De Nieuwe Taalgids. Jaargang 19
(1925)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 302]
| |
Nieuwe opvattingen over klankwetten.Het dogma, dat klankwetten zonder uitzondering als een sort van blinde kracht werken in een bepaalde tijd op een bepaald taalgebied, is bezweken voor de dialektgeografiese onderzoekingen, die aantoonden dat die klankwettigheid in de moderne dialekten verre te zoeken is. Sommigen ontkennen zelfs elke gelijkmatigheid, anderen zijn minder extreem, en Kloeke zocht de verklaring van dit verschil daarin, dat degenen die zoals Frings zich veel met de bestudering van randdialekten bezighouden, eerder tot negatie geneigd zijn dan zij die hun aandacht op kerndialekten gericht hebben. Over 't algemeen aanvaardt men nu het standpunt, ‘dass die viel umstrittenen Lautgesetze als abstrakte Formeln und ihre ideale Ausnahmslosigkeit als ideale Arbeitshypothese unberührt bestehen bleiben, dass aber in keinem einzigen Falle ihre konkrete oder lokale Wirksamkeit zu beobachten oder nachzuweisen ist’Ga naar voetnoot1) In de laatste tijd richt zich de aandacht in 't biezonder op de invloed die de verschillende lagen van de maatschappij op elkaar uitoefenen. Daarbij doet zich de vraag voor, of de drijvende kracht uitgaat van de onderlaag die het in kwantiteit verre wint, dan wel van de bovenlaag die in kwaliteit superieur is (of schijnt!). Van HaeringenGa naar voetnoot2) komt bij een onderzoek van het tegenwoordig Nederlands tot de konklusie, dat het Algemeen Beschaafd een sterke positie inneemt en dat de maatschappelike ommekeer in onze tijd er waarschijnlik niet veel verandering in brengen zal. De hyperkorrekte vormen zijn het uitgangspunt voor H. SchröderGa naar voetnoot3) en KloekeGa naar voetnoot4), die tot tegengestelde konklusies komen. Tegenover de eenzijdige opvatting van Schröder, die in 't Algemeen Beschaafd slechts onnatuur ziet en daaraan het ontstaan van de hyperkorrekte vormen toeschrijft, tonen | |
[pagina 303]
| |
Kloeke en, onafhankelik van hemGa naar voetnoot1), LerchGa naar voetnoot2) aan, dat de ‘goedbedoelde’ taalvormen ontstaan in de mond van de half-ontwikkelden die ernaar streven de beschaafden na te doen. Het is mijn bedoeling, in dit verband de aandacht te vestigen op de artikels van Naumann en van genoemde LerchGa naar voetnoot3), die ‘das sprachliche Verhältnis von Ober- zu Unterschicht’ behandelen en daarbij op het vraagstuk van de klankwetten nieuw licht werpen. Hoewel L.'s studie (de omvangrijkste) in aansluiting aan die van N. is geschreven, is er een vrij groot verschil tussen beide: niet zozeer omdat de eerste romanist, de tweede germanist is, maar omdat N. voorzichtiger en objektiever is, terwijl L. in zijn opvatting van de verschijnselen tegelijk een waardebepaling legt. Naumann bespreekt in de eerste plaats de invloed van 't Algemeen Beschaafd op 't dialekt. De ontwikkelden staan veelal sterk onder de invloed van vreemde kultuur; ze nemen graag een bepaalde artikulatie over, die als elegant gevoeld wordt. En door hun bemiddeling bereikt deze dan de onderlaag; school, kerk, krant, ambt en kunst werken alle in dezelfde richting. En al is die invloed van de bovenlaag nu veel sterker dan vroeger, prinsipieël is er geen verschil, en als gevolg daarvan vindt men in de dialekten veel eigenaardigheden die de neerslag zijn van de taal van de meer ontwikkelden. Taalverschijnselen als hier bedoeld drongen dus niet uit de dialekten in de kanselarijtaal, maar omgekeerd uit deze in de plaatselike koinè. Als voorbeeld kan dienen de tweede klankverschuiving die gebaseerd is op het overnemen van de artikulatie van de kelto-romaanse bevolking: niet dus door een onbewuste inwerking van een substraat, maar door een welbewuste navolging door de hogere kringen. Niet anders staat het volgens N. met de diftongering van de ī die uit Oostenrijk stamt: de suprematie | |
[pagina 304]
| |
van het hof te Weenen uit zich in de verbreiding van het klankverschijnsel.Ga naar voetnoot1) Al hebben deze voorbeelden voorshands nog meer de waarde van veronderstellingen dan van feiten, prinsipieël is de juistheid ervan m.i. niet te ontkennen. Dat dergelike klankwetten naar plaats en tijd begrensd zijn, spreekt vanzelf, omdat ze - naar de juiste opmerking van L. - alleen dan en daar optreden, wanneer en waar een bepaalde uitspraak als elegant gevoeld wordt. Veel groter is echter het aantal klankveranderingen, dat zich in de benedenlaag voltrekt en dan vandaar uit naar boven kàn opdringen. Hoe primitiever de mens is, des te sterker uit hij zijn temperament en zijn stemming in zijn wijze van spreken, en ook, des te minder zorg besteedt hij aan zijn taal: vandaar assimilatie-en samentrekkingsprosessen, verzwakking van eindsyllaben enz. Aardig materiaal biedt in het ndl. de synkope van de d, die van de benedenlaag is uitgegaan en waarbij de remmende krachten van boven menige oude vorm hersteld hebben; juist die wisselwerking geeft het ingewikkelde karakter aan het verschijnsel. N. rekent hierbij ook de monoftongeringen: of dit in 't algemeen, juist is, betwijfel ik: dan zou b.v. de overgang van ië (uit ē) tot ījuist van de omgekeerde kant zijn gekomen als de diftongering van ī tot ei (ij), terwijl toch een zeker verband tussen beide overgangen (‘equidistant change’ naar de term van JespersenGa naar voetnoot2)) onmiskenbaar is. Zo ligt hier een nieuw en breed terrein van onderzoek, waarbij men heeft na te gaan welke klankovergangen van boven af en welke van beneden af zijn ingedrongen. Het is vooral de laatste soort, waarover en waartegen L. het heeft, zonder daarbij veel verschil te maken tussen dialekt en plat.Ga naar voetnoot3) De klankveranderingen, voortgekomen uit de onderlaag, zijn het gevolg van slordig en snelGa naar voetnoot4) spreken; ze | |
[pagina 305]
| |
brengen nooit verbetering, in 't gunstigste geval doelloze, vaak ook ondoelmatige verandering. Als tieperend voorbeeld noemt hij het éne Franse 'woord, dat in de plaats is gekomen van lt. centum, sanguem, sine, sensum, se inde (s'en), ecce hos inde (c'en). Het neutrale ‘verandering’ van klanken of, erger nog, het waarderende ‘ontwikkeling’ moest men door ‘degeneratie’ vervangen. Terecht verzetten de beschaafden zich er dan ook tegen, en meermalen slagen ze erin, die veranderingen terug te dringen en geheel of gedeeltelik ongedaan te maken; het eerst komen ze er nog toe, ze te aanvaarden, indien de welluidendheid van de taal erdoor verhoogd wordt: wat natuurlik niet bedóéeld was door de onderlaag. Zij hebben daarbij meer sukses dan vroeger, daar hun aantal nu groter is; vandaar dat de klankwetten vroeger veel intensiever werkten. Ook de konserverende invloed van het schrift werkt daarbij ten goede; zelfs overdrijving schaadt hier niet: ‘denn es schadet weniger, wenn ein paar Laute mehr gesprochen werden, als wenn .... so und soviele Laute verschwinden’Ga naar voetnoot1) (!). En nu treedt de naar tijd en plaats begrensde werking van deze klankwetten ook in een geheel ander licht: immers het zijn de ontwikkelden die er telkens paal en perk aan stellen! Het kan hier niet de bedoeling zijn, aan het omvangrijke Romaanse materiaal, dat L. tot staving van zijn betoog aanhaalt, de juistheid van zijn beweringen te toetsen. Liever wil ik het verschil van opvatting demonstreren aan de germ. auslautswetten.Ga naar voetnoot2) In de dagen van Grimm zag men in de afslijting van de uitgangen een verval van de taal; later kwamen de neogrammatici tot het inzicht dat daarvan geen sprake is: de moderne talen hebben andere middelen om hetzelfde uit te drukken. En in de 20ste eeuw overheerst de neiging om in plaats van verandering het woord ‘ontwikkeling, vooruitgang’ te gebruiken: ‘de tering van de gramniatika’ - om een uitdrukking van Van Ginneken te gebruiken - was immers een praktiese vereenvoudiging van de taal (Jespersen). De overgangs- en verbindingswoordjes, die in gebruik waren gekomen, hadden de uitgangen overbodig gemaakt en deze waren dus als nutteloos | |
[pagina 306]
| |
en funktieloos afgevallen (Horn). Anders L.: de afslijting van de uitgangen geschiedt door de onderlaag die snel en slordig spreekt; het gelukt de beschaafden ondanks hun wèlbewust verzet niet, het proses afdoende af te weren, maar ze verhelpen de ontstane misstand door toevoeging van hulp woordjes. L. overdrijft m.i. naar twee kanten. Hij ziet te veel bewust verzet van de bovenlaag, in 't biezonder van geleerden en kunstenaars, van wie hij de invloed overschat; ik zou liever van een halfbewust verzet willen spreken, in de trant waarin V. HaeringenGa naar voetnoot1) en KloekeGa naar voetnoot2) het bedoelen. Maar vooral is hij eenzijdig in zijn afkeer van alle demokratiese, of om meer in de geest van L. te spreken, plebejiese klankveranderingen.Ga naar voetnoot3) M.i. drukt N. zich billiker uit, wanneer hij zegt:Ga naar voetnoot4) ‘Die Mrmdarten entwickeln sich vielfach schneller, vielmehr sie überhaupt sind die Lebensträger der sprachlichen Entwicklung, im Gegensatz sur Kultursprache, die an sich der lebendigen Entwicklung wesentlich entrückt ist, die nur ein indirektes Leben führt, indem sie widerwillig zuweilen dem Einfluss von unten preisgegeben ist.’ Wanneer in veelbewogen tijden de hogere standen zich oplossen en uit de onderlaag zich een nieuwe bovenlaag opwerkt, dringen de klankveranderingen van de onderlaag snel door en worden algemeen. Daartegenover staan konserverende perioden, waarin de beschaafden zich gemakkelik handhaven en de naar boven opdringende klanknieuwheden als fouten en verkeerdheden terugwijzen, perioden waarin het Algemeen Beschaafd een regelmatige, ononderbroken invloed op de dialekten uitoefent.Ga naar voetnoot5) In het moderne taalonderzoek is het verband met het leven hersteld; en daarmee heeft het objektieve oordeel plaats gemaakt voor een persoonlike waardering van de feiten, waarin zich de | |
[pagina 307]
| |
sociale opvattingen van de onderzoeker weerspiegelen. Ook voor het onderwijs hebben onderzoekingen als de hier besprokene hun waarde: hij die de laissez-faire-richtingGa naar voetnoot1) voorstaat, zal het ‘inslikken’ van de slotklanken een begrijpelik overgahgstadium vinden tot verdere ‘ontwikkeling’ (d.i. praktiese verkorting) van de woorden, waardoor onze taal de weg van het Engels verder opgaat. Wie daarentegen Lerch's denkbeelden deelt, zal - anders dan ondergetekende - zich met kracht daartegen verzetten, misschien zelfs wel b.v. in de infinitief de uitspraak van de volle -en van het schrift eisen.
Hilversum. M. Schönfeld. |
|