De Nieuwe Taalgids. Jaargang 7
(1913)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBoekbeoordelingen.
| |
[pagina 148]
| |
andere bewerkingen. De omvangrijke litteratuur over dit alom verspreide verhaal is grondig bestudeerd en krities gewogen. De konklusie luidt dat de Franse roman waarschijnlik teruggaat op een Byzantijnse roman, waarvan de schrijver zijn stof ontleende deels aan Arabiese of Perziese verhalen, deels aan vroegere Griekse romans. Leendertz voert ons daarbij in zijn werkplaats en laat ons het onderzoek stap voor stap volgen. Hij wil laten uitkomen waarin zijn beginselen van Duitse voorgangers verschillen (blz. XXXVII).Ga naar voetnoot1) Deze proeve van methodiek bij het vergelijkend litteratuuronderzoek, ook al valt die wel wat buiten het kader van een tekstuitgave, is zeer leerzaam en voor deze editie een aantrekkelikheid te meer. In de paragrafen VII-IX, over de techniek en de taal van de dichter laat de kritiese scherpte die de uitgever in het voorafgaande onderscheidde, hem wel eens in de steek. Dat geldt in 't biezonder voor zijn beschouwing over de Versbouw. Daar vinden we een hinken op twee gedachten: het uitgaan van 't natuurlike zinsritme - is dat een zo nieuw gezichtspunt?Ga naar voetnoot2) - en het blijven hangen aan de doktrinaire vers-leer van Van Helten, die het zinsritme uit systeemdwang op de meest zonderlinge wijze verwringt.Ga naar voetnoot3) Op gezag van Leendertz moet de lezer aannemen dat er in de dertiende eeuw ‘twee systemen van versbouw in zwang waren’ (LXXIX), maar dat dit Diederic van Assenede ‘ontging’, zodat hij ‘geene theorie van versbouw had’ (LXXXIII) en dus stuurloos tussen beide systemen doorzeilde. Het onderzoek naar De spelling en De taal stuit telkens op een bijna onoverkomelike moeielikheid: het aandeel van de dichter en van de afschrijvers is in de overgeleverde tekst niet te scheiden. | |
[pagina 149]
| |
Voor de taal van het origineel intussen heeft men enig houvast aan de rijmen. Met grote zorg en volharding heeft Leendertz alle gegevens bijeengezocht en gerangschikt, en zodoende een volledig apparaat verschaft. Na hier en daar verspreide konklusies, grotendeels aarzelend getrokken, wordt de lezer verrast door het slot, waar opeens de knoop doorgehakt wordt: ‘Aangezien wij nu doorloopend geene kenmerkende dialect-eigenaardigheden vinden, maar wel sporadisch een zeker aantal Brabantsche en enkele Westvlaamsche, terwijl alle andere ontbreken, zijn wij gerechtigd daaruit de gevolgtrekking te maken, dat de dichter tussen de genoemde dialecten woonde, en dus een Oostvlaming was’ (CIII). Waarom is dit betoog zo weinig overtuigend? Op de grondoorzaak hebben we in de vorige aflevering gewezen.Ga naar voetnoot1) Leendertz neemt aan: ‘het dialect des dichters’, de ‘algemeen gangbare schrijftaal’ en ‘de beschaafde spreektaal’, alsof Diederic een 18de- of 19de-eeuwer was! Van de verhouding die bij een dertiende-eeuws dichter tussen zijn spreken en de taal van zijn poëzie zou kunnen bestaan, heeft hij zich onvoldoende rekenschap gegeven. De oude taalvormen, die Leendertz het origineel op ± 1250 doen stellen, kunnen archaïsmen van een traditioneel-dichterlik taalgebruik zijn; de ‘dialecteigenaardigheden’, die hem het gedicht doen lokalisereren, kunnen evengoed uit West-Vlaamse of Brabantse schrijvers afkomstig zijn als uit de gesproken taal van een aangrenzende streek. En de voor de hand liggende vergelijking met zuiver Oost-Vlaamse bronnen (b.v. archiefstukken) blijft achterwege. Een hoofdstukje over de taal van deze dichter moest dus beheerst worden door een dubbele vraag: wat is zijn moedertaal? en: welke faktoren doen zich gelden in zijn dichtertaal?Ga naar voetnoot2) Over Diederic als vertaler denkt Leendertz gunstiger dan Jonckbloet. Nauwkeurig worden de plaatsen nagegaan waar hij zijn origineel verkeerd begrijpt, of door uitlating en uitbreiding opzettelik wijzigt. Maar als dichter stond hij niet hoog; vooral zijn techniese bekwaamheid schiet te kort.Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 150]
| |
Omtrent Dichter, tijd en plaats van vervaardiging (XI) ‘moeten wij ons met waarschijnlijkheden en mogelijkheden tevreden stellen’. Er zijn verscheiden personen aan te wijzen die de naam ‘Dirkin van Assenede’ dragen. Tot nu toe hield men, zonder voldoende grond, de oudste van die naam (± 1273) voor onze dichter. Sedert dit niet zeker is, kan men alleen van een dertiende-eeuws werk spreken, wanneer men, met Leendertz, de ouderdom van de taal een afdoend criterium acht. Leendertz' overtuiging: ‘De roman zal wel gedicht zijn te Assenede’ lijkt mij op z'n minst twijfelachtig. De behandeling van de tekst zou alleen reeds een nieuwe uitgave wettigen. Moltzer had namelik de taal van het enige volledige handschrift (A) genormaliseerd naar een West-Vlaams fragment (B) van 441 verzen. Leendertz legde handschrift A ten grondslag, en onthield zich - zeer terecht, in een wetenschappelike uitgave - van normaliseren. In beginsel is hij voor een konservatieve tekstbehandeling, maar dat ‘sluit natuurlijk geene tekstcritiek uit’. Het einde van de inleiding geeft dus nauwkeurig rekenschap van zijn Wijze van uitgeven. Op de tekst volgen 36 bladzijden Aanteekeningen, met toelichting, tekstkritiek en vergelijkingen met andere bewerkingen; evenals de Inleiding een vrucht van nauwgezette studie. Een Glossarium acht de uitgever overbodig, nu Verdam's woordenboeken alle gewenste inlichtingen kunnen verschaffen. Deze opvatting kunnen wij niet delen. Een student, die een woordenlijst verlangt om zo gemakkelik mogelik de ‘lastige’ woorden met hun ‘juiste’ betekenis te vinden, zou ook ik naar het Woordenboek verwijzen. Juist het zoeken scherpt het oordeel en vermeerdert de kennis. Maar in een wetenschappelike uitgave is een wetenschappelik glossarium op zijn plaats, dat ons de woordvoorraad en de woordvormen van de dichter doet kennen, en dat tot naslaan en vergelijken in staat stelt. Met hetzelfde doel rubriceerde Leendertz immers in de Inleiding de spel- en taalvormen. Verdient dan de woordkeuze niet dezelfde aandacht? Met deze opvatting van het Glossarium hebben sinds vele jaren de beste Zwolse Herdrukken een goed voorbeeld gegeven. | |
[pagina 151]
| |
Ondanks de geopperde bezwaren beschouwen we evenwel deze degelike nieuwe tekstuitgave als een belangrijke aanwinst.
De Cyrurgie van Meester Jan Yperman kan moeielik een letterkundig werk genoemd worden. De inhoud van dat handboek is het nuchterste proza, in de taal van de zuiver-zakelike mededeling. Maar juist daarom verdient het de aandacht van de taalkundige, gelijk wij onlangs betoogden.Ga naar voetnoot1) Wij zijn vrij zeker in deze onopgesierde taal zuiver West-Vlaamse woorden en vormen uit de taal van het dagelikse spreken te vinden. De zakelike mededelingen zijn vaak in telegramstijl neergeschreven, maar als de dokter aan 't vertellen gaat, is zijn syntaxis even natuurlik en eenvoudig als van het hedendaagse ongeschoolde spreken. Eén enkel staaltje: een ‘mersman’ was, gevaarlik gewond, in handen gevallen van ‘een leec meester, die niet vele van Cyrurgie me wist,’ en bloedde bijna dood. ‘Ende ic Yperman wasser ontboden. ende ic vant den pacient bi naer doot sittende op een leeder. ende hi kende niement. ende hi bloede teener ader huten seere. Ic nam den pacient ende ic deden legghen op een bedde. ende ic nam minen dume ende leiden in dat gat op de adere ende ic hilt minen dume der op een stickin ende doen quam die mersman ane sine kennisse die hie tevoren hadde verloren,’ enz.Ga naar voetnoot2) Door zijn inhoud behoort dit boek tot de geschiedenis van de geneeskunde. Vandaar dat de hoogleraar in de medicijnen E.C.v. Leersum de aangewezen man was om dit werk opnieuw uit te geven,Ga naar voetnoot3) in te leiden en toe te lichten. Deze degelike inleiding valt buiten ons kader. Alleen wijzen we er op, dat een nauwkeuriger onderzoek naar het leven van Jan Yperman aan het licht bracht, dat de hoofdzaken, door Broeckx als vaststaand aangenomen, en door Te WinkelGa naar voetnoot4) aan de oude uitgave ontleend, alles behalve zeker zijn: ‘in werkelijkheid is van Yperman's levensloop zeer weinig bekend’ (blz. IV). Van Leersum is er intussen in geslaagd, uit archieven en rekeningen enkele nieuwe gegevens op te diepen. Zeer juist gezien is het van de uitgever, die zich op taalkundig gebied een leek noemt, dat hij de handschriftelike tekst getrouw volgt, zelfs alle afkortingen aanduidt, en de varianten nauwkeurig meedeelt. Daardoor maakte hij zijn tekst niet alleen voor medici, | |
[pagina 152]
| |
maar ook voor taalkundigen belangrijk. De hulp van zijn vriend Verdam, die een oog liet gaan over de proeven, leverde waarborg tegen vergissingen, waaraan geen leek zou ontkomen. Een aantal aantekeningen en een glossarium geven waardevolle verklaringen, ook op een gebied waar de taalkundige als leek tegenover deze middeleeuwse mediese geleerdheid staat. C.d.V. | |
E.J. Potgieter. Liedekens van Bontekoe. 3e druk. (Nederlandsche Bibliotheek No. 44). Maatschappij voor goede en goedkoope lectuur - Amsterdam - 1913.We behoeven de Redaktie van de Wereldbibliotheek niet nogmaals te prijzen - zovelen hebben het reeds gedaan - voor het vele goeds dat ze verricht, door goede lektuur goedkoop verkrijgbaar te stellen. Een enkele maal echter had dit tijdschrift gelegenheidGa naar voetnoot1) er op te wijzen, dat ook voor populaire uitgaven gevraagd mag worden een betrouwbare tekst. Nu kan men met de Redaktie van de W.B. menen, dat de spelling velen weerhoudt, oudere schrijvers te gaan lezen; er is in dat geval niets tegen, die spelling te moderniseren. Men zij echter voorzichtig - de heer De Vooys heeft er op de aangehaalde plaatsen reeds tegen gewaarschuwd - spelling verandering niet uit te breiden tot taalwijziging; in geen geval mogen slordigheden verschoond worden met de naam van modernisering. Deze waarschuwingen zijn echter door de Redaktie in de wind geslagen. Ik achtte het daarom in 't belang èn van de W.B., èn van hen die haar uitgaven gebruiken, op een nieuwe uitgave te wijzen, waar de tekst met veel te weinig zorg is behandeld, ik bedoel de Liedekens van Bontekoe. Potgieter schrijft een zeer verzorgde stijl; geen zinswending, geen woord, geen leesteken haast, of hij heeft er over nagedacht. Dit eist van de uitgever een even grote zorg; het beste is, een door Potgieter zelf gekorrigeerde uitgaaf nauwkeurig af te drukken. Vermoedelik heeft de Redaktie gevolgd de uitgave van Zimmerman, welke van de eerste editie, die van 1840, zeer weinig afwijkt; beide zijn dus voor een vergelijking bruikbaar. Letten we in de eerste plaats op de interpunktie. Deze is hoogst onnauwkeurig, ook als men door de vingers ziet die afwijkingen, die geen verslechteringen zijn. Ik wijs slechts enkele plaatsen aan: p. 21 | |
[pagina 153]
| |
r. 9 v.o. staat achter paar een komma i.p.v. een punt; p. 30 r. 2: of....; deze stippeltjes ontbreken; p. 42 r. 13 is het vraagteken achter legaat weggevallen; p. 45 r. 11 v.o. ontbreekt de komma achter gebie; enz. Zo ontbreken op tal van plaatsen leestekens, waardoor het begrijpen van Potgieters bedoeling zeer wordt verzwaard. Een andere kwestie is de spelling. Moet Potgieters spelling onveranderd worden overgenomen? Me dunkt het wel; de zijne wijkt zo weinig af van de onze, dat ze het verstaan van de tekst niet bemoeilikt. Maar wil men normaliseren, best, maar dan konsekwent. Nu krijgen we te lezen naast de toen malige vormen lorretjen, Roeltjen, wijsjen, de tegenwoordige zonder n: wijsje (p. 14 r. 6 v.o.), zuchtje (p. 28 r. 4), liedjes (p. 31 r. 5 v.o.) enz. Zo p. 17 r. 11 rechts voor regts; p. 49 r. 1 v.o. lachend voor lagchend; p. 27 r. 10 draaien voor draaijen; p. 39 r. 6 v.o. nauw voor naauw; terwijl overigens Potgieters spelling gehandhaafd bleef. - Een enkele maal toont de Redaktie onbewust Kollewijnse neigingen, bijv. p. 18 r. 16: een wolk van frissche levenslust; r. 23: de klepper kastijden; r. 3: den schelmsen vrijer; p. 43 r. 11 v.o.: om de erfwrok; p. 20 r. 12 en p. 21 r. 14: had je voor hadt je, enz. Verder dan Kollewijn zelfs gaat ze p. 9 regel 11 v.o.: zij zuchten; p. 27 r. 15: zij duchten; p. 39 r. 9 hem dorste, waar verleden tijd bedoeld is. Daarnaast p. 28 r. 14: met den vingers; p. 32 r. 1 v.o.: den borst gaf den drommel van haar; p. 33 r. 20: naar den baan; p. 8 r. 5: ze verrastten. Zo zet de heer Simons z'n lezers drie- of vierderlei spelling voor; hoe durft hij ons, spelling vereen voudigers, dan nog tuchteloosheid verwijten? Maar laat interpunktie en spelling bijzaak wezen; ook het gedicht zelf wordt geschonden. Zeer vaak wordt de maat bedorven doordat het i.p.v. 't, ik i.p.v. 'k gedrukt wordt of omgekeerd: bijv. p. 12 r. 9: ik dacht het, toen ik je vlag straks zag; p. 20 r. 10 v.o.: ik ben nog aan het einde niet; p. 27 r. 5: en nu, wat dacht hij onder het zingen? p. 31 r. 7 v.o.: en Bontekoe dacht onder het schaat'ren; p. 33 r. 4 v.o.: toen keek ze eens, of zus op 't stoeltjen nog zat, enz. - Eveneens hapert de maat; p. 29 r. 8 v.o.: vol lachs of vol ergernis i.p.v. van ergernis; p. 38 r. 11 v.o.: 't is een aertjen i.p.v. 't is 't aertjen; p. 48 r. 8 v.o.: wit van hagel i.p.v. wit van den hagel; p. 49 r. 4: ons dorpjen zag nooit een droeviger bruid i.p.v. nimmer. Ten slotte het ergste, een reeks slordigheden en fouten, die de tekst bederven, tot onverstaanbaar makens toe, of zelfs iets anders geven dan de bedoeling van Potgieter was. Ik som ze maar achter elkaar op. | |
[pagina 154]
| |
Op p. 7 na r. 5 v.o. en op p. 52 na r. 4 laat Potgieter een regel open, omdat er wat nieuws begint. Op p. 11 worden 2 koepletten zonder tussenruimte gedrukt; op p. 29 3 koepletten dito. p. 7 r. 14 v.o. liefdespellen voor liefdespelen; p. 23 r. 10 v.o. denzelfden. voor denzelven; p. 24 r. 14 v.o. ergerlijk voor ergerlijker; p. 25 r. 13 v.o. wo Hans Michel soll er trinken, onverstaanbaar, voor ertrinken; p. 34 r. 17 om hem heen voor om haar heen; p. 36 is de hele eerste regel van 't derde koeplet weggevallen; p. 37 r. 6 dra struikelt die held, een dwaze misvatting, in plaats van het betekenisvolle die helt; p. 37 r. 2 v.o. hem beiend voor hen beiend; p. 40 r. 15 zoodra de vlammen feller lichten i.p.v. der vlammen; p. 45 r. 13 donkelende voor vonkelende; p. 46 r. 11 en reed een schip voor reedt; p. 47 r. 4 v.o. nu hij 't uur bedacht voor gedacht; p. 48 r. 5 v.o. musterd voor mutserd; p. 48 r. 1 v.o was 't vremd, dat de fluit niet aan 't diggelen sloeg voor aan diggelen. De uitgever heeft diggelen (scherven) blijkbaar als werkwoord opgevat! p. 49 r. 10 O liefde, die altaren zag ontsteken voor zaagt; p. 51 r. 14 wuifend voor wuivend.
En hiermee heb ik genoeg fouten gezift. Ik heb ze lang niet alle opgegeven, omdat anders dit stuk veel te uitvoerig werd en nog vervelender dan het al is. Want een vervelend werk is het, die aardige Liedekens te moeten lezen als korrektor. Ik meende echter op deze fouten te moeten wijzen, omdat de uitgaven van de Wereld-Bibliotheek me sympathiek zijn. Door hun uiterlik en hun prijs zijn ze aangewezen voor schoolgebruik en voor zelf-studerenden, als onderwijzers. Beide echter, de school en de studerende onderwijzer, hebben het recht, te eisen een onberispelike tekst. Mocht er dus een 4e druk van de Liedekens verschijnen, laat dan de Redaktie niet de 3e druk gedachteloos nadrukken, zoals ze het de 2e heeft gedaan, maar een betrouwbare uitgaaf tot grondslag nemen. W.H. Staverman.
Naschrift van de Red. Wij willen er nog eens nadrukkelik op wijzen, dat het plaatsen van Dr. Staverman's gegronde waarschuwing | |
[pagina 155]
| |
allerminst bedoelt, de uitgave van de Ned. Bibl. te bemoeieliken. Onze persoonlike medewerking, door de uitgave van Geel's proza, bewees het tegendeel. Wij vertrouwen dus dat de heer Simons hierin niet een ‘aanval’ zal zien, die hem - gelijk in de spellingkwestie - reaktionair maakt, en dringt tot het handhaven van een onhoudbare positie. Goede tekstverzorging is in een uitgave als de Ned. Bibl. volstrekt geen bijzaak. Wil de Red. van de W.B. naar goede, oprechtgemeende raad luisteren, dan kan, bij de herhaalde herdrukken, de N.B. binnen enkele jaren ook in dit opzicht een voorbeeldige uitgave zijn. En alleen dàn zullen we voldoening gevoelen over ons waarschuwend optreden. C.d.V. | |
De Chaos en het Licht. Een halve-eeuws-lied van Mr. Isaac Da Costa. Met Inleiding en Aanteekeningen van P. Kat Pzn. Klassiek Letterk. Panthéon. Zutphen. W.J. Thieme & Co. Prijs 30 ct.Een historiese Inleiding gaat vooraf, over de toestand van Europa ± 1850. Of die 27 blz. alle nodig zijn, tot goed verstand van de tekst? En of ook in de voet-aantekeningen het historiese element niet wat te sterk vertegenwoordigd is, tegenover het tekst-verklàren? In 't Is met beschaving uit en wereldorde en rust,
bedreigd, neen! thans niet meer door ridderhafte Gothen,
of ruiters uit de heup van Ismaël gesproten
als in vervlogen eeuw de aard overstroomden maar
ververschten;
wordt veel ‘historie’ verteld van de Goten, - iets wat ieder studerende uit zijn boeken kan halen, - maar over het ‘ridderhafte’ wordt gezwegen, ofschoon het latere ‘schuim en slijk’, gezegd van het proletariaat, tot enige toelichting had moeten prikkelen, terwijl het ‘ververschen’ van de aarde door de Gotiese volken wel wat intenser had mogen worden gereleveerd.Ga naar voetnoot1) En zo zijn de moeielikheden, vooral omdat ze zo licht onder het vele historiese van de grote en brede visieën van deze dichter, aan de beoefenaar ontgaan, door deze uitgever in 't algemeen wel wat te veel over 't hoofd gezien, en is de eerste aandacht aan de jaartallen en feiten gegeven. | |
[pagina 156]
| |
Wat is 't op blz. 43, reg. 8? Wat kent, blz. 42, reg. 2? Moet er niets gezegd van de volmaking, blz. 40, reg. 8. 't Gaat toch tegen 't intellectualisme? En is dit wel goed, waaneer ter toelichting van of zaagt ge niet
de hand reeds aan de muur, dat Europeesch gebied
ten prooi vervallen schreef aan 't oude vandalisme,
als Meed en Pers vereend met bloedig communisme?
in de voetnoot staat: ‘evenals de Meden en de Perzen zich verbonden hadden met het communisme’? Of zouden soms niet communisme en vandalisme nauw verbroederd heten? J.K. |
|