Taalpartikularisme in de wetenschap.
In Zuid-Nederland werden tussen 1883 en 1887 lijsten samengesteld, getiteld: Verdietsching der kunsteigene bewoordingen die in de meet-, reken- en stelkunde gebruikt worden, waarin ‘het partikularisme hoogtij viert.’ Over het ‘onnutte’ van deze ‘eigenaardig Vlaamse archaïsties getinte terminologie’ schrijft Dr. A. Jacob (Meded. van de Veren. voor Besch. Ned. uitspraak, Febr. 1914): ‘Tal van uitdrukkingen mogen het taalgevoel van de partikularisten strelen, sommige daarvan getuigen van hun vindingrijk vernuft, het is toch duidelik, dat voor een leerling, vertrouwd met pingelkant, brijkgestalte, draaistip, schraag, raam, val, schilhaken, waterwielde,.... maar met hypotenusa, parallelopipedum, pool, trapezium, parallelogram, projectie, complementshoeken, concentries,.... onbekend, de toegang tot de rijke Hollandse vaklitteratuur volkomen is afgesloten.’