De Nieuwe Taalgids. Jaargang 16
(1922)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 315]
| |
Okt.H. Marsman schrijft enkele waarderende bladzijden Over den dichter Herman van den Bergh. | |
De Nieuwe Gids. Sept.In de Literaire Kroniek behandelt W. Kloos Percy Bysshe Shelley in Nederland, d.w.z. de Alastor-vertaling van Albert Verwey, die hij afbreekt, waarbij hij opnieuw gelegenheid vindt tot de bewering dat Verwey sinds dertig jaren slechts waardeloze poëzie voortgebracht heeft. - Joh. Reddingius herdenkt de dichter-uitgever Willem Gosler en drukt enige nagelaten gedichten af, waarover de dichter Kloos indertijd anders geoordeeld zou hebben dan de tegenwoordige Nieuwe-Gids-redakteur. | |
Okt.Frans Erens bespreekt met ingenomenheid de roman van P.H. van Moerkerken In den lusthof Arkadië. | |
Groot-Nederland. Sept.Jan Walch opent een reeks Mediaevalia met een litteraire beschouwing over onze Middelnederlandse Reinaert, met de bedoeling om die opnieuw smakelik te maken voor een hedendaags publiek. Okt. Mea Mees-Verwey geeft Lekebeschouwingen over het Zionisme en zijn dichter in Nederland. Met deze dichter bedoelt zij Jacob Israël de Haan, de auteur van Het Joodsche Lied. | |
Onze Eeuw. Sept.Maurits Uyldert poogt in een artikel Mythische Mystiek door een liefdevolle analyse van Albert Verwey's bundel Goden en Grenzen deze poëzie nader tot de lezers te brengen. - Een artikel Primitieve Epiek van Jan de Vries is gewijd aan een werk van de Duitse ethnoloog Frobenius, getiteld Atlantis, een verzameling epiese gedichten van Afrikaanse inboorlingen. | |
Okt.A.C.S. de Koe herdenkt Jacqueline van der Waals (1868-1922) en geeft een met proeven toegelichte karakteristiek van haar dichterlik werk. | |
[pagina 316]
| |
De Stem. Okt.Wies Moens publiceert zijn voordracht over Het Nieuwe Dichten, op het kunstkongres te Brugge in 1922 gehouden. - Dirk Coster wijdt, onder het opschrift Nederlandsche Poëzie, een uitvoerige beschouwing aan de kunst van Willem de Mérode, dichter van de bundel Het Kostbaar Bloed. | |
Stemmen des tijds. Sept.T.W. Grosheide herdenkt Een vierde eeuwfeest, nl. de verschijning van de eerste Protestantse bijbelvertaling in de Nederlandse taal, de evangelieën van Johannes Pelt (1522). - De Moor bespreekt o.a. De vraag zonder antwoord door P.H. van Moerkerken, en de Verhalen door J. van Oudshoorn, die hij scherp veroordeelt. | |
Okt.Ph. Lansberg trekt Een parallel tusschen ‘de Jonge Priester’ (1831) en ‘De Zangeres’ (1833) als objectiveeringen van Potgieters behoefte aan liefde. | |
De Beiaard. Sept.L.J.M. Feber wijdt een studie aan Frederik van Eeden's ontwikkelingsgang. Van Eeden is als ‘veelzijdige geest, die in alle richtingen heeft gezocht naar inzicht en innerlijken vrede, door wien alle stroomingen van dezen tijd zijn getrokken, het volledig beeld der tegenwoordige generatie’. | |
Okt.Het tweede en laatste gedeelte van bovengenoemde studie vraagt waardering voor Van Eeden's streven als sociaal hervormer en eindigt met zijn bekering tot het Katholicisme. | |
Opgang. Aug.C. Tazelaar schrijft over Moderne Romankunst (o.a. Diamantstad van Herman Heyermans) - G. Schrijver bespreekt uitvoerig Het boek van een Ketter nl. De Broeder van F. van Eeden. | |
Sept.Deze aflevering bevat het slot van Schrijver's bovengenoemd artikel. | |
Okt.P.J.R. bespreekt Drie jonge Auteurs (nl. Magda Foppe, Ernst Vermeer en Henriette Mooy). | |
Elseviers Maandschrift. Sept.Herman Robbers velt een ongunstig oordeel over Bart Jorgen van Emmy van Lokhorst. - Jo de Wit bespreekt de Verhalen van J. van Oudshoorn; Jaarsma de roman Iskander van Couperus, waarin hij, vergeleken bij het vroegere werk, achteruitgang meent te zien. | |
Den Gulden Winekel. Aug.J. Eilkema de Roo klaagt in een bespreking van een roman (Sterke Webben door Alie Schmeding) dat ‘de nederlandse roman op sterven ligt’. De schrijvers | |
[pagina 317]
| |
‘bebouwen allen hetzelfde stukje grond en willen de opbrengst allen te zamen delen. En de autoriteit ontbreekt, die hen uiteenjaagt en hun een kloekere taak aanwijst’. Ook over Het Ontwaken van D.Th. Jaarsma oordeelt hij zeer ongunstig. - E.C. van der Mandele bespreekt de Limburgsche verhalen van Marie Koenen; Jan J. Zeldenthuis de Laatste verzen van Jac. E. van der Waals. | |
Okt.G. van Eckeren bespreekt met ingenomenheid De Nederlandsche litteratuur na 1880 door Herman Robbers. - R.T.A. Mees kondigt de Hadewijch-vertaling en de jongste bundel, De weg naar het licht, van Albert Verwey aan. - G. van Eckeren bespreekt de verzenbundel De zwaluwen om den toren van Martin Permys; Roel Houwink de reis-essays van P.H. Ritter. | |
Verslagen en Mededeelingen der Kon. Vlaamsche Academie. Mei.Deze aflevering bevat de verslagen der keurraden op de prijsvragen voor 1922. De vraag betreffende ‘Een onderzoek naar den invloed van de regeering van het Beiersche huis op het Middelnederlandsch’ werd niet beantwoord. De ingekomen ‘Verhandeling over het Hollandsch dialect in de Middeleeuwen’ kwam niet voor bekroning in aanmerking. Een ‘Vakwoordenlijst van de Hoppeteelt’ werd wel bekroond. - Jos. Mansion geeft Toponymische Kleinigheden; Gustaaf Seghers een lezing over De school en de omgeving en, naar het voorbeeld van Beets, een Gesprek met Vondel in 1917. - Edw. Gailliard vervolgt zijn Kleine Mnl. verscheidenheden. | |
Junie.Deze aflevering bevat een uitvoerige verhandeling van Maurits Sabbe over Jan Moretus I als Nederlandsch letterkundige. Deze opvolger van Chr. Plantijn was een talen-kenner en litteratuur-liefhebber. Hij vertaalde Twee boecken van de Standvasticheyt (naar de Constantia van Lipsius) in een renaissanceproza, dat aan Coornhert doet denken, en was de eerste die een vertaling in verzen beproefde van de Semaine van Du Bartas, waarschijnlik nog vóór die van Van Liefvelt. Het eigenhandige manuskript, dat tot nu toe vrijwel onbekend bleef, werd door Sabbe onderzocht en gereed gemaakt voor een uitgave, die men in de Bijlage aantreft. Een meesterstuk van vertaling is het niet, maar als proeve van vroege renaissance taal- en verskunst is dit fragment, dat de Eerste dag omvat, zeer merkwaardig. | |
[pagina 318]
| |
Julie.Leonard Willems publiceert enige Middelnederlandsche fragmenten, nl. 1o Een onbekend fragment van den ‘Spiegel der Sonden’, uit de veertiendeeeuw, waarvan ‘de kapittelopschriften op merkwaardige wijze overeenkomen met die van het Munstersche handschrift’. De uitgever berekent, op grond van dit fragment, hoeveel er aan 't begin van het Munsterse hs. ontbreekt (16 folio's, met ± 1400 vss.): ook uit dit gedeelte brengt het fragment een aantal (dus nog onbekende) verzen. 2o Een nieuw fragment van den roman van Limborch, uit Boek V en VI, dat enige tekstverbeteringen van Verdam bevestigt. 3o Fragmenten van een codex, bevattend het ‘leven van Sinte Pachomius’ (in proza) en andere stichtelijke lectuur (H. Suso enz.) - Am. Joos geeft een pedagogiese lezing over Het verbeteren van letterkundige opstellen; J. Persijn een bijdrage over Multatuli en de Vlamingen, een fragment uit een opstel dat in Dietsche Warande en Belfort zal verschijnen. | |
Aug.J. Vercoullie antwoordt ontkennend op de vraag Heeft de klankleer bij de woordafleiding uitgediend? Tegenover hen die geneigd zijn, de betekenis van Gilliéron's bekende brochure La faillite de l'étymologie phonétique te overdrijven, konstateert hij: ‘de klankleer is niet failliet, want zonder haar is de taalkunde niet denkbaar.’ | |
Dietsche Warande en Belfort. Aug.Maurits de Meyer behandelt De studie der volksvertelsels. Achtereenvolgens komen aan de orde: de Historiek, de Huidige Stand: Historisch-Geographische Methode; Völkerpsychologie; Psychoanalyse, Nieuwe wegen. - M.E. Belpair bespreekt de bloemlezing Onze Priester-Dichters, uitgegeven door Joris Eeckhout. | |
Okt.Raph. Kreemers geeft onder de titel Een Pater Dichter een beschouwing over de bundel Voorjaar van Jac. Schreurs, m.S.C. | |
De Bibliotheekgids. Okt.Deze aflevering begint met een lezing van Annie Salomons, te Brussel en te Antwerpen gehouden over De wonderlijke kunst van het lezen. | |
Die Huisgenoot. Maart.In dit Afrikaander maandblad geeft G.R. von Wielligh een reeks artikels over Ons geselstaal of 'n oorsig van Afrikaans soos dit oor ons hele land gepraat word. - | |
[pagina 319]
| |
A.C. Bouman bespreekt uitvoerig en krities het Amsterdamse proefschrift van Dr. S.P.E. Boshoff over Volk en Taal van Suid-Afrika. | |
Tijdschrift voor Nederl. taal- en letterkunde XLI, afl. 1 en 2.A.C. Bouman bestudeerde de verhouding tussen Johannes Ruusbroeck en de Duitsche mystiek. In dit eerste deel van zijn studie wordt voornamelik betoogd, tegenover Van Mierlo, dat het onecht verklaarde werk van de Twaelf Dogheden wel van Ruusbroec's hand kan zijn. Dan zou hij in dit vroege werk sterk onder Eckhart's invloed staan. De overeenkomst met verscheiden plaatsen van de ‘Brulocht’ verklaart Bouman op de volgende wijze: ‘alle kenteekenen wijzen er op, dat Ruusbroec bij het bouwen van zijn groote werk gebruik gemaakt heeft van de stof, welke in zijn vroegere arbeid voorradig was, maar die hij moest uitkiezen in passende deelen. Ook heeft hij niet slechts gekozen, maar tevens het materiaal verwerkt en beschaafd.’ - Leonid Arbusow publiceert Ein Fragment vom mittelniederländischen ‘Renout van Montalbaen’ in der Rigaschen Stadtbibliothek. - M. Ramondt gaat De bronnen van den Gloriant na, d.w.z. de verschillende variaties op het thema van de ‘verre geliefde’. De volkssage blijkt dus ‘een der wortels van het middeleeuwsche drama’. - C.G.N. de Vooys vermeldt Nog een Utrechtse navolging van Huygens' Voorhout, nl. Ultrajectina Tempe ofte S. Jans Kerck-Hoff's versch wandelgroen (1640), door R. Opperveldt, een voorganger dus van De Roy, maar minder verdienstelik. Twee kleine proeven, een in ‘plat Utrechtsch’ zijn er bij afgedrukt. - J.W. Muller handhaaft uitvoerig tegen alle ingebrachte bezwaren zijn opvatting van Aernout en Willem als de twee dichters van Reinaert I. Het geldt hier een verweer tegen vijf verschilende aanvallen op twee fronten, nl. van Kloeke en Braune enerzijds, Willems, Kluyver en Jellinek anderzijds. Zijn slotkonklusie luidt: ‘De tegenwoordige gegevens doen als het meest waarschijnlijk aannemen dat A 41 (- 1750 of) - 1892 eerst door Aernout gedicht is, waarna Willem dit stuk hier meer daar minder gewijzigd of zelfs omgewerkt en er een tweede gedeelte B (1751 of) 1893 - 3484 (met wellicht een ander, korter of langer slot) aan toe- en zijn proloog, 1-40, vóórgevoegd heeft’. - A.A. Verdenius vervolgt zijn Lexicologische aanteekeningen bij stichtelijk proza uit de Middeleeuwen. - O. Dambre stelde een lijst samen van De bronnen van | |
[pagina 320]
| |
Justus de Harduyn, waaruit blijkt ‘dat zijn oeuvre nagenoeg geheel uit navolgingen bestaat’. - Een opstel van Jan de Vries over Van bere Wisselauwe stelt duidelik in het licht, hoe dit gedicht zich verhoudt tot de Vildiver-episode en het Rother-epos. | |
Neophilologus VIII, afl. 1.B. Faddegon publiceert een lezing over Woord en Zin, gehouden voor de Vereniging van leraren in levende talen. - D.C. Hesseling vestigt de aandacht op enige Grieks-Hollandse parallellen, waarbij de gelijkheid slechts in schijn bestaat, als waarschuwing bij het vergelijken etymologiseren van woorden uit zeer verschillende talen. | |
Germanisch-Romanische Monatsschrift X, Heft 7-8.Als proeve van ‘Wortgeschichte’ behandelt G. Schoppe de ontwikkeling van het woord Philister. - H. Hecht publiceert een doorwerkte voordracht over James Macpherson's Ossiandichtung. | |
Museum. Okt.J.H. Scholte bespreekt een boek van Willi Flemming over Andreas Gryphius und die Bühne, dat voor Nederland van belang is, omdat de verhouding van Gryphius tot Vondel, vroeger door R.A. Kollewijn in zijn proefschrift behandeld, op nieuw ter sprake komt. De recensent is onbevredigd, omdat de schr. Vondel onvoldoende blijkt te kennen en de betekenis van Gryphius overschat ten koste van de Nederlandse dichter, naar wie hij zich gevormd heeft. - J.W. Muller beoordeelt de Reinaert-uitgave van Buitenrust Hettema en Degering. Een nauwkeurige uitgave van de handschriften acht ook hij zeer gewenst, maar dan moet het inderdaad een streng-diplomatiese uitgave zijn. Deze teksten acht hij ‘noch vleesch noch visch’, omdat verbeteringen en aanvullingen in een zuivere tekstuitgave overbodig zijn. Bovendien heeft hij reden om aan Degering's nauwkeurigheid en kennis van het Middelnederlands te twijfelen.
C.d.V. |
|