De Nieuwe Taalgids. Jaargang 19
(1925)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdAankondigingen en mededelingen.Feestbundels. 1. Ter ere van Streitberg die in 1924 zestig jaar werd, verschenen twee feestbundels: een ‘Streitberg-Festgabe’Ga naar voetnoot1) en een ‘Festschrift’, getiteld ‘Stand. und Aufgaben der Sprachwissenschaft’Ga naar voetnoot2). De ‘Streitberg-Festgabe’, die een portret en een tabula gratulatoria bevat, is gevuld met bijdragen van geleerden uit de gehele wereld (uit Nederland Schrijnen en Van Wijk) en is daardoor een tastbaar bewijs van dankbaarheid voor het buitengewoon organisatietalent van de gevierde geleerde. Ze bevat speciale onderzoekingen op bijkans elk terrein van de taalwetenschap, maar juist door dat speciale karakter vallen deze buiten 't bestek van dit tijdschrift. Daartegenover is de ‘Stand und Aufgaben’, die met een bibliografie van Streitberg begint, voor ieder beoefenaar van de taalstudie van gewicht, daar de verschillende artikels een overzicht geven van de stand van de taalwetenschap in 't algemeen en op 't gebied van de indogerm talen in 't biezonder (oud-germ.: Karstien, duits: Michels, engels: Horn; 't ndl. is niet afzonderlik behandeld). Met vreugde zal men hier afgedrukt vinden de twee beroemde voordrachten, die Sievers 't eerst in 1922 in Hamburg gehouden heeft, over ‘Ziele und Wege der Schallanalyse’. Over 't zelfde onderwerp handelt Karg, Sprachwissenschaft und Schallanalyse, die op raad van Streitberg moderne teksten onderzoekt, waarvan de samenstelling hem tijdens het onderzoek onbekend is, om zo de waarde van Sievers' methode te demonstreren. Hij bespreekt daarbij ook wisselingen als mnl. g: gh, waarvan hij het waarschijnlik acht, dat ze een fijn verschil in klankschakering weergeven; | |
[pagina 94]
| |
ik wijs in dit verband op de nieuwste onderzoeking over gy: ghyGa naar voetnoot1). Van de andere artikels verdient hier nog vermeld te worden: Porzig, Aufgaben der indogermanischen Syntax, die daarin o.a. het sisteem van Ries bestrijdt. Zo geven dan ‘Festgabe’ en ‘Stand und Aufgaben’ te zamen een beeld van de veelzijdigheid van de jubilaris.
2. De ‘Beitrage zur germanischen Sprach wissenschaft’Ga naar voetnoot2) zijn een ‘Festschrift’ voor Behaghel ter ere van diens 70ste verjaardag en beginnen met de lange lijst van zijn geschriften. Daar alle bijdragen op germ. gebied vallen, is er meer bij dat de lezers van de N.T. kan interesseeren. De dialektgeografie is vertegenwoordigd door Wrede en Frings. Wrede schrijft over hyperkorrekte vormen (‘sprachliche Adoptivformen’) als b.v. gung naast jung, ontstaan onder invloed van gans: jans e. dgl.; onder de verschillende gevallen die hij bespreekt, komen ook können, dürfen enz. ter sprake, welke ook voor 't ndl. van belang zijn. Frings handelt over de woordgeografie in Rijnland en Nederland: broek en vest, grommet, uier, aardappel, deel, mol, waarbij dan allerlei kwesties te pas komen (zo toont hij bij oudnndl. loosse de onjuistheid van Kiliaen's ‘vetus’ aan). Het is een verheugend feit, dat F. kan wijzen op de overeenstemming in resultaten bij de onderzoekingen op 't gebied van de klanken vormleer en dat van de woordgeografie. Het spreekt vanzelf, dat in een bundel, aan de schrijver van de ‘Deutsche Syntax’ opgedragen, ook syntaktiese onderzoekingen voorkomen. In de eerste plaats die van Helm, Die Sprechpausen in der älteren deutschen Sprache, waarin vooral de ritmiese verbinding var de zinsdelen besproken wordt: op de duur wint de logiese verbinding het van de ritmiese. Een gesplitste konstruktie als b.v. mnl. coninx dochter van Hongherien, bij Vondel een zwangre wolk van schichten (Lucifer) is niet alleen uit de afkeer van een langere bepaling vóór een korter zinsdeel te verklaren, maar ook uit ritmiese gronden: men lette op 't verschil van pauze bij omzetting in 't nndl. In dit artikel vindt men ook een nauwkeurig onderzoek naar de aard en de veelvuldigheid van de parenthese in 't ohd. en mhd. De studie van | |
[pagina 95]
| |
Maurer is in dit tijdschriftGa naar voetnoot1) reeds genoemd; evenzoGa naar voetnoot1) die van Horn, welke een welkome aanvulling is van zijn ‘Sprachkörper und Sprachfunktion’. Karstien beweegt zich op 't gebied van de etymologie met een interessante onderzoeking over hgd. Steinmetz, Metzger, got. mats, waarbij ook de verwante ndl. woorden ter sprake komen. Verder bevat het boek artikels van Hoffmann-Krayer over 't aksent, van Schulze over ‘Personalpronomen und Subjektsausdruck im Gotischen’, van Holthausen ‘zur nordfriesischen Syntax’, van Bach en van Götze over Duitse plaatsnamen, van Kluge ‘zum Art. Ruprecht des Deutschen Wörterbuchs’, van Ehrismann over ‘psychologische Begriffs-bezeichnung’ bij Otfrid. Als geheel verdient de bundel de niet geringe lof dat hij de fubilaris waardig is. M.S.
Klank- en Vormleer van het Zuid-Oostvlaandersch dialect. Is. Teirlinck, de verdienstelike samensteller van hef Zuid-Oost-vlaandersch Idioticon, dat wij vroeger aankondigden (XVII, 41), heeft zijn belofte vervuld door als vierde deel daaraan een Klanken Vormleer toe te voegen (Gent - W. Siffer - 1924). Dit is geen aanhangsel, maar een uitvoerig werk van 220 klein bedrukte bladzijden, in twee kolommen. Het is met buitengewone zorg bewerkt, op grond van nauwkeurige fonetiese en grammatiese waarneming. Onder ‘vormleer’ is ook woordvorming begrepen, want ook de samenstelling en afleiding worden behandeld. Wie schenkt ons een dergelijke grondige studie voor het West-Vlaams?
Nieuw Groninger Woordenboek. Bij de firma J.B. Wolters verscheen de eerste aflevering van een nieuw woordenboek voor de volkstaal van de provincie Groningen, dat het werk van Molema zal verbeteren en vervangen. De samensteller is K. ter Laan, die rekenen kon op de hulp van 400 medewerkers. Deze aflevering, toegelicht met kaarten en platen, maakt een zeer gunstige indruk. Wij twijfelen er niet aan of dit verdienstelike werk, tegen zeer matige prijs verkrijgbaar gesteld '(15 afleveringen van ƒ 0,50) zal zijn weg wel vinden. Moge het dan ook de weg banen voor Bergsma's Drentsch Woordenboek, dat na de eerste aflevering, door gebrek aan belangstelling gestaakt is.
Meervoudsvorming met s. De oorsprong van de meervouden op s is, gelijk men weet, sinds lang een betwist punt. In de Annales Academiae scientiarum | |
[pagina 96]
| |
Fennicae (Tom. XVIII No. 1) verscheen over dit onderwerp een studie van Emil Öhmann: Der s-plural im deutschen (128 blz.), die ook Nederlanders zal interesseren, temeer omdat de Finse geleerde goed op de hoogte is van wat Nederlandse geleerden (Salverda de Grave, Van der Meer) over dit onderwerp schreven (blz. 25 vlg.) Beslist verwerpt hij de Franse oorsprong. De s in Nederduitse dialekten acht hij de rechtstreekse voortzetting en uitbreiding van de Oud-Saksiese, die dan later van het Noorden uit in het Hoogduits doordringt. Voor het Middelnederlands, waar de s reeds in de 13de eeuw voor den dag komt, neemt hij Saksiese invloed aan, mogelik door oude kolonisatie. Of die Saksiese invloed in Vlaanderen en Brabant wel zo krachtig geweest zal zijn, blijft m.i. twijfelachtig.
Van Jacques Perk tot nu. De belangrijke en boeiende rede die Albert Verwey hield bij de aanvaarding van zijn ambt als hoogleraar te Leiden, is in druk verschenen (bij C.A. Mees - Santpoort - 1925). In het onderscheid tussen Potgieter en Perk wijst hij het onderscheid tussen twee generaties aan: de oude, wier verbeelding door overlevering gebonden was, de jonge, in zeker opzicht vaderlandloos, bij wie, in merkwaardige overeenstemming met de Franse en Duitse dichterlike beweging, het redenerend element terugweek en de Verbeelding de overhand kreeg. Dit ‘verbeeldingsbegrip’ wordt dan nader beschouwd, in verband met denkbeelden van dichters en kunstkenners. De dichters die uit de Nieuwe-Gids-beweging voortkwamen stelden zich ten doel ‘vaderlandsch leven te betrekken in de europeesche verbeeldingsgroei’ door het scheppen van een nieuwe Nederlandse dichtkunst en door de betekenis van het Dichterschap bewust te maken. Deze dichtkunst is tot op onze tijd voortgezet, want al zochten de jongeren naar vernieuwde verbeelding, naar nieuwe bezieling, zij werden geleid door ‘diezelfde vormdrift, diezelfde drang naar verheerlijking van leven en werkelijkheid, die in Perk het eerst uitbrak.’
Een taalkundige sonnetten-cyclus. Het zal niet licht voorkomen, dat in dit tijdschrift een sonnettencyclus aangekondigd wordt, maar de gedichten die Prof. Dr. B. Faddegon sierlik uitgaf met het opschrift De TaalGa naar voetnoot1) dragen een zeer biezonder karakter. De voorafgaande onmisbare toe- | |
[pagina 97]
| |
lichting heet namelik Een Academische les. Onder invloed van Oud-Indiese wijzen die bij voorkeur een dichterlike vorm kozen voor hun onderrricht, heeft de Amsterdamse hoogleraar in physiologie, taalpsychologie, ethnologie en zelfs lexicografie aanleiding gevonden tot dichterlike bespiegeling. ‘Het verstand zoekt en keurt en verbindt den bizonderen inhoud der wetenschap. Doch welke is de waarde der wetenschap in haar geheel. Zij is een eisch van ons gemoed.’ In deze waarheid wortelen deze mijmeringen ‘in hymne-stijl’, die ongetwijfeld hun subjektieve betekenis hebben, waar die moeielik met ‘lessen’ te vereenzelvigen zijn.
Aesthetische VerantwoordingenGa naar voetnoot1). Onder deze titel herdrukte Dr. J. Persyn, naast twee andere opstellen, een drietal voordrachten uit de Leuvense Vacantieleergangen van 1907: Kiezen, Smaken, Schijven, evenwel in ‘heelemaal omgewerkten vorm.’ De eerste lezing behandelt de opvatting van litteratuur bij verschillende geschiedschrijvers en letterkundigen; de tweede gaat over het begrip schoonheid; de derde over ‘stijl’ en persoonlike oefening in stijl.
Elfde Nederlandse Filologenkongres. Om onze lezers aan te sporen, dit kongres (op 15 en 16 April te Groningen) te gaan bijwonen, laten wij een opgave volgen van de voordrachten die in de Nederlandse sektie gehouden zullen worden: De nominale klassificatie in het Nederlands (P. Gerlach Royen O.F.M.), De studie der Nederlandsche syntaxis (Dr. G.S. Overdiep), Metrum en rythme (Dr. F.K.H. Kossmann), Iets over litteraire kritiek (Dr. J. Tielrooy), Het Rijnland in de Middeleeuwen als intermediair tusschen Duitsche, Fransche en Nederlandsche cultuur (Dr. J. van Dam), Het Zuid-Nederlandsche dialektonderzoek (Dr. L. Grootaers), Suster Bertken, haar persoonlijkheid als mystica en schrijfster (Dr. Johanna Snellen). De deelneming aan het Kongres staat open voor al degenen die enige akademiese graad in de Fakulteit der Letteren en Wijsbegeerte of een akte M.O. in de letterkundige vakken, de geschiedenis of aardrijkskunde bezitten, alsmede voor studenten in de letteren. Verdere belangstellenden kunnen door voorzitter en secretaris toegelaten worden. Bijdrage voor éénmaal ƒ 5,25, daarna als lid ƒ 1,75 per jaar, of alleen voor dit kongres ƒ 6. Aanmelding bij Dr. K.J. Riemens, Valeriusstraat 220, Amsterdam. | |
[pagina 98]
| |
Prijsvraag over Ruusbroec. Het Teyler's Genootschap te Haarlem schreef voor 1925 de volgende prijsvraag uit: Verlangd wordt een onderzoek van Ruusbroec's denkbeelden, stijl en taal, ook in vergelijking met die van andere, vooral Neder- en Overlandsche mystieke schrijvers. Bedoeld is: een nader onderzoek van den letterkundigen vorm van Ruusbroec's geschriften, den aard en de herkomst van zijne verbeeldingsvormen, symboliek, beeldspraak, vergelijkingen, parallelisme, terminologie, woordvorming, zinsbouw, rhythme, rijm enz.; ook in vergelijking met Dietsche en Duitsche mystici, als b.v. Hadewijch, Jan van Leeuwen, Eckart, Tauler, en met Latijnsche voorbeelden. Voorts is, wat de taal betreft, niet bedoeld eene volledige klank- en vormleer, doch alleen of vooral eene verzameling en bespreking der eigenaardige, gewestelijke bestanddeelen, die Ruusbroec's taal onderscheiden van die zijner Dietsche tijdgenooten. |
|