| |
| |
| |
Spreekwoorden en spreekwoordelijke uitdrukkingen, voornamelijk uit Goeree en Overflakkee.
III.
Wederom heb ik mijn aanteekeningen eens doorgebladerd en er dit artikel uit gedistilleerd. Eenige kennissen, die belangstelling voelden voor dezen arbeid, zonden mij heel wat uitdrukkingen toe, waarvan er verscheidene hier een plaatsje vinden.
| |
a. Landbouw en veeteelt.
Als je gelubd wil worden, moet je stil liggen. Lubben is op het eiland het gebruikelijke woord voor castreeren. Dit komt in het veeteeltbedrijf veel voor - stieren, hengsten, beeren enz. worden gelubd. De beteekenis van het gezegde is duidelijk: Wie zich alles laat welgevallen, wordt er deerlijk tusschen genomen.
Den boogerd opgeven. Ik geef den boogerd op, zegt iemand, die zich gewonnen geeft. (Oorsprong mij onbekend.)
't Is er een midden uit de meet zegt men wel eens van een flinke meid. Midden op de meet zijn de gewassen meestal het best, aan de kanten minder. Van een kante, robuste kerel of meid zegt men ook: hij (zij) is uit den dijk gehakt.
Je kan met geen panlat aan zijn gat komme. In werkelijken zin gezegd van een paard, dat altijd even vurig is, en dus steeds vooruit wil. Van personen gebezigd wil men te kennen geven, dat ze trotsch zijn, in het bijzonder een trotsche houding hebben.
Zelf de lijn in handen houden (lijn gebruikt voor leidsel). Zelf de baas blijven. Van iemand, die dat niet doet, zegt men: hij geeft het endje uit zijn hand.
Er is niet veel van af te boeren. Er zijn niet veel voordeelen van te verkrijgen. Boeren, een denoniminatief van boer, is het veel gebruikte werkwoord voor: het landbouwbedrijf uitoefenen.
Van twee wallen eten. In letterlijken zin doet dit een koe in een greppel. Van beide kanten voordeel trekken.
| |
| |
't Is goed sollen met een dood kalf. Als 't geval hopeloos is, kan men er al licht alles aan probeeren, 't schaadt dan toch niet.
Er zit haar aan. 't Is een heel moeilijke karwei. Ik denk, dat het in verband staat met het haren, 't scherp maken van de zeis en schrepel (wiedijzer).
Als we als kinderen thuis wat vlug aten, zei Moeder altijd: Jongens, 't is geen staande wagen. Wanneer de boeren veel haast hebben om hun koren binnen te krijgen, rijden of mennen ze met een staanden wagen, d.w.z. de paarden brengen de volle wagens in de schuur en worden dan dadelijk weer voor een leegen gespannen om opnieuw een vracht te halen. De volle (staande) wagen wordt dan onderwijl in de schuur gelost, en tegen dat hij leeg is, is er weer een nieuw voer. De boer kan dus zonder vertraging maar al heen en weer rijden en brengt zoo in korten tijd heel wat in de schuur.
't Ligt onder het paard zijn buik. 't Is verloren, niets meer waard. Het stroo of hooi, dat het paard door de ruif haalt en dat onder zijn buik terecht komt, heeft nog alleen waarde als strooisel. Toepassing: Die slordige menschen kunnen alles aan - men zegt wel: ze kunnen hoosje en zijn moer aan - zoo hebben ze wat nieuws en zoo ligt het onder het paard zijn buik.
't Eet daar met vijf bekken. 't Gaat daar vlug weg, 't gaat er met schoppen vol uit. Als de koeien met nat weer in een klaverwei gejaagd worden, vertrappen ze met elk der vier pooten evenveel als ze opeten met d'r bek.
Hij is voor de schrepel, ook voor Hendrik Haak, zegt men van een jongen, die bestemd is om arbeider te worden. Hij moet achter de paarden, hij moet de paarden in d'r gat kijken, heet het van een boerenknecht in spé. Van iemand uit den boerenstand, die zich op zijn positie laat voorstaan, of meent, meer te zijn dan een ander, heet het: Hij is ook maar achter de koeiestaarten opgegroeid.
Hij rijdt een zware kar wordt gezegd van iemand, die pessimistisch is.
't Is voor de grippe (greppel) wordt gezegd van iets, dat verloren is. Als de landbouwproducten, vooral uien, weinig of geen waarde hebben, worden ze in de greppels gestort.
Hij is over de hor geweest. Aardappelen en uien gaan vóór de levering over een hor, om er de aarde en de kleine uit te verwijderen. Iemand over de hor halen beteekent: hem flink onder handen nemen. In de tram spraken eenige boeren over de melkkwestie te Amsterdam en de Kamerdebatten. De Minister heeft een veer moeten laten, maar Wibaut is ook geducht over de hor geweest, zei een hunner.
| |
| |
| |
b. Scheepvaart en visscherij.
Ik ga 't anker winde(n) = ik ga naar bed. Het anker wordt opgewonden vóór het vaartuig onder zeil gaat. Deze uitdrukking is dus te vergelijken met het algemeen gebruikelijke: Hij gaat, hij is onder zeil = in slaap (in deze beteekenis niet bij Van Dale).
Hij heeft gang als een zeeboot. Dit wordt gezegd van iemand, die in een flinke pas loopt.
Iemand van de kant sturen, voor wegzenden. Ik heb geen zin, dat m'n dochter met die jongen gaat, en daarom stuur ik ze een poosje van de kant (uit logeeren), hoorden we b.v. iemand zeggen.
Het komt voor de kant. Het komt in orde. De schepen komen voor den kant, d.i. langs den wal.
Met een houtje van de kant duwen. Met een kluitje in 't riet sturen.
Er zal een kwajen dobber over komme, een pessimistisch gezegde, ,als het al te jolig toegaat.
't Lek boven krijgen. Het gevaar, de moeilijkheden te boven komen. Nog een paar dagen, dan hebben we 't lek boven, zei iemand, die voor zijn examen zat. Als we wat meer kolentoevoer krijgen, krijgen we 't lek boven, hoorden we van een ander.
Hij vaart midden in vloot wordt gezegd van iemand, wien het vrij goed gaat, wat de verdiensten betreft. Hij behoort niet tot de minsten en ook niet tot de meesten.
Als de onkosten evenveel bedragen als de opbrengst, zegt men wel: Zoo gaan de gullen met het aas heen. Gullen zijn kleine schelvischjes.
Hij zit aan den grond. Hij is door zijn geld heen, weet zich niet meer te redden. Ook in de beteekenis van: hij zit in groote moeilijkheden, hij is pessimistisch. Voor iemand, die goed in zijn geld zit, heet het: Hij zit vlot.
| |
c. Verschillende andere uitdrukkingen.
Het leelijk door de gort roeren. Het erg bont maken. Dr. Stoett geeft wel de uitdrukking: Het gortig maken (no. 673).
In één potje pissen. Het roerend eens zijn, vooral gezegd van zakenlui.
Er is kak aan de knikker. 't Is niet heelemaal richtig, dikwijls gezegd van jonge meisjes, die moeten gaan trouwen.
't Sop gaat met de kool op. Er is niets aan te verdienen. De onkosten zijn even groot als de verdiensten.
In de kermse blijven hangen (kermis). Dit wordt gezegd van iemand, die blijft waar het lollig is en van geen naar huis gaan weet.
| |
| |
Met iemand gaan kruien. Met zich laten kruien. Iemand beetnemen. Er zelf tusschen genomen worden.
Rood haar en elzehout zijn niet op goeie grond gebouwd. Deze uitdrukking zal wel algemeen bekend zijn, maar daar tegenover staat: Beter rood haar op goeie grond, dan zwart haar op een ezelskont.
Zijn ei niet kwijt kunnen raken. Niet opschieten. Iets willen zeggen, maar niet weten, hoe het in 't vat te gieten. Men zegt ook wel: hij loopt als een kip, die zijn ei niet kwijt kan. (De volksmond zegt zijn). Ook gebruikt men: Hij loopt als een kat op de heete brij. Bekend is om (Stoett II, blz. 539).
Iets zoo zat zijn als gespoge spek. Er totaal ben van zijn, er genoeg van hebben.
Van een Fries hoorden we van iemand, die al te goed was, zeggen: Hij leent zijn gat uit en schijt zelf door de ribben.
Een leventje hebben als een luis op een zeer hoofd. Een goed leven hebben.
Uit 't nest gevallen zijn. Afwijken van zijn broers en zusters, een heel ander soort mensch zijn.
Wie zijn best doet, martelt niet. Als je flink werkt, behoef je je van een standje niets aan te trekken.
De keutels voor een ander oprapen. Voor een ander de kastanjes uit het vuur halen. (Keutels zijn de uitwerpselen van paarden en geiten).
't Gaat van 't schaartje. 't Gaat van een leien dakje.
Iemand eens flink bijlichten. Ook ironisch gebruikt voor: iemand zijn verkeerdheden onder 't oog brengen, ook hem beetnemen. Vgl. iemand in 't zonnetje zetten.
Hij is in een klapscheet terug. In een ommezien. Ook: Voor elke klapscheet komt hij je lastig vallen, d.i. voor elke kleinigheid.
Mannetje na mannetje maken (na voor naar). Iets namaken, zonder het te begrijpen, sommen, teekeningen, enz. Naar vorm en beteekenis waarschijnlijk een vervorming van de vaag geworden uitdrukking: Mannetjes maken = gekheid maken, zich aanstellen (zie Stoett, no. 1399, en Ned. Wdb. IX, 175).
Twee kleuren in zijn baard hebben. Nu met de eene, dan met de andere partij meegaan. Vergelijk: in twee pannen visch bakken.
Het nestje uithalen. Met de voordeelen van iets gaan strijken. Iets, waar flink wat aan te verdienen is, aanpakken. Ook gezegd van smokkelaars en dieven.
Het wiegestroo nog achter de ooren hebben, ook wel: nog niet droog achter de ooren zijn. Nog jong en onervaren zijn, vooral gezegd van jonge praatjesmakers.
| |
| |
Hij blinkt als een schallebijter in de zon, vooral gezegd van iemand, die zich terdege gewasschen heeft, liefst met groene zeep.
Hij is zoo link as een looie deur, zegt men van een slimmerik.
Zich een netje over 't hoofd laten halen, zich laten beetnemen, vooral gezegd van iemand, die zich door een meisje laat inpalmen. Men denke hier aan 't vogelvangen. Vgl. In de fuik zijn, no. 545 bij Stoett.
Weest tevreden, kinderen, zegt moeder, als de kinderen om meer eten vragen, en zij overtuigd is, dat ze genoeg hebben: Er worden zoo veel zakken half vol toegebonden.
Als een muur of plafond niet goed gewit is en overal vlekken vertoont, zegt men wel eens: er zijn te veel heilige dagen op. Men denke aan den ouderwetschen almanak, waarin de heilige dagen gemerkt waren.
't Zijn mooie appeltjes, als ze geplukt zijn, zegt men wel eens van karweitjes, waaraan veel moeite of gevaar verbonden is.
't Is zoo waar als Aai leeft, de man ligt op 't kerkhof, wordt wel eens ter bevestiging gezegd van iets, waaraan de hoorders twijfelen.
't Is neef gezeid. Dit wordt wel eens gezegd, als iemand onder bedekte termen verzoekt, wat hij niet rechtstreeks durft vragen. Als men pas geslacht heeft, en een goeie kennis vertelt ons, dat hij in al zoo lang geen varkensvleesch geproefd heeft, dan is dat neef gezeid. Men denke aan boerenfamilies, waar achter-achterneven nog meetellen.
Hij zit in de laars. Hij doet onder. Hij kan niet doen, wat een ander kan.
Een gladjanus is een slimmerik. Stoett geeft gladakker en gladdekker (659).
't Is uit en in m'n gat zegt men van iemand, die tracht een wit voetje te verkrijgen. Vgl. gatlikker en kontkruiper.
Hij liegt een koe de poot af. Een zeer veel gebruikte uitdrukking. Stoett geeft wel: hij liegt, dat hij zwart wordt. Ook hoort men wel: Liegen als een wachter, ontleend aan het bijbelverhaal.
Aan den molen brengen, voor opeten, verteren. De boer brengt zijn koren aan den molen, om het te laten malen.
Het zijn molens, die niet malen, wordt gezegd van personen, die graag een hoog woord voeren, maar wier redeneering geen hout snijdt.
Er zijn uilen en bonte kraaien. Er zijn allerlei menschen. Als er op het dorp een zang- of muziekuitvoering gegeven wordt, is de eerste avond voor de zoogenaamde ‘groote lui’, de tweede voor ‘Jan Boezeroen’. ‘Geen uilen bij bonte kraaien’, zegt men.
Van gesmokkelde waar hoorden we meermalen: 't Is door de achterdeur binnengekomen of 't Is van achterom.
| |
| |
Iemand klem zetten, hem door redeneeren in het nauw brengen, zoodat hij er niet uit weet te komen. Stoett geeft in no. 1687 wel: iemand pal zetten.
Hij is geschift zegt men wel van iemand, die niet goed wijs is. Men denke aan het schiften der melk.
Zich niet in zijn zak laten pissen. Zich niet laten beetnemen.
't Kind gaan bouwen. Op kraamanijs gaan. Gaan feliciteeren met de geboorte van een kleine. Vroeger meende men, dat de baker het kinderhoofdje vormen moest.
Gaan prijsvetten. Op slachtbal gaan. Als het varken geslacht is, komen familieleden en kenniseen er een glaasje op drinken, waarbij de gebruikelijke toost is: geluk met den dooje.
Iemand zijn stikken snijen (stikken voor boterhammen). Hem ongezouten de les lezen.
Hij heeft de koek zoo gesmoute (gesmeerd). Hij heeft het zelf zoo gewild. Vgl. Wie zijn gat verbrandt, moet op de blaren zitten.
't Breeje end is er. Het moeilijkste van 't werk is achter den rug. (Men denke aan de geboorte van een kind).
't Is me een bestel. 't Is me een drukte.
't Vaantje strijken. Van zijn stokje gaan.
Wat je zittende doet, wordt je schijtende beloond. Wie te veel zijn gemak zoekt, ondervindt nog grooter ongemak.
Magere vlooien bijten 't hardst, zei een boer, die een groote rekening kreeg van een dokter, die geen vermogen had.
Nu ik uit de luizen ben, doen de neten 't, zei een vrouw, wier kinderen allemaal getrouwd waren, en die nu een aantal kleinkinderen gekregen had.
De neten hebben 't erger dan de luizen. De menschen, die het minst reden tot klagen hebben, doen het gewoonlijk het ergst.
Je zal bij mij de kachel niet aanmaken. Je zal er mij niet tusschen nemen.
't Valt er in als een tekst in een ouderling en een borrel in een aanspreker, zegt men van iets, dat goed smaakt, vooral van een glaasje.
't Is geen blik, zegt men van iets, dat de moeite waard is. Stoett geeft in no. 1984 daarvoor de uitdrukking: 't Is geen smaldoek.
De troeven in handen houden. Meester van het spel blijven. Zorgen de baas te blijven. (Niet vermeld onder no. 2175 bij Stoett).
Daar schijt een hond op. Dat komt er minder op aan, dat telt niet mee. Men zegt ook wel: 't Is minder as een mud.
Over schuiten en wagens gaan. Over de tong gaan, door iedereen besproken worden.
| |
| |
De blikken binne an. Mijn geduld is uitgeput. Waarschijnlijk moeten we hier denken aan het broodbakken, 't zoogenaamde plaatbrood. Als de blikken heet genoeg zijn, moeten ze uit den oven.
't Is net van zoute. 't Is precies goed. Men denke aan gezouten vleesch of spek of ingemaakte groenten.
Een goede hond let niet op greppels en slooten, klaagde een boerenvrouw, wier dochter verkeering had met iemand, die nog al eens verhindering had om naar zijn meisje te komen. Ze meende, dat de vrijage van zijn kant niet van harte ging. Als 't hooi de wagen achteraan loopt, is 't tijd, dat 't gemend wordt, zei ze tegen haar dochter, die meer naar den jongen toeging, dan deze naar haar kwam.
Achter zijn hemdrok steken, voor opeten, naar binnen werken. Stoett geeft wel: achter de knoopen steken.
Laat hem maar kuieren, laat hem maar los, je moet hem zoo mis niet ophebben, worden alle drie gebruikt in dezelfde beteekenis, n.l. om aan te duiden, dat iemand slim of geleerd is, dat hij zijn weetje weet.
In plaats van: er is er één van de vijf op den loop, hoort men ook: er is er een bij hem uit kuieren.
Een meisje, dat veel over de straat loopt, noemt men wel een straatmadelief.
't Lijkt stront noch luren, voor 't lijkt kant noch wal.
Stoett geeft in no. 1380: Die eerst komt, die eerst maalt. Daarnaast heeft men ook: Wie 't eerste komt, die 't eerste pompt (wat zeer toepasselijk slaat op de algemeene dorpspomp).
In plaats van de gewone uitdrukking: groote oogen opzetten, hoort men wel eens: hij zet oogen op, of hij van 't haas gegeten heeft. Vgl. ook de uitdrukking: hazehaar hebben, voor bang zijn.
Hij is door de wol heen. Stoett geeft wel: in de wol geverfd zijn, in de beteekenis van: doortrapt, geslepen zijn.
Als iemand iets heeft gedaan met behulp van jonge, onervaren krachten en 't dan misgeloopen is, zegt de volksmond: Ga nooit met jongens uit visschen, want ze vreten je deeg op en schijten in je kanis.
Van een kleinen jongen zegt men wel: Als hij op een turf staat, kan hij nog niet over een aardappel heen kijken.
Als op 't dorp iemand gestorven is, wordt dat aan alle dorpsbewoners bekend gemaakt. De bidder gaat huisje ruim op, ook wel van huisje tot deurtje.
Van iemand, die niets bezit, zegt men wel: hij is zoo rijk als Pier op een dijk. Die zag een koe en die hoorde hem niet toe.
Er braadt overal wat uit, zegt iemand, die verschillende baantjes heeft, waarmee hij een kleinigheid verdient.
| |
| |
Iemand geducht de waarheid lezen. Het hem zoo zeggen, dat de honden er geen brood van zouden vreten.
Iets in 't breeje brengen, algemeen bekend maken.
Wanneer het in een huishouden wanordelijk toegaat, zegt men wel: 't Is een huishouden van Keja.
Wanneer iemand een ander onbeleefd behandelt, of op een minne manier bejegent, zegt men wel: Wat het vat inheeft, geeft het uit.
Zich in de goot gooien. Zijn goeden naam te grabbelen gooien.
Van een vrouw, die de waarde van 't geld niet kent en niet goed kan huishouden, heet het: Ze heit een gat in d'r hand.
Geen werk van den winkel sturen. Alles aannemen, wat je krijgen kan.
Die heeren rooken aardig door d'r neus, d.i. ze hebben heel veel verbeelding van zich zelven, 't zijn lefmakers.
Van iemand, die zijn geld langzamerhand kwijt geraakt is, zegt men: hij is er door geboerd.
Bij slecht weer hoort men wel eens: 't Is goed weer om een erfenis te deelen.
Van een groot en klein persoon, die naast elkaar loopen, zegt men: 't Is anderhalve cent, ook wel: Een halfje brood en een koekje toe.
Loopt een kleine tusschen twee groote, dan hoort men wel eens: stroop in een putje.
Van iemand, die graag een borreltje drinkt, zegt men: hij is er niet vies van, hij spuugt er niet in.
Et is te veel huis op 't dak. Er zijn te veel personen tegenwoordig, die het gesprek niet mogen hooren.
Iemand iets in z'n keel steken. Er hem een verwijt van maken.
't Scheelt een slok op een borrel, wordt gezegd, als er veel aan mankeert.
't Is potje tusschen die twee, wil zeggen: ze zijn het roerend eens.
We zullen 't wel kousteren beteekent: schoon opeten, er zal niets van over blijven. Mogelijk staat dit in verband met kouscher (zie Stoett, no. 1198).
Een kante meid is een nette, flinke meid. Zoo zegt men ook wel: een kante vent. Vgl. no. 1020 bij Stoett.
Kipje doen, voor krijgertje spelen. Zie Stoett, no. 1089.
Naast de uitdrukking Hij is van Hardenberg (te Deventer; zie Stoett, no. 1104) bestaat: hij is van Harderwijk, d.i. hij heeft geen geld. Hij is zoo hard als de mast, zegt men wel van iemand, die geen cent bezit.
Nu zullen we eens kijken, wie de blankste billen heeft, zegt men tegen iemand, met wien men een wedstrijd in 't een of ander aangaat.
| |
| |
Nu moet hij met zijn billen bloot komen. Nu moet hij zijn zaak heelemaal open leggen; nu moet hij opening van zaken geven, b.v. van een beheerder of boekhouder eener coöperatie. Ook zegt men wel: Hij zal met het water voor den dokter moeten komen.
Naar den achtsten dag zoeken. Doelloos heen en weer loopen. Men zegt ook wel: hij loopt maar te vlierfluiten of vierfluiten.
Als hij kon, zou hij een halfje doorbijten, heet het van een gierigaard.
Van personen, die zeer druk bij elkaar aan huis komen, wordt gezegd: Zij loopen bij elkaar als vuil vet.
Bij Onkruid vergaat niet voegt men op het platteland vaak: en schallebijters hebben een taai leven. Een schallebijter is een loopkever.
Van iemand, die niets met het vrouwelijk geslacht te maken wil hebben, zegt men wel: Hij heeft geen lood vrouwevleesch aan zijn lijf.
't Is naar zijn moer, beteekent: Het is stuk, b.v. van speelgoed of andere voorwerpen. Van geld gebezigd, wil men zeggen: 't Is verloren.
Van iemand, die 't zeer arm heeft, zegt men wel, om zijn armoede uit te drukken: Hij begeert het niet armer.
Als er niets in een zaak, een straat, een stad omgaat, hoort men somtijds: 't Is er zoo dood als in mijn zak.
Wat je aan je schoenen wint, verlies je aan je kuiten, beteekent: 't komt op 't zelfde neer, 't is lood om oud ijzer. Wat je aan 't eene wint, verlies je aan het andere.
Met geweld, ja, dan kun je wel een viool tegen een boom kapot slaan. Hoe men aan deze uitdrukking komt, is mij onbekend.
Geld lijdt geen armoe zegt men wel, als menschen, die veel verdienen, ook veel verteren. Ook wel in deze beteekenis: zoo lang iemand nog geld in huis heeft, geeft hij het uit.
De bok is vet wordt gezegd, als er een flinke erfenis te verdeelen valt.
Hij laat zich niet bij den beer doen. Hij laat zich niet beetnemen.
Het leelijk voor 't gat schoppen. Niet best oppassen.
Hij reist het water tot karnemelk wordt gezegd van iemand, die veel op reis gaat.
Hij heeft het lapje dier, zegt men van iemand, die er slecht aan toe is. Moeten we hier denken aan een stuk land of een lapje stof, dat iemand duur gekocht heeft?
Ergens zijn boontjes op in de week leggen, d.w.z. er op rekenen.
Leert geen bakker. Je behoeft niet te denken, dat hij onnoozel of dom is.
Je kunt er je stekjes naar steken. Je kunt er op rekenen, dat het zoo zal gebeuren en daarnaar je plannen maken.
Iemand of iets katten, als minderwaardig afkeuren.
Hij zal den Haag vinden. Men gebruikt deze uitdrukking, als men
| |
| |
onderstelt, dat een ondernomen zaak verkeerd zal afloopen. Misschien komt deze uitdrukking wel hier vandaan, dat alles wat men tot in den Haag ‘hoogerop’ moet gooien, als regel verkeerd uitkomt.
Den druivenwingerd snoeien. Dit is een geijkte uitdrukking voor het ledigen van beerputten. Zoo iets gebeurt altijd 's avonds in het donker en eenigszins geheimzinnig. Volgens een mijner kennissen, die me deze uitdrukking toezond, is het gebruikelijk den wingerd 's avonds te snoeien.
Hij wordt door zijn eigen luizen gebeten zegt men van iemand, wiens naaste familie hem moeite en verdriet bezorgt.
Een boonschoofje nemen, voor een borrel nemen. Een boonschoofje schijnt voor een paard een lekkernij te zijn.
Rotterdam, Febr. '19.
F. den Eerzamen.
|
|