| |
Uit de tijdschriften.
(September-Oktober.)
De Gids.
Sept. Een artikel van C. Scharten, ter herdenking, is getiteld De geheimen der Camera Obscura. Hij ontleedt en prijst de verrassende, nog steeds frisse stijl, en verklaart de populariteit uit ‘de hollandsche poëzie in hollandsche vormen, daden en toestanden’. Tegenover Huet's opvatting, ziet hij in Hildebrand - met zijn eigen woorden - ‘een jong gemoed dat, van boosaardigheid vrij, zijn Vaderland en de menschen liefhad’. De kompositie blijft zwak: zelfs in Gerrit Witse is een onbeholpenheid, die de auteur geestig, maar rondweg erkent. Er is evenwel in de Camera een element dat men langzaam ziet voortwoekeren: ‘Naast den levensminnaar van nature, den bijna onbewusten kunstenaar in hem, leefde de eenvoudige, oprechte christen, de geboren zielen-herder, begeerig zijn werkzaam geloof in daden om te zetten’. Er is een ‘dualiteit van genot in menschenbeelding en behoefte aan menschen-beleering’. In De familie Kegge komt dat duidelik aan den dag. Op het spelen van den geest is niet de ‘schoone ernst’ van een grote proza-kunst gevolgd. ‘Een eigen schepping van zijn rijker menschenkennis en vaster innerlijk licht te vervullen, - het lag zoo weinig in zijn bereik, dat hij de bestaanbaarheid van zoo iets wel nooit zelfs overwogen heeft’. ‘Er zat aan kunst niet meer in hem dan de enkele fijne natuurverzen, die hij gemaakt heeft en de enkele - onvergangkelijke - schetsen, waarover wij hier handelden.’
Okt. M.H. van Campen bespreekt de bundel schetsen van G.F. Haspels: Wisselend Uitzicht, die hij zeer ongelijk van waarde acht.
| |
De Beweging.
Sept. In de rubriek Boeken, Menschen en Stroomingen karakteriseert Albert Verwey de Afrikaner dichter Totius,
| |
| |
uit zijn jongste gedicht Rachel, waarin hij de moeders en kinderen, slachtoffers van de oorlog, herdenkt onder het beeld van Rachel, de moeder van Israel. Deze verbeeldingswereld ‘geeft volle bevrediging aan het ernstig en vroom, het eenigszins zwaarmoedig maar edel gemoed van een jong en peinzend Zuid-Afrikaansch Christen.’ ‘Deze bijbelsche poëzie van beperkt-vaderlandsche, ja kerkelijke opvatting, schijnt ons, zelfs in Afrika, niet meer de uiting van sterke dichterlijke drift en voortbrenging.’ - ‘Wij kunnen Totius wel waardeeren, maar niet bewonderen.’ Daarop volgt een nadere ontleding van deze poëzie: ‘Kalmte van beschouwing en bespiegeling, - dat is de sfeer waarin we bij de lezing leven en waarvoor we de dichter alleerst dankbaar zijn.’ Het werk is volgroeid, de verzen zijn vloeiend, het gevoel eerlik, de voordracht ordelik en puntig, maar één ding ontbreekt: ‘de taal draagt niet de oorspronkelijke kracht van een sprekend mensch tot ons over.’ ‘De toon die uit Totius' verzen opklinkt, is dan ook niet een nieuwe stemklank die zich losmaakt uit de woorden, maar een bekende klank waaraan de woorden zich hebben aangepast’: ‘zij zijn nederlandsche versklank, in zuid-afrikaansche woorden en voorstellingen’. Zowel om de taal als om de geest die uit zijn werk spreekt, stelt Verwey deze dichter tegenover de meer modern voelende Leipoldt: ‘Meer als een willoos bewogen zanger van het oude, dan als een voortbrenger van de nieuwe toekomst die in zijn land gistende is, verschijnt hij ons. Een dichter van het verleden eigenlijk, een romantisch dichter.’
| |
Groot-Nederland.
Sept. Herman Poort bespreekt in de rubriek Literatuur ‘Nieuwe verzen’ van Herman Middendorp, die hij zielloos namaaksel, en van Felix Rutten, die hij dichterlik, maar zwak noemt.
Okt. J.L. Walch prijst de schetsen van Jeanne Reyneke van Stuwe, in haar bundel ‘Geef ons heden’, o.a. omdat daarin de Haagse volkstoon zo goed getroffen is.
| |
Onze Eeuw.
Sept. J. Bosboom Nz. geeft in een artikel A.L.G. Bosboom-Toussaint en Nicolaas Beets een gedeeltelike brievenpublicatie. Mevr. Bosboom's brieven ‘leggen doorloopend getuigenis af van liefde voor den dichter Beets, van vereering voor den leeraar en schrijver der Stichtelijke Uren’, maar ‘zij herinnert hem steeds dat hij Hildebrand is.’ - A.H. Kan wijdt een studie aan een Latijn-dichtende Nederlander: Nicolaas Heinsius in Italië (1646-1648). Hij schetst het karakter van deze auteur voornamelik uit zijn brieven, o.a. aan zijn vader Daniël Heinsius.
| |
| |
Okt. A.H. Kan besluit de bovengenoemde studie. - G.F. Haspels prijst Kalff's Inleiding tot de Studie der Literatuur-geschiedenis.
| |
Vragen des tijds.
Okt. G. Kalff herdenkt in een artikel de romanschrijfster Elisabeth Maria Post, en vraagt voor haar een ‘bescheiden plaats’ in onze letterkundige geschiedenis. De schr. beperkt zich tot haar roman Het Land en schetst het maatschappelik en letterkundig milieu waarin dit boek ontstond. ‘In een kort begrip is daarin heel wat van het toenmalige geestelijk leven en gemoedsleven samengevat’. Hij stelt dan een onderzoek in naar de lektuur van deze romanschrijfster: de Nederlandse, Duitse (Klopstock, Kleist, Geszner, Lavater) en Engelse (Richardson, Young, Thomson). De zwakke zijde van dit werk is ‘de geringe aesthetische waarde voor onzen tijd’, maar door karakter en historiese betekenis heeft het blijvende waarde.
| |
De Nieuwe Gids.
Sept. In de Literaire Kroniek bespreekt W. Kloos het eerste deel van Alle de Werken van Jan van Ruusbroec, in nieuwere taal overgezet door Dr. H.W.E. Moller. Bij de vergelijking met het origineel gebruikte Kloos een Nederduitse tekst, uitgegeven door Ullmann, die hij voor de oorspronkelike aanzag.
| |
Elseviers Maandschrift.
Sept. Paul Fredericq schrijft een uitvoerig en geïllustreerd In Memoriam Max Rooses. - H. Robbers herdenkt onder het opschrift Hildebrand honderd jaar de Camera Obscura. Potgieter smaalde z.i. ten onrechte op ‘de copieerlust des dagelijkschen levens’, maar aan de andere kant is de Camera ‘vaak overschat’. Hildebrand is geen romanschrijver, maar een ‘vertellend prater’; zijn ‘gemoraliseer is verouderd’, maar desondanks, het boek blijft leven. Niet zonder bedenking is de bewering van Robbers dat Hildebrand ‘na de zeventiende eeuw onze eerste taalmaker’ zou zijn.
| |
Oud-Holland.
Afl. 3. F.D.K. Bosch vervolgt zijn publicatie van de Brieven van Willem Bilderdijk aan Johannes Kinker. Deze brieven behandelen achtereenvolgens geldzaken, de samenstelling van de bundel Mengelpoëzie, filosofiese verschilpunten en Bilderdijk's houding tegenover de Bataafse republiek.
| |
Stemmen des Tijds.
Sept. J.Th. de Visser geeft zijn herinneringen aan Professor Beets, die hij in zijn verhouding tot de studenten schetst naast zijn ambtgenoten Doedes en Van Oosterzee.
| |
| |
| |
Ons Tijdschrift.
Sept. Frank Gericke publiceert een vijftigtal Presentjes, tweeregelige puntdichten, waarvan er verscheidene gescherpt zijn tegen hedendaagse letterkundige toestanden en bekende letterkundige persoonlikheden.
| |
Van onzen Tijd.
No. 45 vlg. C.R. de Klerk besluit zijn artikelenreeks Over de nieuwe litteratuurgeschiedenis, waarin hij, met alle waardering voor Te Winkel's verdiensten, zijn beginselen bestrijdt.
| |
Den Gulden Winckel.
Sept. G. van Eckeren schrijft een In Memoriam W.G. van Nouhuys. - P. Beishuizen Gzn. haalt in de rubriek Oude Boeken een berijmde Korte Wegwijzer, ter Spel-, Spraaken Dichtkunden van de Haarlemse meester Jan van Belle te voorschijn. - J. van den Bergh van Eysinga-Elias bespreekt Vondel's Leven en Kunstontwikkeling van H.C. Differee. - G. van Eckeren beoordeelt Wisselend Uitzicht, de jongste bundel van G.F. Haspels, die hij als geheel lager schat dan het beste werk van deze auteur.
Okt. Gerard van Eckeren prijst in de Kantteekeningen bij de literatuur van den dag de verzen van Joannes Reddingius. - H. van Loon schetst Bernard Canter als journalist hoog, maar zijn Dramatische Werken vindt hij ‘maakwerk’.
| |
Museum.
Aug.-Sept. F. Buitenrust Hettema bespreekt de Grammar of Modern West-Frisian, die hij als ‘degelik, beknopt en prakties’ prijst. De schrijver volgt de descriptieve methode, d.w.z. de historiese taalkennis wordt gebruikt ‘om 't nù uit het verleden te verklaren’. Toch is de oude zuurdesem niet geheel ‘uitgezuiverd’, gelijk de beoordelaar aantoont. De syntaxis is nog te weinig analyties. Hoogst wenselik is ‘een nederlandse, zo mogelik bredere, bewerking’ van deze waardevolle studie. - J.H. Kern kondigt een boek aan van H. Paulussen: Rhythmik und Technik des sechsfüssigen Jambus im Deutschen und Englischen, die ook voor de studie van de Nederlandse hexameter van belang is.
| |
De Schoolwereld.
Sept. M.H. van Campen zegt in de rubriek Over Litteratuur o.a. iets over het wezen der Dramatiek en ‘over dialoog’, beide naar aanleiding van Querido's Jordaan. - H. van Strien begint een reeks Opmerkingen over taal en taalonderwijs, waarin hij achtereenvolgens polemies behandelt ‘Onvolkomen taalkennis en het kind’ en ‘Oorsprong en betekenis van een woord’.
C.d.V.
|
|