| |
| |
| |
De rompstanden.
Reeds voor ongeveer vier jaar, in mijn Amsterdamsche lezing over De Taal van het Gevoel in gelaat, gebaar en klankexpressie,Ga naar voetnoot1) maakte ik het wetenschappelijk Nederlandsch publiek opmerkzaam op de toen fonkelnieuwe ontdekking van Joseph Rutz:
‘Joseph Rutz in 1860 koorleider der Oberammergauer Passiespelen, later hospitant aan de koninklijke Münchener muziekschool en gezocht concertzanger - in het maatschappelijk leven was hij een kundig en praktische Rechtsassessor - kwam in de jaren van 1860 op '70 tot de ontdekking, dat sommige komposities hem bij zijn gewonen stand niet afgingen, niet uit de keel wilden, niet gemakkelijk en spontaan opklonken; en dat dit te verhelpen was door een andere rompstelling aan te nemen, m.a.w. den vorm van zijn longenzak te veranderen. Gaandeweg merkte hij op, dat een en dezelfde zanger zich door oefening een heel aantal stemnuancen kon eigen maken, zonder daartoe de houding van mond of strottenhoofd te wijzigen. Het middel daartoe was aanvankelijk zuiver psychologisch. Hij verdiepte zich door herhaaldelijk indenken en inzingen in de gemoedsnuance van de kompositie. Daarbij nam hij dan onwillekeurig een anderen stand aan, een nieuwe rompstelling, en dan lukte het: nú klonk zijn stem vrij en ongehinderd, frisch en gemakkelijk. Zoowel de melodievoering als tempo en maatverdeeling, die in een andere houding allemaal vloekten onder elkander, smolten nu harmonieus tot een reine zielsverklanking ineen. En hiermee was in beginsel het probleem opgelost. Er bleef niets meer over, dan door jarenlange studie en experimenteeringen die verschillende rompstellingen tot in de fijnste bijzonderheden te leeren bewust worden, en den aard van hunne gevoelsbeteekenis uit de telkens zoo ingezongen komposities af te leiden. Daarmee is de verdienstelijke man bezig gebleven tot aan zijn dood, en pas zijn zoon Dr. Ottmar Rutz heeft de resultaten van dit onderzoek geordend aan de wetenschappelijke wereld kunnen aanbieden.’Ga naar voetnoot2)
| |
| |
Daarna liet ik toen een eenigszins vereenvoudigde, ja zelfs min of meer gewijzigde samenvatting volgen van Rutz' theorie. Die vereenvoudiging en wijziging grondde ik op eigen observaties bij proeven, die ik naar Rutz' methode op mijzelf genomen had.
Bij herhaling dier proeven en nauwkeuriger toezien is me echter gebleken, dat ik in mijn vereenvoudiging toch weer menig goudkorreltje van waarheid had laten verloren gaan, en in mijn wijziging ook wel eens waardeloos erts voor edel metaal had gehouden.
Mijn waardeering voor de theorie van Rutz, werd hier natuurlijk niet minder op, integendeel. En alhoewel ik ook nu nog niet juist alle onderdeelen tot in hun fijnste détails bij mijzelf en anderen heb kunnen waarnemen, heb ik toch gemeend dat Rutz' volledige ontdekkingen in hun geheelGa naar voetnoot1) genoeg waarheidsgehalte bevatten, om plaats te nemen onder de resultaten der nieuwere taalwetenschap, en zullen zij ook in mijn toekomstig Handboek der Nederlandsche taal hunne plaats vinden. Want als we wilden wachten, tot alles zoo zeker was als tweemaal-twee-vier, dan konden we wel met de handen in den schoot blijven zitten. En dat lijkt mij nu eenmaal luiheid, óók in de wetenschap. En 't is in ieder geval onvergeeflijk, waar het dingen betreft, die blijkens de ondervinding zóó vruchtbaar en anregend werken op allerlei gebied, ook al zien ze er dan, op 't eerste gezicht, wat fantastisch uit. Sievers en Saran, Wundt en F. Krüger, Hugo Riemann en M. Seydel zijn nu eenmaal geen fantasten.
***
Pas sedert heel kort is men dus gaan inzien, welk een invloed onze verschillende rompstanden uitoefenen op de taal.
De ademhaling, het rythme, de akcenten, het tempo, de kleur der stem en nog vele andere bizonderheden zijn daarvan afhankelijk of houden daarmee althans gelijken tred.
| |
| |
Om dit goed te begrijpen, moeten wij vooral drie rompstanden met elk twee variëteiten onderscheiden:
1o. | den abdominaalstand, |
2o. | den thorakaalstand, |
3o. | den descendentiestand. |
1. Voor den abdominaalstand (fig. 1) houdt men het onderlijf lijnrecht naar voren gedrukt en de borst neutraal of naar achteren, zooals Napoleon altijd stond en zat, gelijk op alle goede afbeeldingen te zien is. De stemkleur is dan donker en week.
2. Voor den thorakaalstand (fig. 2) trekt men de buikspieren vlak boven de heupen lijnrecht naar achteren, en drukt men de borst naar voren, zooals alle Duitsche officieren staan. De stemkleur is dan helder en week.
1 en 2. Trekt men bovendien bij deze twee eerste standen de punten AA op fig. 5 duidelijk voelbaar naar binnen, wat den indruk van een afplatting maakt, dan wordt de stemkleur bovendien koel. Trekt men daarentegen de punten BB naar binnen, wat den indruk van een insnoering maakt, dan wordt de stem bovendien warm van kleur.
3. Voor den descendentiestand (fig. 3 en 4) welft men de punten BB naar buiten en trekt men de lendenspieren met kracht omlaag: waarbij gewoonlijk ook de schouders iets naar achteren of naar boven gaan, en de heele rompfiguur rijziger wordt, gelijk de meeste Grieksche beelden staan. De stemkleur is dan helder en hard.
Het omlaag trekken der lendenspieren kan gaan naar voren of naar achteren. Trekken we de lendenspieren naar voren omlaag (fig. 3) dan is de stemkleur behalve helder en hard ook nog koel. Trekken we de lendenstreek naar achteren omlaag, (fig. 4) dan is de stemkleur behalve helder en hard nog warm.
Een ieders romp staat nu bijna voortdurend in denzelfden stand, en wel noodzakelijk in een vorm, die aan een dezer drie hoofdtypen verwant is. In de variëteiten wisselen sommigen, anderen blijven zich ook hierin gelijk.
Nu geeft verder elk dezer drie standen niet slechts aan de stemkleur maar ook aan den zinbouw en de zinmelodie nog een heel eigenaardig geprononceerd karakter.
Om dus allerlei schrijvers goed te kunnen lezen in den toon en de accentueering die zij bedoeld hebben, is het beslist noodig, dat wij behalve onzen eigen habitueelen rompstand ook de twee andere leeren aannemen.
Daartoe moeten wij nu eerst elk onderzoeken, welke onze gewone
| |
| |
| |
| |
rompstand is. Sommige met duidelijk spiergevoel begaafden hebben dat misschien bij de bovengegeven beschrijving al aanstonds voor zich zelf met zekerheid gekonstateerd. Maar de meesten zullen hier wel wat meer moeite mee hebben. Zij moeten eenvoudig beginnen met kunstmatig te trachten de drie rompstanden aan te nemen. Na eenige
oefening merkt men dan al vrij spoedig, vooral in den overgang van den eenen naar den anderen stand, welke positie ons het gemakkelijkst valt. Sommigen voelen dit het best in liggende, ik voor mij veel beter in staande houding.
Ook het temperament des sprekers kan ons bij de bepaling van zijn rompstand van dienst zijn.
Een sanguinicusGa naar voetnoot1) heeft meest abdominaalstand, een flegmaticus
| |
| |
gewoonlijk thorakaalstand, terwijl de cholericus doorgaans descendentiestand vertoont. De melancolicus of nerveuze zal meest abdominaal of descentiestand hebben, maar dit temperament wisselt zeer sterk.
| |
| |
In verband hiermee is het verder de moeite waard op te merken, dat de Italiaansche komponisten meest abdominaalstand, de Fransche en Scandinaviërs dikwijls descendentiestand, en de overige Germaansche komponisten veelal thorakaalstand hebben.
***
Behalve deze hoofdtypen, die dus bij alle opgewekt en natuurlijk spreken altijd een van drieën min of meer duidelijk zullen aanwezig zijn, merkt men in sommige omstandigheden nog drie bijkomstige veranderingen in den rompstand op.
1o. | Om de stem grooter, omvangrijker te maken, houdt men in alle drie de hoofdtypen, bovendien de maagstreek (in fig. 5 UVW) krachtig naar voren gedrukt. Hierdoor wordt dan tevens de stem iets lager en vooral ook het tempo langzamer. |
2o. | Om de stem een meer aktief dramatisch karakter te geven (tegenover een passief-lyrisch geluid) trekt men voor de warme variëteiten van abdominaal- en thorakaalstand, en de beide variëteiten van den descendentiestand, de spieren in den rug op de hoogte der taille sterk naar het midden bijeen (fig. 6 de pijltjeslijnen).
Voor de koude variëteiten van abdominaal- en thorakaalstand
|
| |
| |
| daarentegen trekt men, hetzelfde beoogend, de spieren in den rug van het midden naar de beide lenden uiteen (fig. 6 de stippelpijltjes). |
3o. | Om de stem meer scherpte te geven (wat natuurlijk vooral bij de koele, groote, dramatische types zal voorkomen) trekt men bij abdominaal- en thorakaalstand punt C (fig. 5) vlak boven den navel, duidelijk voelbaar naar binnen, wat den indruk van een inzinking maakt. Bij den descendentiestand (waar dit geval het frequentst is) welft men punt C even voelbaar naar buiten, wat den indruk van een uitpunting wekt. |
Zoolang men echter de drie hoofdtypen, met hun variëteiten, of althans de voornaamste ervan, niet in duidelijke onderscheidbaarheid aan zich zelf heeft leeren voelen; is het geraden, althans de eerste en derde dezer rompveranderingen niet te beproeven, daar hierdoor anders gemakkelijk het zuiver gevoel voor elk type wordt vervaagd. Alleen de tweede is zeer scherp van alle andere modificaties onderscheiden, en bij allen wel zóó duidelijk voelbaar, dat hieruit geen verwarring is te vreezen.
***
Zetten wij nu nog eens systematisch, gedeeltelijk herhalend, maar vooral aanvullend, bij elkaar, welken invloed deze rompstanden zooal hebben op de taal.
1o. | Klankkleur (zie ook ondertypen 2 en 3).
Bij abdominaalstand is de stem donker, week { en warm, 1ste var.;
Bij abdominaalstand is de stem donker, week { en koel, 2de var.;
bij thorakaalstand is zij helder, week { en warm, 1ste var.;
bij thorakaalstand is zij helder, week { en koel, 2de var.;
bij descendentiestand is zij helder, hard { en warm, 1ste var.;
bij descendentiestand is zij helder, hard { en koel, 2de var. |
2o. | Tempo (vgl. ook ondertype 1).
Bij abdominaalstand hebben we neiging tot vlug,
bij thorakaalstand tot langzaam, slepend,
bij descendentiestand tot gematigd tempo. |
3o. | Stand van het strottenhoofd.
De donkere stemkleur van den abdominaalstand brengt mee dat de adamsappel laag staat.
Bij de week heldere stemkleur van den thorakaalstand gaat de adamsappel sterk naar boven.
In den descendentiestand wordt de helderheid door de hardheid getemperd, en is de stand der keel op halve hoogte.
|
| |
| |
| Dit alles geldt natuurlijk slechts voor de neutrale stelling, die op hare beurt weer door elke klinkerkwaliteit gewijzigd wordt; maar niemand ontgaat het, dat zoo de drie verschillende standen toch over de heele klinkerscala een gloed doen tintelen van heel eigen toonkleur. |
4o. | Ademhaling.
Bij den abdominaalstand is de adem lang en diep.
Bij thorakaalstand is de adem hooger en kort.
Bij de koele variëteit van den descendentiestand is de adem eveneens hoog, bij de warme daarentegen diep. |
5o. | Spanning der artikulatiedeelen.
Bij abdominaalstand voelt men al de spieren van het spreekorgaan slap hangen en gesmijdig.
Bij thorakaalstand heeft men in de spieren van keel en mond een licht gevoel van spanning en vrijheid.
De descendentiestand geeft aan heel het artikulatie-orgaan een scherpgevoelde spanning.
Hierdoor krijgen dus vooral de medeklinkers in de verschillende standen een eigen graad van zachtheid of scherpte.
Bovendien is het de moeite waard op te merken, dat deze graden van spanning en slapheid ook van buiten in de mimiek van het gelaat zeer duidelijk te onderscheiden zijn. |
6o. | Middeltoon of register.
Bij de koele stemvariëteiten der drie standen hebben we de neiging meer met het hooge register onzer stem te werken.
Bij de warme variëteiten verkiezen we gewoonlijk ons lage register.
Toch neigt de thorakaalstand zelf meer tot hooge, de abdominaalstand meer tot lage toonzetting. |
7o. | Breed of rond.
Voor den zang geeft Rutz op dat de koele stemvariëteiten in de onderste helft van hun register breed en in de bovenste helft rond klinken.
De warme variëteiten doen juist omgekeerd in de hoogere tonen breed en in de lagere rond aan. In onze taal heb ik totnutoe dit onderscheid niet waargenomen. |
8o. | Zinmelodie.
De abdominaalstand heeft een druk maar rustig bewogen (geaccidenteerde) melodiekurve; men zie b.v. den oteeringen der Italiaansche taalmelodie bij StormGa naar voetnoot1). Of men denke slechts aan de melodieën van Rossini.
|
| |
| |
| De thorakaalstand heeft een rustiger, maar vlakker melodieglijding men lette maar eens op de Duitsche zinmelodie.
Ook de descendentiestand heeft gewoonlijk doorgaans een vlakke melodie maar met minstens één scherpe opzwaai of daling, gewoonlijk aan het einde. Vandaar misschien het Fransche accent. |
9o. | Kracht van den klemtoon.
Bij de weeke stemkleur van abdominaal- en thorakaalstand past slechts zwakke klemtoondifferencieering.
De harde stemkleur van den descendentiestand houdt van onverwacht sterke akcenten, waarbij dan een heele reeks ongeakcentueerde lettergrepen wordt ingeslikt.
Bij de personen uit mijn omgeving en m'n leerlingen komt dit tamelijk wel uit, maar het sterke Duitsch akcent, en het zwakkere Fransche akcentGa naar voetnoot1) schijnen hier in lijnrechte tegenspraak met Rutz' theorie. Maar.... hij zelf legt er den nadruk op dat z'n onderscheiding van Italiaansch, Duitsch en Fransch slechts op de meerderheid der komponisten dier verschillende nationaliteiten ziet. En wij moeten ons dus wel wachten, te meenen, dat alle Duitschers thorakaalstand zouden hebben. Wagner is nota bene juist het meest typische voorbeeld van descendentiestand en Mozart en Haydn hadden allerduidelijkst abdominaalstand! Wel verre dus, dat deze aanvankelijke tegenspraak de theorie van Rutz zou veroordeelen. Mits men ze neemt, zooals ze is, in al haar plooibaarheid, doet ze ons integendeel allerlei nieuwe problemen aan de hand, als b.v. welke rompstanden in den loop der eeuwen in elk volk de overhand hadden, en dus de leiding namen in de evolutie der taal. |
10o. | Plaats van den klemtoon.
De weeke stemkleur van abdominaal- en thorakaalstand vragen bijna altijd om een akcent midden op het woord.
De harde stemkleur daarentegen verkiest sterk initiaal of finaal akcent.
Vandaar misschien de tegenzin van ons Germanen tegen lange Fransche woorden met het akcent op het einde: als auctoritatief verificeeren, enz. hoewel wij in onzen eenheidsklemtoon er voorbeelden van dulden, maar dan met een logisch scherpgevoelde bedoelingGa naar voetnoot2). |
| |
| |
11o. | Gebonden of ongebonden stijl.
Met het zwakker middenakcent en de rustige melodie hangt dan ook waarschijnlijk samen, dat de kunstenaars met abdominaal- en thorakaalstand heel glad proza, of nog liever zachtvloeiende egaal gebouwde verzen schrijven (Poirters en Beets).
Het scherpe finaal- of initiaalakcent en de schielijke intervallen drijven de meeste kunstenaars met descendentiestand onweerstaanbaar tot het forsche proza, of althans tot vrijer rijmlooze verzen; en àls ze meer gebonden versvormen kiezen, dan wisselen deze toch aanhoudend van psychisch rythme (Kloos). |
12o. | Lengte van zinnen en verzen.
Overeenkomstig het snelle tempo bouwt de abdominaalstand groote vloeiende volzinnen (Cicero).
De thorakaalstand met z'n langzamer tempo moet zich met minder woorden in één gedachtenwrong behelpen. Daarom is de Alexandrijn voor de meeste Germanen altijd een stuk te lang. De vijfvoeter, dat is de maat voor den thorakaalstand. En de lange zinnen van Germanen met thorakaalstand veroordeelen zich dus ook hier. Trouwens alle jongere stylisten verachten en bestrijden ze thans als een mode van hyper-intellektualistische aanstellerij; sommigen gaan hierin evenwel weer te ver, omdat zij 't verschillend psychisch tempo niet in aanmerking nemen.
De descendentiestand houdt hier weer het midden tusschen beide, in zoover hij beide mogelijkheden verbindt; maar is in verzen nog bizonder te kennen aan betrekkelijk lange verzen (Alexandrijnen of achtvoeters) en overmatige strophen (b.v. van 5 of 7 verzen). |
13. | Stijlgenre. (Vgl. de 3 ondertypen).
De abdominaalstand leent zich beter tot rijkvloeiende, overstroomende, bruisende pathos en lyriek.
De thorakaalstand tot verhalend en kalm beredeneerend proza, intellektualistisch gevoel in poëzie en epiek.
De descendentiestand neigt tot groot proza en dramatiek. |
***
Om een schrijver of dichter nu op de door hem bedoelde wijze voor te dragen, moet men vooreerst afzien van alle deklamatie of eigen persoonlijke neiging. Men moet zich in den tekst inleven, en dan duidelijk half hardop naar den zin lezen. Dan nemen zij, die dichterlijke fijngevoeligheid aan plastische orgaanbewegelijkheid paren, ook zonder iets van Rutz of z'n theorie te weten, vanzelf den eigen
| |
| |
rompstand der vertolkte kunstenaars aan. Maar voor de meesten minder-getalenteerden zal het nuttig zijn, van te voren te weten tot welke type het te lezen stuk behoort.
Zoodoende wordt het evenwel noodig of althans nuttig, voor eenige der meestbekende Nederlandsche woordkunstenaars te onderzoeken, tot welke type zij behooren.Ga naar voetnoot1)
Het beste type van den abdominaalstand warme variëteit lijkt mij René de Clercq. Men leze en doorleve slechts zijn Moederke alleen. Een naïef lezer merkte op, dat hij hier pijn in den buik van kreeg. En dat is zeer juist gevoeld. Want voor iemand van een andere type maakt de insnoering van het vooruitgeschoven onderlijf aanvankelijk den indruk van een lichte pijnlijke trekking. Verder behooren tot deze variëteit Pol de Mont, Ter Haar en Poirters.
Tollens en Cats ten slotte zijn er de overdrijving van: warmpjes tot plakkerig wordens toe. Ten slotte maar met de eerste ondertype: groot voor de cantate: J.J.L. ten Kate!
Tot de koele variëteit van den abdominaalstand behoort vóór alles: Couperus. Dàn Marie Boddaert, Kneppelhout, Jac. van Lennep, Poot, (Starter, Bredero?) en Hooft (vooral minnedichten).
In z'n proza heeft Hooft bovendien de eerste bijtype: groot geluid.
Thorakaalstand heeft Vondel in beide variëteiten en alle bijtypen.
De warme variëteit van den thorakaalstand vinden we duidelijk bij Guido Gezelle. (o 't ruischen van het ranke riet!) Potgieter en Staring.
Eveneens maar met 2de bijtype: ‘actief-dramatisch’ Schaepman.
Guido Gezelle heeft er ook nog al eens de 3de bijtype ‘scherp’ bij.
De koele variëteit van den thorakaalstand vóór alles pregnant duidelijk in Hemkes (Het kindeke van den dood). Dan in Perk, (Douwes Dekker?), Beets, Koetsveld, Justus van Effen. Min of meer overdreven kil is Busken Huet (die misschien wel tot den descendentiestand behoort), en nog erger, ijzig koud en scherp is Geel.
De warme variëteit van den descendentiestand hebben Adama
| |
| |
van Scheltema, Lodewijk van Deyssel, van Eeden, Broere en Da Costa. De twee laatsten dikwijls met de 1ste bijtype: groot.
Koele variëteit-descendentiestand hebben Kloos en Bilderdijk. Typisch zijn de drie laatste strophen in de toewijding van den Elius.
Verder heeft de laatste alle drie de bijtypen, soms vermengd, soms één of twee afzonderlijk.
Ik hoop, dat in deze bladzij druk, die een werkje is van jaren, de fouten niet al te luid de diepere waarheid overstemmen. Toch zijn er zeker kiemen van dwaling tusschen, en ik hoop slechts, dat mijne lezers, beletten, dat die zóó heftig gaan voortwoekeren, dat er de jong gedijende wasdom bij zou verstikken.
Ten slotte zijn er ook hier, gelijk overal, mengvormen. Maar de sprekers met gemengden of wisselenden rompstand hebben weinig kans het in de kunst ver te brengen. Als zich toch de groote komponisten en dichters van reeds bijna alle landen en tijden zonder dwang tot deze groepen lieten herleiden, dan is het op z'n zachtst gesproken, toch wel een ietwat onstuimige hoop, dat de eerste de beste hier nog heel nieuwe banen zou wijzen.
Wisselende rompstand is een pijniging. Citaten uit een schrijver met andere type kunnen in kontekst van klaar karakter den fijngevoeligen lezer toch zoo onbarmhartig stooten.
Hoe onaangenamen indruk een gemengde rompstaiid maakt, voelt men het best uit vertalingen als de traduttore door z'n afwijkende type zich tot traditore verlaagt. Vooral in vertalingen uit het Latijn. De meeste Latijnsche schrijvers, vooral Cicero, hadden abdominaalstand. Dat opent, gelijk wij zagen, de mogelijkheid voor groote samengestelde zinnen. Wil dat nu iemand met thorakaalstand vertalen, dan worden die elegante-vlugge Latijnsche perioden tot een onuitstaanbaar geteem, zuurzoet van roomtaart met azijn. Hooft daarentegen had als Tacitus abdominaaltype. Vandaar dat hem! die voor ons gewrongen Latijnsche konstrukties zoo vlot uit de veder willen, als waren ze flonkernieuw onder Hollands grauwen hemel geteeld.
***
Voor de stijloefeningen onzer leerlingen volgen hieruit eenige gewichtige grondstellingen.
1o. | In alle drie de rompstanden kan men kunstwerk leveren. Zij zijn onderling niet vergelijkbaar. Alle drie hebben ze hun eigenaardig schoon. |
| |
| |
2o. | Eigenlijke leiding kan iedereen voor z'n stijl slechts krijgen bij hem, wiens rompstand met den zijne volkomen overeenstemt. |
3o. | Van den leeraar, die zelf, gelijk te hopen is, althans tot één der drie hoofdtypen zal behooren, kunnen de leerlingen met een anderen stand alleen eenige algemeene theoretische beginselen leeren als nauwkeurigheid, natuurlijkheid, duidelijkheid, plastiek, eenheid, logische struktuur, enz., met nog bovendien de praktische bizonderheden van het korrekte en algemeen beschaafde taalgebruik. Verder moet hij hen natuurlijk op allerlei toevallige mits klaarblijkelijke fouten wijzen. Maar zelfstandig verbeteringen aanbrengen in de opstellen mag hij bij zulke leerlingen nooit. Vooral tegen de zinmelodie zal zijn gewaande korrektie bijna zeker indruischen. Uit mijn eigen jonge jaren zou ik hiervan menige ervaring kunnen bijbrengen. Wat zinmelodie was, wist ik toen niet. Maar dat ik in mijn opstellen korrekties aantrof die heelemaal niet klonken, ja die juist om hun klank vloekten met heel mijn denken en voelen; dàt zijn feiten, waarvoor de theorie van Rutz nu in het vervolg ons aankomend schrijversgeslacht moge behoeden. Want niet iedereen is als kind al zelfstandig genoeg om in zoo'n geval niet te bukken. En dan wordt zijn zieleschoon verfonfaaid tot verschoolmeesterde mooidoenerij. |
4o. | Over 't algemeen bevalt ons die stijl 't beste, die geschreven is door iemand met denzelfden rompstand als wij. Soms echter trekken ook juist de uitersten elkaar aan. Maar gewoonlijk zullen zij, die in hoofdtype overeenkomen en slechts in variëteit of bijtype verschillen, elkanders geschriften instinktief onuitstaanbaar vinden. Kalm overleg moet ook hier natuurlijk tot waardeering leiden. Een typisch voorbeeld hiervan is Kloos in z'n beoordeeling van Bilderdijk. Hieruit volgt nu weer voor het onderwijs, dat elke leeraar, wien de stijl zijner leerlingen ter harte gaat, het als eerste taak moet rekenen zich zelf de drie rompstanden in te oefenen. Maar verder moet er ook een examinator streng op blijven letten, of hij bij de beoordeeling en het noten-geven voor opstellen, niet te veel onder invloed staat van zijn instinktief mishagen, of welgevallen, dat hij voor de andere rompstanden gevoelt. Uit een examen van den allerlaatsten tijd, zou ik daarover wondere cijfers kunnen onthullen. Niet het instinkt mag examineeren, maar alleen het kalme overleg. |
5o. | Onder de beroemde schrijvers moet een ieder zich juist die tot model en navolging kiezen, die denzelfden rompstand hebben als hij. Met de andere dient hij wel kennis te maken natuurlijk, maar tusschen die lektuur en z'n eigen stijloefening moet altijd wat tijd verloopen; dat hij ondertusschen weer geheel en al zich zelve wordt.
|
| |
| |
| Daarom moeten wij al onze leerlingen, die schrijversaanleg toonen, aansporen en helpen om elk hun eigen rompstand te bepalen, daarnaar hun lektuur in te richten en zoo van lieverlede te groeien en groot te worden naar eigen diepinnigste wezenswet. |
Het oordeel van verschillende Duitsche pedagogen die de proeven van Rutz in de school brachten, en met verwondering konstateerden, hoe bewonderenswaardig gevoelig zich vooral kinderen voor de verschillende rompstanden toonen, kan ik uit mijn eigen praktijk volkomen beamen.
Jac. van Ginneken.
Canisius-College, Nijmegen.
|
-
voetnoot1)
- Afgedrukt en vervolledigd in Studiën. Deel 74, blz. 425 vlgd. en 515 vlgd.
-
voetnoot2)
- Dr. Ottmar Rutz: Neue Entdeckungen von der menschlichen Stimme. C.H. Beck, München 1908.
-
voetnoot1)
- Ik hoef er telkens wel niet nauwkeurig bij te zeggen, wat nu precies van Rutz en wat van mij is. Dat zou soms trouwens heel moeilijk zijn. Maar in het algemeen zijn alle hoofdzaken in dit artikel aan Rutz ontleend, en wel speciaal aan z'n laatste groote boek (het derde in de rij): Dr Ottmar Rutz: Musik, Wort und Körper, Leipzig, Breitkopf & Härtel, 1911, eenige kleinigheden aan zijn tweede kleinere boekje: Dr. Ottmar Rutz: Sprache, Gesang und Körperhaltung, C.H. Beck, München 1911. Allerlei kleinere bizonderheden van de toepassing op taal in 't algemeen, en op 't Nederlandsch in 't bizonder zijn van mij.
-
voetnoot1)
- Hoewel ik de nieuwere individueel-psychologische onderzoekingen volstrekt niet onderschat, ze nauwkeurig bijhou, en van harte wensch, dat zij ons nog eenmaal de correlaties van alle psychische karakterelementen nauwkeurig zullen voorrekenen, bevind ik me voorloopig in het karakterizeeren van de menschen uit mijn omgeving, die ik goed ken (en dat zijn er in den loop van tijd wel een honderd geworden) toch nog zeer goed bij de oude veel-gesmade temperamentsleer. Voor eenige jaren gaf ik daarvan in een buitenlandsch tijdschrift voor ethnologisch onderzoek (Anthropos 1907) onder meer een korte samenvatting, vooral in aansluiting bij Fouillée; en ik neem de vrijheid dit hier af te laten drukken, daar ik deze typeering steekhoudend heb bevonden boven de vele andere die Stern onlangs, juist om de algemeene verwarring aan te toonen, heeft bijeengezet:
Type passif, á réaction prompte mais peu intense. Tempérament sanguin. Teint rosé et fleuri, peau blanche, yeux bleux, cheveux clairs. Organisme bien nourri et même trop nourri. Donc les nerfs fonctionnent facilement et rapidement, mais ils reprennent trop vite leur équilibre par une sorte d'élasticité exagérée. Inclination aux actes les plus faciles: jeu, paroles et gestes, expression de la physionomie. Êmotions peu profondes et variables. De même réaction mentale trop rapide, de là peu d'intensité et peu de durée. Mémoire prompte à apprendre et non moins prompte à oublier. La nouvelle impression chassera bientót l'ancienne. Légèreté qui rappelle l'enfance et la jeunesse. Il vit surtout dans le présent. Le passé n'existe plus pour lui. Il est debout aussitôt qu'abattu. Pour l'avenir rien qu'espérance et optimisme. Humeur enjouée. Son travail n'est pas plus qu'un jeu. Bienveillant et sympathique, mais égoïste sans le savoìr. Les bonnes intentions dominent plus que les bonnes actions. Souvent il ne tient pas sa promesse. Il est spontané et expéditif, expansif et diffusif, mais il manque de réflexion, de profondeur et de constance.
Type passif, à réaction durable et intense. Tempérament nerveux. Teint pâle, physionomie expressive et mobile, peau blanche, front large, cheveux clairs ou bruns, corps svelte, sommeil léger et agité, organisme relativement affaibli. Donc les excitations des nerfs deviennent vite excessives, les impressions subsistent davantage et par cela même pénètrent plus avant dans l'organisme. Les sentiments vont se multipliant et s'exaltant pour ne se calmer qu'avec peine, en envahissant souvent les viscères. De là un danger d'affaiblissement et de déséquilibre. Ce n'est donc pas sans raison que les anciens désignaient les nerveux sous le nom de mélancoliques. Neanmoins il y a des nerveux gais et des nerveux tristes. Les impressions se succédent mobiles et ondoyantes. Ils vivent d'émotions et d'émotions fortes. La belle confiance ne contrebalance pas la mémoire des difficultés, quoique l'espoir puisse être grand. Nous pouvons donc constater en général un penchant au pessimisme, à la misanthropie. Tendance à se concentrer et à se fermer. Maintenu dans de justes limites, le tempérament nerveux reste passionné et ardent, saus être pour cela chagrin et malveillunt. Leur nombre va croissant en Europe par l'effet de la civilisation. Les types nerveux varient à l'infini, on ne saurait les enfermer dans une seule formule. - Vandaar misschien ook hun onzekere rompstand.
Type actif, à réaction prompte et intense. Tempérament colérique. Teint pâle, peau olivâtre et brune, cheveux noirs, yeux brillants, sang chaud, corps robuste mais sec. Ils ont la capacitê et le besoin d'nne grande dépense musculaire et morale. Type fréquent parmi les peuples du Midi et de l'Orient. Leur sommeil est profond et réparateur. La physionomie est caractéristique, l'embonpoint est assez rare. Penchant à l'irascibilité et à la violence impulsive, énergique, indomptable. Passions brillantes et concentrées. Esprits vindicatifs, courageux de nature. Enclins au despotisme. Dans la conscience de leur puissance radicale ils dédaignent les moyens indirects; ils ne veulent ni convaincre l'intelligence, ni gagner le coeur: ils fascinent et maîtrisent. Souvent malheureux à cause de l'opposition qu'ils rencontrent. Ils sont cependant tout qualifiés pour trouver le bonheur dans l'accomplissement d'une tâche héroïque.
Type actif, à réaction lente et modérée. Tempérament flegmatique. Teint et formes sans lustre, barbe absente ou peu colorée, les yeux gris ou verts, sans éclat; tendance du corps à un certain empâtement. Nature lente, lourde, et difficile à émouvoir. Sang froid. Volonté inhibitoire plutôt qu'explosive. Il se domine et est maître de lui sans aucune difficulté. Chez beaucoup d'hommes ce tempérament tient lieu de sagesse. On l'appelle un ‘type actif’, non parce qu'il ait la coutume d'agir fortement, mais parce qu'il est tout le contraire du type passif, sensitif à toutes rencontres. Car sa tranquillité d'âme peut aller jusqu'a l'indolence. Fainéant cynique ou travailleur patient, voilà les deux possibilités dont le caractère décidera.
-
voetnoot1)
- J. Storm: Englische Philologie2 I, Leipzig 1892, blz. 186, blz. 219.
-
voetnoot1)
- Vgl. D.C. Hesseling: Iets over nadruk. Nieuwe Taalgids IV, 1910, blz. 71 vlgd.
-
voetnoot2)
-
Jac. van Ginneken: Principes de linguistique psychologique. Amsterdam 1907, § 371.
-
voetnoot1)
- Ik steunde hierbij alleen op het aanvoelen en het inlezen hunner verzen, niet op hun physiek uiterlijk. Trouwens verreweg de meeste, ook onder de levende Nederlandsche woordkunstenaars heb ik nooit ontmoet. Voor mijne konstateeringen en de eventueel onvermijdelijke fouten, kan het van belang zijn te weten, dat ik zelf descendentiestand heb en wel meestal warme variëteit. Den abdominaalstand kan ik heel gemakkelijk aannemen, vooral in de warme variëteit. Met den thorakaalstand, vooral in de koele variëteit, heb ik meer moeite.
|