De Nieuwe Taalgids. Jaargang 11
(1917)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 205]
| |
De Beweging.Mei. Mea Verwey beoordeelt ongunstig het ‘treurspel’ Johan de Witt van H.C. Muller, dat meer op een ‘bevattelijk en betrouwbaar leesboekje’ dan op een treurspel lijkt. Juni. Albert Verwey bracht enige Visioenen van Hadewich ‘in hedendaagsch Nederlandsch’ over, waarvan het eerste in deze aflevering afgedrukt is. Aanleiding daartoe gaf een Duitse vertaling van F.M. Huerner. | |
De Nieuwe Gids.Junie. D. Tol trekt een parallel tussen Vondel, Milton en Shelley; van de laatste bespreekt hij de Prometheus Unbound. Reyneke van Stuwe publiceert de Engelse tekst van een voordracht, de 19de Febr. 1917 voor de University of London gehouden over The dutch language. In de Literaire Kroniek bespreekt W. Kloos de roman Carmen van J. de Meester. | |
De Beiaard.Mei. Onder de Verscheidenheden schreef C. Hartman een bladzijde over Taalzuivering, eigenlik over reaktie tegen overdreven purisme in de zeventiende eeuw. In het boek De Nobilitate van Antonius Mattheus (1639-1710) wordt o.a. de vraag behandeld: ‘Is onze taal zoo rijk, dat alles met eigen, niet aan vreemde taal ontleende woorden kan worden uitgedrukt?’ Het antwoord luidt ontkennend. Het is b.v. beuzelarij een pensionarius ‘loontreckent Raetsheer’ te noemen. Junie. B.H. Molkenboer behandelt in een artikel de Invloed van de Italiaansche letteren op de onze tot 1600. Bij Dirc Potter kunnen we nog nauweliks over ‘invloed’ van Italië spreken. De zuidelike vloedgolf ‘doorbrak het eerst onze dijken bij de kloosters van Deventer en Aduard, die twee vuurtorens van laat-middeneeuwsche devotie en | |
[pagina 206]
| |
vroeg-humanistische kultuur.’ De Fries Rudolf Huisman (Agricola) had een grote verering voor Petrarca, aan wie hij ‘alle wetenschap zijner eeuw schatplichtig achtte’. Maar ‘er moest nog een volle menschenleeftijd overheen gaan, eer de dichter Petrarca voelbaar tot Nederlandsche harten sprak.’ De nieuw-Latijnse letterkunde kwam hier tot bloei, maar zonder de Pléiade zou men niet tot de Italianen gekomen zijn. Achtereenvolgens bespreekt de schr. dan beknopt de dichters van onze vroege renaissance. - Gerard Brom waardeert in Felix Timmerman's Pallieter een schrijver van talent, maar als ‘apostel van 't pantheïsme’, als moderne heiden is hij hem antipathiek. | |
Stemmen des tijdsMei. Willem Kloos als literair profect is de titel van een uitvoerig artikel van B. Wielenga. Na een ‘zoo rechtvaardig mogelijke beschrijving’ van Kloos' kritiese werkzaamheid volgt een ‘opzettelijke kritiek’ van Christelik standpunt. In beide gedeelten is een onvoldoende scheiding gemaakt tussen de levensperioden vóór en na 1890, wat de helderheid onvermijdelik schaadt. Aan het slot bestrijdt hij de geringschatting voor het esthetiese in Christelike kringen, waar men genoegen neemt met het ‘kreupelrijm’ van sommige psalmen en de stijl verwaarloost. De Christen moet juist ‘positie nemen tegenover wat hij als valsche kunst krachtens zijn beginsel veroordeelt’. Junie. B. Wielenga schrijft over Louis Couperus als type van den modernen mensch. Als spiegel van hyper-beschaving, van ultra-moderniteit, dient dit werk z.i. in een Christelik tijdschrift grondig besproken te worden. Na enige sobere biografiese biezonderheden geeft de schrijver een overzicht van Couperus' werk, al kost hem dat een ‘zekere overwinning van weerzin’. Immers, deze werken zullen een blijvende plaats innemen in onze letterkunde omdat ze ‘beteekenen de herschepping en reflectie van den modernen mensch’. Dan tracht hij te benaderen wat men onder de ‘moderne mensch’ te verstaan heeft. Het is een complex van ‘tegenstrijdige wereldbeschouwingen’. Aan het slot stelt hij de onverzoenlike antithese vast, tussen een kunstenaar als Couperus en de Christen. | |
La Revue de Hollande.April. R. Oomkens publiceert het laatste gedeelte van zijn studie over Les écrits français de J. van Effen. In een Conclusion vat hij de resultaten van zijn overzicht samen. Een volledige analyse van Van Effen's Franse werken bedoelde zijn artikel niet; evenmin een vergelijking met de talrijke oudere en jongere auteurs, die op Van Effen invloed gehad kunnen hebben. | |
[pagina 207]
| |
Stellig blijkt uit deze geschriften que Van Effen occupe une place repectable dans la série assez peu nombreuse de ces auteurs qui, depuis l'Antiquité jusqu' à nos jours, ont défendu avec plus ou moins de lumière et avec plus ou moins de succès la noble cause de la Raison. | |
Den Gulden Winckel.April. Rinke Tolman schrijft over een z.i. zeer geslaagde Friese vertaling van Shelley's Adonais door D. Kalma. - H.H. van Calkar bespreekt de bundel Het Wondere Lied van de jonge Limburger P. Kemp. - H.C. Muller beoordeelt de brochure van F.E. Posthumus Meyjes over Taal en Spelling. In welke ontaalkundige geest dit stuk geschreven is, blijkt het best uit de anachronistiese bewering dat ‘Bilderdijk in het taalkundige allereerst ons voortdurend rechtsnoer moet zijn’. Mei. G. van Eckeren bespreekt met ingenomenheid de dichtbundels Orplid van J. Jac. Thomson en Experimenten van Geerten Gossaert. | |
Studiën. Tijdschrift voor Godsdienst, Wetenschap en Letteren.Junie. W.M. beoordeelt, in hoofdzaak ongunstig, het Katholieke Handboek der Geschiedenis van de Nederlandsche Letterkunde door J. Mooy. | |
De Vrije Fries.Deel XXV. P. Sipma geeft een uitvoerige studie over De oorsprong van het Friesche tooneel, waarin behalve de oorsprong, ook de geschiedenis van de Friese toneelletterkunde, voornamelik in de negentiende eeuw, behandeld wordt. | |
Museum.Mei. C.H. Ph. Meyer bespreekt uitvoerig het Handboek tot de Nederlandsche Letterkundige Geschiedenis van J. Prinsen. | |
Onderwijs en Opvoeding. Bijblad voor Taal en Letteren V, No. 1.Johan van Dinter S.J. geeft onder het opschrift Uit een kleine wereld een aardige verzameling Bijnamen, opgetekend uit jongens-taal, bestudeerd en gerangschikt. Wij bevelen dergelijke studie van levende taalverschijnsels bij onze lezers ter navolging aan. - H.H. Knippenberg vervolgt de reeks Letterkundigen uit Limburg: als vierde is aan de beurt: Lodewijk Pascal Delruelle (1735-1807), ‘een realist in merg en been’, dichter van tafereeltjes in Maastrichts dialekt. | |
Tijdschrift voor Ned. taal= en letterkunde XXXVI, afl. 1.R. van der Meulen geeft een nieuwe etymologie voor robbedoes, | |
[pagina 208]
| |
dat Hesseling van Portugees rabido wilde afleiden. Z.i. is het een woord uit de Friese kuststreken, waarin rob de diernaam is, en does samenhangt met doezelen, duizelen. - Jan de Vries wijdt een zeer uitvoerige studie aan de volksliederen Robin Hood en Mijn Here van Mallegem. Zijn konklusie is, dat ‘ons lied van Mijnhere van Mallegem niet is, zooals tot nu toe werd aangenomen, het verhaal van een roovergeschiedenis, die zich eertijds buiten de poorten van Brugge had afgespeeld, maar een omvorming van een oorspronkelijk Engelsch gedicht van Robin Hood’. Naar zijn opvatting is het liedje door Engelse soldaten overgebracht. - G. Kalff ontleent aan het boek van Kleerkooper en Van Stockum, De Boekhandel in de 17de eeuw, enige Nieuwe gegevens voor de geschiedenis onzer letterkunde. Ze betreffen 1o. De Conink, gestorven in 1619; 2o. Pers, geboren 1581; 3o. Van Breughel (± 1573-1635); 4o. Krul, tot nu toe voor een smid gehouden, meer waarschijnlik ‘boeck-slootemaker’ en later opgenomen in het gild der boekhandelaars; 5o. Voskuyl († 1652), blijkbaar boekbinder, later ‘capiteyn te water’; 6o. Van der Plasse (geb. 1585) en Brandt, uit Vondel's Rommelpot bekend, die inderdaad een Nederduitser blijkt geweest te zijn. - F.A. Stoett bespreekt de etymologie en de betekenisontwikkeling van de werkwoorden fokken en foppen: bij beide gaat hij uit van een grondbetekenis ‘stoten, duwen’. - G.J. Boekenoogen deelt een grote verzameling mede van Namen uit ridderromans als voornamen gebruikt. Hij betwijfelt de juistheid van Schönfeld's veronderstelling (Ts. XXXIV, 117) dat de riddernamen Waalwiin en Lantsloet al ± 1200 als voornamen gebruikt zouden zijn. | |
De Nieuwe School.April-Mei. Het artikel Kinderlectuur van Bol behandelt H.J. Krebbers als kinderschrijver: de beoordelaar meent dat deze schrijver een onverdiende reputatie heeft en motiveert zijn vonnis. | |
Berichten en Mededeelingen van de Vereeniging van Leeraren in Levende Talen.Mei. K.R. Gallas bespreekt onder de Varia op Frans gebied ‘de gevallen waarbij een werkwoord dat een gemoedsaandoening uitdrukt de directe rede invoert (vgl. Indogerm. Forsch. XXXV-XXXVI). Dit verschijnsel komt ook in modern Nederlands voor, in 't biezonder bij Haspels en De Meester, b.v. “Dat is niet waar!” besliste Karel. Maar hoe leven jullie dan, belangstelde ik nog.’ Konkluderend zegt de schrijver: deze voorliefde (die men anders licht aan Franse invloed zou toeschrijven) ‘lijkt me voorlopig een weinig Franse stijleigenaardigheid’. C.d.V. |
|