De Nieuwe Taalgids. Jaargang 6
(1912)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 155]
| |
Boekbeoordelingen.Schoolhervorming No. 8. Lezen, door L.C.F. Bigot, Directeur van de kweekschool voor onderwijzeressen te Arnhem. Uitgave Hollandia - Drukkerij - Baarn. (Prijs 40 cent).Is hier eenstemmigheid geweest tussen schrijver en uitgever? Op de omslag dekt de Hollandia-Drukkerij de lading van de allerbontste verzameling stukgoederen met het reclame-zoekende motto van Mevr. L. Belinfante - Ahn: ‘Schoolhervorming is urgent!....’ op de laatste bladzij van het door de hr. Bigot opgestelde geschriftje staat: ‘Het geroep om Schoolhervorming heeft nog altijd iets vaags, iets nevelachtigs; wat alleen verdwijnen kan, wanneer duidelijk en kort gezegd wordt, wat men bedoelt.’ Ja, juist, wat bedoelt men er mee! En wat bedoelde de uitgever er mee, toen hij o.a. de hr. Bigot voor 't vaandel riep! Want er waren toch al zeven brochuretjes over het hervormen van zeven verschillende leervakken verschenen, en nu moest toch het ‘Lezen’ ook een beurt hebben, van zelf. Daar kon toch geen een vak achterblijven, als het hele onderwijs herzien moest worden! En zo kreeg dan ook het ‘Lezen’ een beurt. Maar nu de hr. Bigot! Want eigenlik sympatiseert hij maar half met de vlag die hij voert. ‘Dat de veranderingen, welke gewenscht worden in de methodiek van de vakken der lagere school, wel het minst belangrijke deel der schoolhervorming zijn, ligt voor de hand.’ Voor de hand ligt er wel eigenlik niets, waar de ‘vage’ term ‘schoolhervorming’ (slechts) een leuze is, die met vele andere leuzen dit gemeen heeft, dat elk erbij het zijne denkt. Maar wel kan het voor de hand liggen bij de hr. Bigot, dat, hij in het ‘hervormen’ van de methodiek-‘vakken’, het ene door A, het twede door B of C, voor een algemene karakterwijziging in het opvoedingswerk weinig been ziet. Hij is dan ook zo eerlik aan het nut van zijn eigen werk te twijfelen. Zijn geschriftje bevat ‘enkele verzamelde opmerkingen,’ die hij ter ‘overweging’ biedt: ‘of daarin nu die fameuze schoolhervorming bestaat?’ ‘Och neen, waarde lezer....’ Wij geloven het net zo min. Maar wij, op onze beurt, zouden met de twijfel begonnen zijn, en hadden, in het verband met de ‘vage leus waarbij ieder het zijne denkt,’ voor weerzinnig bestelwerk gepast. Wat niet wegneemt, dat de schrijver van het brochuretje, nu hij zich eenmaal in zijn stof had ingewerkt, er meer van had kunnen maken. Ik bedoel nu niet daar, waar hij het heeft over het nut van het lezen. Of 't kabaalmakende hersenwerk onder het lezen, ook al om de meest voorkomende leesfouten te verklaren. En het aanvankelik | |
[pagina 156]
| |
lezen, en de vaardigheid, die de kindertjes moeten verkrijgen, om de woordjes in een bepaalde vlugheid achter elkaar te kunnen noemen, daarover behoeven we het ook niet oneens te zijn. Maar halverwege het boekje, waar het onderwijs aan meergevorderden ter sprake wordt gebracht, komen teerdere kwesties op het tapijt.
Is bij de hr. Bigot lezen wel allereerst spreken? Op blz. 20 lezen we: ‘Het nauwkeurig lezen wat er staat, de klinkers en medeklinkers daarbij helder en gearticuleerd uitspreken - daar moeten wij toch naar streven, ook op onze volksscholen, waar wij met allerlei dialectische moeilijkheden hebben te kampen.’ Dit zou op zich zelf onverdacht zijn, als het minder vaag gezegd was. Maar hoe hebben wij nu op te vatten ‘het nauwkeurig lezen wat er staat?’ Toch niet het lezen, als door Dr. Gunning wordt voorgestaan, die ‘dieper ziende (dan Prof. Kalff n.l.) bij ons volk, ook bij onze kinderen; een zekere loomheid en sloomheid constateerde?’ Toch niet in de eerste plaats het lezen van de ‘gespelde’ taal met ‘al de klinkers en medeklinkers?’ Maar toch zeker wel de klanken van de werkelike taal, zoals die bij 't zien van de woorden, in 't kind weer geworden is? Duidelik is 't niet gezegd; maar juist is het dit, wat moet worden bereikt: de weer levend geworden taal, moet, duidelik gearticuleerd, met geleidelike opheffing van de dialectiese schakeringen, waar die mochten voorkomen, hoe langer hoe meer naar 't Algemeen Beschaafd, worden geleid. In geen geval verwarre men dialecties spreken met slordig spreken. De articulatie zuiveren is heel wat anders dan de klanken ontkleuren van 't dialect. Het eerste is nodig: het twede wenselik en ten slotte eerst van betekenis bij juist inzicht van het eerste. Maar, nog eens moet worden gevraagd, of in dit geschriftje, wel is uitgegaan van de ‘levende taal!’ Vreemd toch, dat iemand in een principiële bespreking van wat lezen is, eerst kan praten over interpunctie, en daarna over accent. Het spreken zelf is, - en 't lezen zou immers uitgaan van 't spreken; - niets anders dan een voortdurend ritmies bewegen van klanken, met allerlei afwisseling van tempo en modulaties van toon. Uit het spreken nu van kinderen, en van de grote mensen, door middel van de docent naar de lectuur toe, moet toch eerst dit ritmies verloop worden geconstateerd! Op 't accent vooral, dient het eerste gewezen. Hoofd- en bij-accenten leren niet alleen bewust worden de betekenis van het gehoorde, maar brengen ook tot het besef, hoe de | |
[pagina 157]
| |
klanken worden gemoduleerd en articularies tot grotere en kleinere eenheden worden gegroepeerd. De klankgolvingen gaan als het ware over spitsen, bergruggen en dalen. Dit te laten opmerken, leert aan het kind de kunst van luisteren, waaruit geboren wordt, zoo niet de kunst, dan toch het verstand van lezen. Dan eerst leren jongens voelen waar het ritme van hun spreken de pauzes verlangt, en waar bij 't schrijven van het gehoorde, de pauzes door tekens kunnen worden aangeduid. Zij kunnen alzo krities, van eigen bewustheid uit, hun eigen interpunctie invoeren en de aangebrachte ‘redekunstige’ interpunctie leren verwerpen. De hr. Bigot, die ook een voorstander blijkt te zijn van accent-oefeningen met zijn leerlingen, meent op blz. 22 ook de wijze aan te moeten geven, waarop een stukje uit Dr. Kuiper's ‘Om de oude Wereldzee’, zou dienen te worden geïnterpungeerd. Wat echter dit specimen waardeloos maakt,Ga naar voetnoot1) is, dat de auteur al de ‘zoogenaamde leesteekens, die de zinnen, zinsdeelen, de deelen van het veelvoudig onderwerp, die van de veelvoudige bepalingen, voorwerpen enz. scheiden’ conscientieus laat staan. Waarom dan? - ‘Ze zijn van groot nut,’ verdedigt hij, ofschoon hij erkent, dat ‘een enkele proef voldoende is om u te doen inzien, dat zij lang niet altijd de tijden aangeven, waarop ge rustig kunt ademhalen.’ Juist. Maar wat wil nu de schrijver met zijn betoog, als hij niet eens kan kiezen of delen? Ons dunkt, dat bij een dergelijk oefenwerk de leerlingen niet dan zelfbewust-krities tegenover de uitspraken van een schoolse traditie gesteld mogen worden. Hierom al reeds, omdat ze er te gemakkeliker toe zullen komen, tevens onafhankelik van elkander te leren beslissen, hoe zij voor zich zelf moesten interpungeren. De hr. Bigot zou paedagoog genoeg moeten zijn om in te zien, dat ieder leerling, mits hij in staat is zijn eigen persoonlikheid te geven, zijn individuele wijze van spreken ook neerlegt in zijn ritmiese aanduidingen. Maar dan breke hij ook voor goed met de oude grammatica, late accent en interpunctie uitgaan van het kind zelf, dat, bewust luisterend naar de in hem levend geworden taal, zich nooit in de echtheid van zijn ritmies bewegen zal vergissen. De zaak is maar, dat het niet alleen leert luisteren, maar ook trouw leert noteren, wat het geoefend oor, onder deskundige leiding, heeft gehoord. | |
[pagina 158]
| |
Wanneer de hr Bigot weer over het lezen wil schrijven, late hij gerust verscheidene van zijn genoteerde bronnen onbekommerd op de boekenplank staan. Hij neme daarvoor de interessante Inleiding op het Lees- en Taalboek van de h.h.V.d. Bosch en Meijer (uitg. Kemink en Zoon), en verwerke de aantekeningen in het Leesboek (alsmede in het Aanhangsel) zelf. Hem zullen dan bladzij op bladzij heel wat wetenswaardiger dingen, op eenvoudige wijze gezegd, tot meerder helderheid komen; en hij zal voor zich zelf opmerken, dat wat hij gezegd heeft, van generlei waarde is, tegenover de perspektief, die de Nieuwe Weg in de genoemde ‘Inleiding’ hem biedt, een weg, die zo veel te betrouwbaarder is, omdat hij gewezen is door mannen van inzicht en van een door lange ervaring proefhoudend gebleken praktijk. J.K. |
|