tot zijn Haarlemse kring, maar al wat hem aantrok in de rederijkerslitteratnnr, of wat hij bemachtigen kon, aan zijn verzameling toevoegde.’ Van enige stukken is de Zuid-Nederlandse afkomst aan te tonen. - J. van Dam beantwoordt in een uitvoerig artikel de vraag naar de echtheid en die naar naar De letterkundige beteekenis van Veldeke's Servatius in onderling verband. De tot nu toe aangevoerde argumenten zowel tegen als voor Veldeke's auteurschap acht de schr. onvoldoende. ‘De beslissing zal wel moeten liggen op het gebied van den stijl.’ Hij gaat dus na, hoe Veldeke zijn bron behandeld heeft en concludeert op grond van de ‘vaagheid’ en de ‘breedvoerigheid’ van zijn behandeling, ‘de omzetting van een beknopten kroniekstijl in een breeden vorm, den stijl van het epos’, dat ‘de Servatius als epos geconcipieerd is’, dat Veldeke heeft gepoogd ‘de techniek van het hoofsche epos op het gebied der geestelijke poëzie over te dragen.’ Ook een onderzoek naar de gehele schat aan epiese formules die Eneide en Servatius bezitten, leidt tot de gevolgtrekking, dat inderdaad beide werken zozeer overeenstemmen, dat ze ongetwijfeld van dezelfde auteur zijn. | |
Leuvensche Bijdragen XX, afl. 1-2.G.G. Kloeke polemiseert in den brede tegen de verhandeling van W. de Vries, die een uitvoerige kritiek bevatte op zijn publicaties over de Hollandse taalerpansie. Deze anti-kritiek is getiteld: De uu-expansie nogmaals aan de feiten getoetst. Hij beklaagt zich vooral, dat zijn beoordelaar de juistheid der door hem vastgestelde feiten betwist, zonder zelf ter plaatse een onderzoek in te stellen, of de taalkaarten zelf voldoende te bestuderen. - H.J. van de Wijer geeft een verslag van Ons Toponymisch onderzoek, waarin hij de bronnen nagaat, die de toponymist ten dienste staan. - H. Logeman geeft een Engels artikel over Jespersen's World-Language. | |
Verslagen en Mededeelingen der Kon. Vlaamsche Academie. Maart.Een zeer uitvoerige studie van J. Muyldermans is gewijd aan het leven en de werken van Joan. Jos. Vanden Elsken (1759-1803), die onder de deknaam ‘Keuremenne’ schreef. | |
[pagina 320]
| |
April.J. Salsman handhaaft in zijn Poirteriana het jaar 1605 als Poirters' geboortejaar. - Am. Joos behandelt De Associatie door Gelijkenis. - D.A. Strache publiceert verminkte Perkamenten fragmenten van een Mnl. prozatraktaat, waarschijnlik een Spiegel der zonden, of uitlegging van de tien geboden, met enige exempelen. De identificatie van deze tekst is hem niet gelukt. | |
Mei.Am. Joos geeft enige beschouwingen Bij vier gevoelszinnen van Gezelle, om te verklaren hoe een anakolouthe door gevoelswerking ontstaan kan. | |
Museum. Aug.-Sept.J.W. Muller bespreekt uitvoerig en in biezonderheden het laatste deel van J. te Winkel's Ontwikkelingsgang der Nederlandsche Letterkunde. | |
Indogermanisches Jahrbuch XII (1-28).Porzig bespreekt in het hoofdartikel Sprachform und Bedeutung de betekenis van Marty's ‘Sprachphilosophie’, die hij als een konsekwent doordacht positivisme karakteriseert. Verder bevat dit deel de bibliografie over 1926 in de rubriek Germaans door Karg, waarbij het Nederlands schraal bedeeld wordt, enige nekrologieën (o.a. die van Hermann Müller door Holger Pedersen), verslagen van kongressen (o.a. een voorlopig bericht over het in het voorjaar gehouden linguistenkongres in Den Haag, door Debrunner), en personalia. | |
Ons eigen blad, Jaarg. XVI.P. Gerlach Royen schreef in dit blad twee leerzame artikels: De befaamde buigings-n, deels polemies-getint, en De buigings-n in het Saksies, gegrond op materiaal dat belangstellende medewerkers hem verschaften. | |
Die Neueren Sprachen.M.H. Jellinck toont zijn belangstelling in de studie van het Nederlands door een uitvoerige bespreking van M.J. van der Meer's Historische Grammatik der niederländischen Sprache. | |
Germanisch-Romanische Monatsschrift. Sept.-Okt.Een artikel van Robert Petsch behandelt de Epische Grundformen. C.d.V. |
|