De Nieuwe Taalgids. Jaargang 11
(1917)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 126]
| |
Kwasi-eenvoud in taal.Wat met een kwasi-eenvoudig mens bedoeld wordt weten we allen. We herinneren ons immers de man, die op de debuut-avond van Henriëtte Kegge in de pauze zich op een afstand hield en met een medelijdende glimlach neerzag op al 't gedraai en gedoe om zich heen. Een bescheiden man, die zich achteraf hield? Geen sprake van: een kwasi-eenvoudig mens, die wilde opvallen door anders te doen dan de anderen. Ongemeen zijn, anders zijn dan een ander, dat is 't waar 't op aankomt. Zien we 't niet aan de mode? Wil men zich niet encanailleren dan is er maar één weg, die zeker tot het doel leidt: zich anders kleden dan een ander. Wie tot de élite behoort kleedt zich dus anders dan 't profanum vulgus. Voor jaren kwam de geklede jas in de mode, als prerogatief van de ‘upper zoveel’ natuurlik. Maar er is geen wet die zo'n prerogatief beschermt en beletten kan dat er een aanslag op gedaan wordt door degenen die niet tot de ‘upper zoveel’ gerekend kunnen worden. Toen dus, na enige tijd, de geklede jas de Zondagsdos werd van 't meubelmakertje van 't Eerste-Kamer-lid, spek-, blik- en andere slagers er zich bij voorkeur mee tooiden, was de aardigheid eraf. Maar verlegen om iets nieuws hoeft men nooit te zijn. 't Jacket was de redder in de nood en 't jacket ‘doet’ 't nog altijd. Er zijn echter tekenen die er op wijzen dat dat ook z'n beste tijd al weer gehad heeft. En dan? Wel, dan zal men misschien op een deftige visite - 'n vergissing: men zal straks begrijpen dat een deftige visite niet gaat; een deftig bezoek moet 't zijn - niet deftiger toegerust kunnen verschijnen dan in een colbertje en zonder handschoenen. De gissing is wat gewaagd, maar... 't kan... 't kan. Want men zie om zich heen en merke wel op dat 't - binnen zekere grenzen natuurlik - altijd van ondergeschikt belang is waarmee en hoe men zich onderscheidt. Als men zich maar onderscheidt, als men maar ongewoon is. Is 't woord ‘ongemeen’ niet de term, waarmee een handige winkeljuffrouw een dame, die maar tot geen keus kan komen, ten slotte altijd vangt en haar zacht dringt dat voorwerp te kiezen, waarnaar het verlangen van de besluiteloze toch nog 't meest uitging? Een opschuiving dus: geklede jas - jacket - colbert. De deftigheid wordt alledaags en dan wordt 't alledaagse, dat dan niet meer alledaags is, deftig. Dat we nu ook in de taal een verschijnsel hebben dat we kwasi- | |
[pagina 127]
| |
eenvoud noemen, is het te verwonderen? Niets immers dat zo zuiver de zielsgesteldheid van een mens weergeeft als juist zijn taal. Aanstellerij in taal stond eerst boven dit opstel. Maar dat was minder juist, in ieder geval te kras voor enkele voorbeelden die zullen volgen. Te kras ook omdat we te doen hebben, niet alleen met een gevolg van een nederig doende hoogmoedigheid, die zeer bewust aanstellerij is, maar in 't algemeen met reaktie-verschijnselen, die veelal onbewust plaats hebben. Psychologen mogen uitmaken hoe ver of hoe weinig ver van elkaar het reaktie-centrum (groep I) van de hoogmoeds-bron (groep II) verwijderd ligt. Vast staat, dat we hier weer 't geval hebben van de cirkels met verschillend middelpunt, maar wier omtrekken elkaar hier en daar raken. In de voorbeelden die nu volgen, en die natuurlik met vele te vermeerderen zijn - opwekking tot verder onderzoek is ook weer van deze bladzijden het doel - is wel een zekere groepering bedoeld in die zin, dat, wat aan reaktie schijnt toegeschreven te moeten worden, aan de gevolgen van de nederige hoogmoed voorafgaat, maar toch moet dadelik gezegd dat ik bijna geen enkel van de voorbeelden met stelligheid onder groep I of onder groep II zou durven brengen. Maar is dit dan toch ook eigenlik al geen bewijs dat de afkeer van 't gewone, van 't alledaagse, en de hoogmoed wel degelik verwante eigenschappen zijn, en zullen we 't er dan maar op wagen, al zijn we geen psycholoog, op grond van de gegevens, aan te nemen dat de ‘knobbels’ voor 't een en voor 't ander wel heel dicht bij elkaar moeten liggen? Laat ik mijn voorbeelden beginnen met te wijzen op het verschijnsel waarop in een voordracht, enkele jaren geleden voor leden en genodigden van Teyler's Genootschap te Haarlem gehouden (en sedert misschien wel gedrukt), Prof. Salverda de Grave opmerkzaam maakte: dat 't Nederlandse woord vaak deftiger, plechtiger klinkt dan 't overeenkomstige vreemde (veelal Franse). De verklaring behoeft niet meer gegeven, als we denken aan de opschuiving, waarvan boven sprake was: geklede jas - jacket - colbert. Zo ook hier: het vreemde woord, eerst in gebruik bij de hogere standen, schoof op, belandde in de lagere taalkringen. Dus, wil men deftig zijn en opvallen, dan doet men kwasi-eenvoudig en gebruikt niet meer het eenmaal inge- | |
[pagina 128]
| |
burgerde, vreemde, in dit geval het gewone woord, maar een Nederlands, in dit geval het ongewone woordGa naar voetnoot1). Het terrein van de kunst biedt schone gegevens. De Julia's, de Lily's, de Tilia's onder de kunstenaressen beginnen vervelend te worden, hun namen tenminste en Ant Mierevelt is wel zo gewildGa naar voetnoot2). Erkend dient: de sprong van Tilly op Ant, zo zonder tussenstadium van Anna of iets dergelijks was gewaagd - in mijn ouderlik huis heb ik twee dienstboden gekend die Ant heetten, waarvan de ene zich toch nog welluidendheidshalve Antje het noemen - maar, er is goede en gegronde hoop dat, als Ant Mierevelt 't in de kunst zelf ‘doet’, haar naam 't ook wel doen zal. En Kees Meyer gaat in onze tijd immers heel wat beter dan Louis Couperus - als naamtype natuurlik weer. Iemand kan nù z'n vader niet dankbaar genoeg zijn als deze z'n jonggeborene op 't bureau van de burgerlike stand liet inschrijven met een praenomen, dat blinkt van pure Hollandsigheid: Jaap, Piet, Mien en zo. Met Jacques of Louis kan men nù niets meer beginnen. Cor als afkorting van Cornelis is op 't kantje, kàn er desnoods mee door; maar Kees is in ieder geval beter. Zijn zo'n Kees, Piet of Mien piano-virtuozen, dan lenen zij zich om een zanger of zangeres te akkompagneren - ordinair woord! - niet tot ‘pianobegeleiding’; neen, het programma meldt: ‘Aan den vleugel Kees van Duffelen.’ Toneelschrijvers besloten vroeger hun stukken met 't onderschrift: ‘Het scherm zakt, of: valt’; tegenwoordig lezen we: ‘Doek.’ Niets anders. Eenvoudig niet? Verzen werden vroeger gereciteerd. Of ze - behalve dan op school natuurlik - ooit ‘opgezegd’ werden, weet ik niet. Zeker is, dat ze al een twintigtal jaren ‘gezegd’ worden, een uitdrukking, waaraan ik mij in al die twintig jaren maar niet heb kunnen wennen, die mij ook beslist on-Nederlands lijkt en die ik daarom niet zou willen gebruiken. Worden verzen voorgelezen, dan noemt een gewoon mens als ik dat: ‘hij las verzen van Henriëtte Roland Holst’, worden ze | |
[pagina 129]
| |
uit 't hoofd voorgedragen, dan zeg ik: ‘hij droeg verzen voor van Henriëtte Roland Holst.’ Een boek werd vroeger gedrukt. Wil men tegenwoordig een werk met wat sjeuigheid z'n entrée in de wereld laten maken, dan vermeldt men, bij wie 't ‘op de pers gelegd’ is en ‘uit’ welke letter gezetGa naar voetnoot1). En - dat kan nu nog wel niet bij alle boeken er mee door en zeker niet bij kunstwerken - maar, àls 't enigszins kan wordt het cachet van het boek zeker nog verhoogd door de mededeling op 't titelblad dat de ‘prentjes’ zijn van die en die; tekeningen gaat ook nog heel goed, houtsneden zijn gewild (vernieuwde oudheid), maar in geen geval heeft een boek nu meer ‘illustraties’. Een schilder exposeert op een tentoonstelling geen schilderijen meer, maar ‘doeken’, en het wordt meer en meer gewoonte, dat het personeel van een grote fabriek, waarvoor een nieuw gebouw gezet is, de direkteuren als blijk van hoogachting een ‘tegel’ aanbiedt. Wat bezielde toch de N.R. Ct. - of deden andere bladen 't ook? - toen ze, voor een vier-, vijftal jaren, altijd verslag deed van de inhoud van ‘dradeloze’ berichten in plaats van die van ‘draadloze’? En - jongste nieuwigheid, in en door de oorlog geboren - waarom wordt een brug nu ‘opgeblazen’, terwijl men ze vroeger deed ‘(in de lucht) springen’? Dat min of meer schertsende, altans voor mijn gevoel niet volkomen ernstige woord ‘opblazen’, is mij antipathiek, gebruikt voor de aanduiding van zo'n weerzinwekkende daad. Wie wil uitmaken of 't volgende voorbeeld tot groep I of II gebracht moet worden? Een familie had tot vader of grootvader een achtbaar boekhandelaar. Dat was nog in de goeie tijd, toen de mid- | |
[pagina 130]
| |
denstand in tel, gestudeerdheid niet 't een en 't al was, mensen van goede familie er zich niet voor schaamden een zaak te hebben, te meer niet, omdat er nog volstrekt geen kijk op was dat de loopjongen, of zelfs ook de eerste bediende in de winkel, zich mettertijd zelf als, zeg boekhandelaar, zou vestigen. Welnu, bewonder 't vernuft van de familie die, als er van de vader of grootvader sprake was, die steeds aanduidde als ‘boekverkoper’, daarmede zowel hulde brengend aan de eenvoudige, degelike Hollandse middenstand van weleer, en tegelijk 't besef bijbrengend dat grootvader zaliger volstrekt niet op één lijn gesteld mocht worden met de, tot een andere kaste behorende, boekhandelaars van tegenwoordig. Zeker behoren tot groep II die hooggeplaatsten, die brieven aan hun ondergeschikten niet ondertekenen met het gebruikelike ‘Uw dw.’, maar voluit met: ‘Uw dienstwillige dienaar’. Multatuli zegt van zichzelf in de Havelaar, dat hij nederig en bescheiden was tegenover diegenen die zijn superioriteit erkenden. Jawel, dan worden nederigheid en bescheidenheid een aardige sport, een leuke voor-de-gek-houderij. U en ik - wie 't bezit van een automobiel begerenswaard lijkt en die zo'n vehikel steeds met een zekere eerbied aan- en nazien - noemen een auto een auto. Maar heb je er een, dan word je dadelik eenvoudig en zegt: ik heb m'n jas in de ‘wagen’ laten liggen. Zo'n uitdrukking staat eenvoudig-gekleed. ‘Het beste, het goedkoopste magazijn van dit of dat’ is tegenwoordig nog maar alleen te vinden in de kleinere winkelbuurten. De grote leveranciers hebben met die humbug al lang afgedaan. Een Haagse firma adverteert in de tram (de werkelike naam wordt natuurlik weer verzwegen): ‘H. Markus, den Haag’. Niets anders. Zoek zelf maar uit of bij die firma leverworst of een brandkast te kopen is. Je reinste eenvoud. En de taalzuiveraars, die te velde trekken tegen tailleurs en tailors, tegen confiseurs en dergelijken, hebben 't pleit - maar niet door hun aandrang! - bij de grote winkels al lang gewonnen: de advertentie van één der sjiekste: ‘G. Laarman, hemdenmaker’, zal ieder wel eens onder de ogen hebben gehad, zo goed als die van ‘Van Meteren en Spal, kleermakers’, die hun bedrijf uitoefenen in een huis van je welste. Bij deze enkele opmerkingen blijve het voorlopig. Dat ‘voorlopig’ wil zeggen: Mochten de opmerkingen voor iemand aanleiding worden tot het opzetten van een brede, goed gedokumenteerde verhandeling in dit tijdschrift, ik zou er dankbaar voor zijn door deze losse aantekeningen daartoe te hebben bijgedragen. Den Haag. J.A. Vor der Hake. |
|