De Nieuwe Taalgids. Jaargang 12
(1918)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 158]
| |
April.Albert Verwey kondigt beknopt de Bloemlezing uit Benjamin's Vertellingen door G.E. Opstelten aan: ‘Penning's gedichten eenmaal op de scholen, wil zeggen dat zij daar lange jaren hun plaats zullen behouden en tal van leerlingen, jonger of ouder, aan zich binden.’ | |
Groot-Nederland. Maart.Frans Coenen begint een reeks Studies van de Tachtiger Beweging. De Inleiding behandelt De Literatuur vóór Tachtig. Daartoe gaat hij eerst het karakter van de Gidsbeweging na, die ‘iets halfslachtigs en onklaars had’: ‘men gevoelt er een behoefte aan individualiteit, die niet geheel door kan breken.’ De opleving werd vooral gezocht ‘in het verstandelijke, geestelijke’. Tussen 1860 en 70 was er weer ‘een zwoele maatschappelijke atmosfeer’, waarin Multatuli een ‘individualistische donderbui’ vertegenwoordigt. In de letteren was Huet de voorname oppositie-figuur, met zijn beruchte roman Lidewyde. Daarop ontleedt de schr., op geestige wijze, de toenmalige roman-litteratuur, die in de beste tijd allereerst een maatschappelijke strekking had. In het biezonder gaat hij na, waarin men ‘de romantische kunstemotie’ zocht. De voorgangers, Potgieter, Mevr. Bosboom, waren inderdaad de min of meer diepe beschouwers van het leven; bij de volgelingen komt ‘de verzwakking, het babbelachtige en beuzelachtige’. ‘Wat eens echt was en zuivere geestesbehoefte, is nu manier en pose geworden, literaire conventie, zonder innerlijke waarde.’ | |
April.Frans Coenen bespreekt Jaapje van J. van Looy als echt Hollands voortreffelik werk, maar dat voor de vreemdeling niet dezelfde bekoring zou hebben. ‘In het geschrevene eischt men buitenslands dieper menschelijkheid en vooral ontwikkeling.’ Aan deze kritiek verbindt de beoordelaar een belangrijke karakteristiek van Van Looy's vroeger werk. | |
Stemmen des tijds. Maart.J.C. de Moor behandelt in een uitvoerig artikel, Gorter's oude en nieuwe Muziek, de laatste uitgave | |
[pagina 159]
| |
van verzamelde Verzen en het gedicht Pan. Hij konstateert ‘dat Gorter van zijn voetstuk is gevallen en door zijn oeconomisch inzicht zijn dichterschap heeft verloren.’ - J.A. vor der Hake wijdt een artikel aan Dr. Jac. van Ginneken en het onderwijs in de moedertaal. Met grote ingenomenheid geeft hij een overzicht van de brochure Als ons moedertaalonderwijs nog ooit gezond wil worden. Van de Leergang acht hij het eerste deel, De roman van een kleuter, ‘als schoolboek stellig mislukt’, maar ‘een uitnemend boek als de lezer er in berust het als voor hem zelf bestemd te aanvaarden’. Daarentegen vindt hij De Regenboogkleuren van Nederlands taal ook voor de school een aanwinst. Ondanks deze kritiek begroet hij Van Ginneken als ‘óón van de kranigste herauten voor de grote zaak van het nieuwe moedertaalonderwijs’. | |
De Nieuwe Gids. Maart.M.H. van Campen vervolgt zijn studie over Nederlandsche Romancières van onzen tijd, waarin hij uitvoerig het werk van Margo Scharten-Antink bespreekt. - De Literaire Kroniek van W. Kloos handelt over J. de Meester, terwijl aan het slot de polemiek met Jac. van Ginneken voortgezet wordt. | |
April.De Literaire Kroniek geeft een bespreking van C.J.A. van Bruggen. | |
Onze Eeuw. Maart.In de rubriek Nieuwe Boeken behandelt A.C.S. de Koe de laatste boeken van Jac. van Looy, Ina Boudier-Bakker, J. de Meester en Felix Timmermans. | |
Elseviers Maandschrift. Maart.H. Robbers bespreekt de laatste boeken van C.J.A. van Bruggen en J. de Meester (Gedenk te leven). | |
April.H. Robbers bespreekt drie eerstelingen-in-proza, waarvan hij niet veel goeds weet te zeggen. | |
Vragen van den dag. April.J. Wolthuis begint een studie over Amsterdamsche woorden. Na een inleidend hoofdstukje (Bloei en verval) volgt er een onder de titel Langs de straat, waarin o.a. de straatnamen behandeld worden, met woorden en uitdrukkingen die er verband mee houden. | |
Studiën, tijdschrift voor godsdienst, wetenschap en letteren. Maart.H. Padberg beoordeelt Molkenboer's uitgave van Vondel's Lucifer en prijst zijn verdienstelike inleiding. - Is. Vogels schrijft onder de titel Een echo van Gezelle over drie dichtbundels: van J. Reddingius, Jan Zeldenthuis en Bernard Verhoeven. | |
[pagina 160]
| |
April.Kinderverstand en kindertaal voor den psycholoog heet een artikel van Is. Vogels, waarin hij Van Ginneken's Roman van een kleuter uit psychologies oogpunt beschouwt en prijst: ‘dit boek houdt een schat van wijsheid en wetenschap in.’ Hij besluit met de vraag of meisjes beneden de drie jaar wel met jongens gelijk te stellen zijn. ‘Naast den roman van Keesje zou de roman van Miesje of Wiesje, zij het in geringer omvang, der psychologie dus zeer welkom wezen.’ | |
De Katholiek. April.J. de Jong schrijft een stukje over De Katholieken en de Friesche Beweging, naar aanleiding van de onlangs opgerichte ‘Roomsk-Fryske Boun’. | |
Tijdschrift voor Taal en Letteren, afl. 1.Gerl. Royen verzamelde aardig materiaal over Kontaminatie, waarvan hij het eerste gedeelte, psychologies gerangschikt, publiceert. Hij onderscheidt daarbij 1o zuiver-chiastiese, 2o kommuun-chiastiese kontaminatie, door schema's verduidelikt, onderverdeeld en met tal van voorbeelden toegelicht. - Th. de Jager behandelt in een beknopt artikel over De Nederlandse litteratuurgeschiedschrijving achtereenvolgens Jonckbloet, Kalff, Te Winkel en Prinsen. Naar zijn mening is Jonckbloet's litteratuurbeschouwing op alle volgenden van invloed gebleven, al achtten ze zich daaraan ontgroeid: ‘onze litteraire wetenschap lijdt aan 'n vitium originis.’ - W. Govaart schrijft Iets over de Schiedamse branderijtaal, een behandeling van de techniese Schiedamse woorden uit dit bedrijf met de verklaring van enkele uitdrukkingen die er aan ontleend zijn. - Th. Goossens wil in het Mnl. gedicht Wisen raet van vrouwen, vs. 189, berginghe in berninghe verbeteren. | |
Tijdschrift voor Nederlandsche taal- en letterk. XXXVII, afl. 2.Mej. J.M. de Waal geeft als voorloper van haar proefschrift een volledige uitgave van de Briefwisseling van Aernout Drost met Potgieter en Heye. Daardoor leren wij kennen: hun onderlinge verhouding en wederzijdse kritiek, hun studie van buitenlandse letterkunde, hun houding tegenover de tijdgenoten en de voorgeschiedenis van De Muzen. - P. Leendertz Jr. maakt een opmerking over Nu noch, vs. 155. - C.G.N. de Vooys bespreekt Willem van Hildegaersberch's gedicht ‘Van mer’, en tracht aan te tonen dat men daarin ten onrechte woordspelingen van mer en meer gezocht heeft: met een eenvoudige tekstverbetering, die het tweede manuscript aan de hand doet, worden, naar zijn mening, bijna alle moeielikheden weggenomen en het gedicht, ook in zijn samenstelling, helder. C.d.V. |
|