De Nieuwe Taalgids. Jaargang 6
(1912)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| |
Nederlandse vertalingen naar Molière.Nederlandshe vertalingen naar Molière uit de 17e eeuw. Akademisch Proefschrift enz. door H.E.M. van Loon. ('s Gravenhage L.A. Dickhoff Jr. 1911).De heer Van Loon, die op bovengenoemd onderwerp in Leiden promoveerde, heeft zes-en-twintig vertalingen van Molière, alle van de zeventiende eeuw, vergeleken met het origineel. Twee belangrijke stukken van Molière vinden we onder de vertaalde niet: l'Ecole des Femmes en les Femmes savantes. Wat het laatste stuk betreft, zoekt de heer Van Loon de oorzaak van het niet-vertaald-zijn, in het feit, dat dergelijke geleerde dames in die tijd hier onbekend waren. Maar de Précieuses ridicules zijn hier wèl vertaald (door P. de la Croix: De belachelijke hoofsche juffers), en de ‘préciosité’ was hier toch evenmin een nationaal verschijnsel. Waarschijnliker lijkt mij dan ook de reden, ‘dat de woelige omstandigheden van het rampjaar de Hollanders verhinderden, de Fransche tooneelgebeurtenissen geregeld te volgen.’ Overigens vond de heer Van Loon om te onderzoeken vertalingen van bijna alle kluchten en van de belangrijker komedies: Tartuffe (vertaling door P. Schaak: Steiloor), le Misanthrope (vertaling van H. Angelkot: Misantrope), l'Avare (vert. van J. Pluymer: De vrek), l'Ecole des Maris (vert. van P. Verloove: Steiloorige Egbert, en van Y. Vincent: Listige vrijster). Eigenaardig is het dat er geen proza-vertalingen zijn. Juist voor het realisme van het blijspel leende zich de proza-vorm uitstekend. In enige niet zeer fraaie zinnen geeft de heer Van Loon als zijn gevoelen te kennen, dat in tijden van dekadentie - en de tijd van de Molière-vertalingen was er zo een: de tweede helft van de zeventiende eeuw - het proza wordt geminacht, de moeiliker kunstiger gebonden vorm triomfeert: ‘Het proza, dat een tijd van litteratuurbloei begeleidt, dan mede triomfen viert, zich weet te voegen naar de hoogste geestesvlucht, de diepste gevoelens der kunstenaars, ook het beschrijven van het | |
[pagina 143]
| |
verhevenste wordt waardig geacht, maar dat mèt het verval zijn bevoorrechte plaats weer moet opgeven, wachtend, tot een nieuwe vloedgolf dit kostelijke kleinood weer op het strand der naar schoonheid en schoonheidsuitstorting begeerigen werpt. Hoe hebben we dat te verklaren? Waarschijnlijk zoo, dat in die periode van geestelijke dorheid, als de letterkundige kunst deze op háár wijze aanschouwelijk maakt, de mensch intellectueel krachteloos staat, waarom deze in geleende vormen die geestelijke armoede deels als in een keurslijf zoekt te stutten, deels te verbergen. In elk tijdvak van achteruitgang toch zien we de zorg voor den vorm toenemen, meest zelfs ontaarden tot een vorm-verééring, die den inhoud schijnt te kunnen ontberen, ofschoon natuurlijk steeds de gevoels- en verstands-inhoud den vorm eerst zijn waarde verleent.’ Het was te verwachten dat de heer Van Loon als uitkomst van zijn onderzoek in de eerste plaats zou vinden: nationalisering en daarmee gepaard gaande vergroving. Alle Molière-komedies zijn ‘nae 's landts geleghentheyt verduytschet.’ ‘In het algemeen,’ zegt de heer Van Loon, ‘waren de Hollanders er op uit den nadruk te leggen op het pittoreske, het schilderachtigen meest rùw-realistische dezer comédies, een eigenaardigheid, die menig blijspel zeer dicht tot de klucht deed naderen.’ Aan de andere kant wordt soms het dialekt vervangen door gewone taal. B.v. door Soolmans in zijn vertaling van le Médecin malgré lui. Duidelik treedt hier en daar ook het moraliserende karakter van de Hollander op de voorgrond. De tendens moest worden aangedikt. Vandaar dikwels uitbreidingen, die niet altijd verfraaiingen zijn. Als Tartuffe de hand legt op de boezem van Elmire, die hij verleiden wil, en het kantwerk van haar borstdoek prijst: Mon Dieu! que de ce point l'ouvrage est merveilleux!
On travaille aujourd' hui d'un air miraculeux;
Jamais, en toute chose, on n'a vu si bien faire,
antwoordt Elmire eenvoudig: Il est vrai. Mais parlons un peu de notre affaire.
In Schaaks Steijloor houdt Magtelt een lange preek over de inkonsekwentie van de huichelaar, die nù de stof van haar rok bewondert,Ga naar voetnoot1) terwijl hij anders met felle woorden alle weelde in kleren geselt. | |
[pagina 144]
| |
Dat gij u heilig brein, en hemels oog laat vallen
Op dese kleinigheid; voorwaar dat is mij vreemt:
Gij, seg ik, die 't soo naau op 't stuk van kleeding neemt.
Gij geesselt d'hoogvaardij, en gunt haar geen genade,
En hebt het booven al, op vrouwepracht gelaade,
Gij rukt haar 't haar van 't hoofd, met gommen overkorst,
De paarlen van den hals, de booten van de borst,
Van tabbert, hant en voet, de linten en de veeren,
En van het gantsche lijf die nieuwesnoffe kleeren, enz. enz.
Weggelaten bij het vertalen werden allerlei uitdrukkingen, betrekking hebbend op Franse toestanden van de XVIIe eeuw, die in Holland onbekend waren. Dat is o.a. zeer merkbaar in de vertaling van de Précieuses ridicules. ‘Les portraits’, ‘la Carte de Tendre’, ‘l'air précieux s'est répandu dans les provinces’, en dergelijke specifiek Franse zeden schetsende woorden zijn door de vertaler de la Croix eenvoudig geschrapt. De heer van Loon is vol lof over het begrijpen van de Franse tekst door de vertalers. Afwijkingen van het origineel moeten voorzichtig beoordeeld worden; in de meeste gevallen komen ze niet uit onkunde voort. ‘Wie zou meenen, dat zeventiende-eeuwers slordig of vluchtig vertaalden, dat het Fransch hier onvoldoende bekend was, bedriegt zich. In het algemeen - de later volgende, betrekkelijk weinige plaatsen op een geheel van duizenden versregels wijzen het uit - werden ook fijnere schakeeringen van het Fransche taaleigen uitmuntend begrepen en weergegeven.’ Hoofdkenmerk van de vertalingen is, zoals ik reeds zei, het nationaliseren. De ‘faut dévot’ Tartuffe, die jansenisties en jesuïties beide handelt en spreekt, wordt bij Schaak de van rooms gereformeerd geworden Steyloor. De vertaler zegt zelf van hem: ‘Hij is van Parijs in Den Haag, en uyt het Pausdom in de Gereformeerde Kerk overgebragt, daar hij niet alleen sijn Frans, maar ook sijn Rooms vergeten heeft, om de superstitie, de hypocrisie, de scheursugt, en andere Kerkelijke gebreken, in ons Land in swang gaande, ten spiegel en verbeetering uit te beelden.’ Die Steyloor is zeker de belangrijkste XVIIe eeuwse vertaling van Molière. Telkens treft bij vergelijking van de Hollandse tekst met het origineel hoe uitstekend Schook het Frans begreep, hoe hij herhaaldelik het Franse vers, - de gedachte, de ziel behoudend - wist te metamorfozeren in kernachtig eigenaardig Hollands. | |
[pagina 145]
| |
Men kent het verrukkelik-komies toneel van Orgon's thuiskomst. Orgon komt thuis van de reis en vraagt belangstellend aan het kamermeisje van zijn dochter hoe 't in huis gaat. Dorine begint te vertellen dat Elmire, de jonge vrouw van Orgon, koorts en hoofdpijn heeft gehad, maar ganselik vervuld van zijn geliefde beschermeling Tartuffe, die reeds zijn huisgenoot geworden is, vraagt hij, niet lettend op Dorine's woorden: ‘Et Tartuffe?’ Tartuffe? is 't antwoord. Il se porte à merveille,
Gros et gras, le teint frais, et la bouche merveille,
waarop Orgon reageert met 't beroemd geworden: Le pauvre homme! Ondeugend schildert Dorine de tegenstelling tussen het gebrek aan eetlust van Elmire, haar slapeloosheid, en het lekkerbekkig schransen van Tartuffe, zijn zalig aan-één-stuk maffen daarna. Naast de verzen, waarin de roodglimmende bolwangige zinnelike huichelaar zo prachtig wordt verbeeld door Dorine, klinkt wel heel dof en hard wat Geertruyd tot Domburg zegt: Steyloor? die is hard, gelijk een spijker,
Glad, kleurig, dik en vet: hij eet noch als een dijker.
Maar zijn de volgende verzen: Pressé d'un sommeil agréable,
Il passa dans sa chambre au sortir de la table,
Et dans son lit bien chaud il se mit tout soudain,
Où sans trouble il dormit jusques au lendemain,
niet wondergoed weergegeven in de hier volgende? Als een daau, quam op hem 't slaapje zijgen,
En deed hem lunderig, van tafel, boven stijgen;
Daar hij in 't warme bed gerust en zagjes dook,
En, voor den lichten dag zijn oogjens niet ontlook.
Zijn ze niet alleraardigst, die ironies-tedere verkleinwoordjes, en dat slaapje dat als een dauw komt dalen op de wèlgevulde smulpaap? De Franse Dorine, die meer dan een gewone dienstbode is, de ‘suivante’ van de dochter uit het eerste huwelik van Orgon, een huisgenote die met de bezadigde Cléante, Orgon's zwager, ‘l'honnête homme’, het krachtigst opkomt tegen het noodlottige overwicht van Tartuffe, de Franse Dorine is als Geertruyd een Amsterdamse zeventiende-eeuwse dienstmaegt geworden, - een kamenier, zegt Schaak, - evenmin op haar mondje gevallen als Dorine, grover, niet vervaard voor een rauwe krasse uitdrukking. Dorine is wel ‘un peu trop forte | |
[pagina 146]
| |
en gueule, et trop impertinente’, maar haar taal steekt toch nooit te scherp af bij die van het deftig burgergezin waarin ze haast een familielid mee geworden is. Als Dorine Orgon tracht af te brengen van zijn noodlottig voornemen zijn dochter aan zijn dierbare Tartuffe als vrouw te geven, wijst zij hem op de gevaren die het huweliksgeluk bedreigen, wanneer de vrouw onmogelik liefde kan gevoelen voor haar echtgenoot. Dorine drukt dat helder en gekuist uit. Hoe ruw klinkt daarbij Geertruyd's waarschuwing: Gelijk een minlijk man veel tot de deugd en eer doet
Van sijn beminde vrouw; soo maakt een lompe loer
Een hoornbeest van sich self, en van sijn wijf een hoer.
Vernuftig en kunstig, een ware metempsychose daarentegen, is de verdietsing van de volgende woorden van Dorine: Le traître, l'autre jour, nous rompit de ses mains
Un mouchoir qu'il trouva dans une Fleur des saints,Ga naar voetnoot1)
Disant que nous mêlions, par un crime effroyable,
Avec la sainteté les parures du diable.
Mijn kerk-boek kreeg de sot, nu onlangs, uyt den hoek,
En rukte al 't sillever van het beslaage boek,
Hij gierden als een swijn: o grouwelijke sonden!
En, dat wij Beliál, met Kristus, samen bonden.
Ook in Steyloor gaat nationaliseren dikwels samen met uitbreiding. Ik wees er reeds hierboven op. Ziehier nog een staaltje. Veel meer woorden om zijn Steyloor te prijzen, gebruikt Domburg dan Orgon in de lofzang op Tartuffe. Zijn vervoering kent geen maat. In uitbundige bewoordingen, weeldrig, kleurig en welklinkend, bezingt hij de eerste ontmoeting met Steyloor, zijn afval van Rome, de macht van zijn prediking. Zou hij niet de heraut zijn, door Koning Jezus gezonden, om te verkonden het uit-zijn-asch te herrijzen Jeruzalem? Staf, mijter, ja de pracht van 't Roomse purperrood
Hing wis hem over 't hooft: maar 't was de geest der waarheyt
Die hem, bij 't sterrelicht der Schriftelijke klaarheyd,
Wees na de zuyv're kerk, langs het hervormde pad,
Tot Kristus parel, en onschattelijke schat.
Luister naar des huichelaars begroeting van Elmire, in het bekende toneel van de liefdesverklaring: | |
[pagina 147]
| |
Que le ciel à jamais pas sa toute bonté
Et de l'áme et du corps vous donne la santé,
Et bénisse vos jours autant que le désire
Le plus humble de ceux que son amour inspire.
En Steyloor: Den Hemel, uit den hoorn van 's Heilands overvloed,
Schenk u, na ziel en lijf, gesondheids dierbaar goed:
En stort, in sulk een maat, sijn zeegen; als kan wenssen,
D' ootmoedigste die ooit Gods liefde droeg tot menssen.
Is niet voortreffelik, in dezelfde toon van ootmoedige plechtige vroomheid, Tartuffe's stijl! weergegeven? Op verschillende plaatsen in zijn proefschrift uit de heer van Loon zijn waardering voor Schaak's werk. Ik vind het daarom jammer, dat hij niet een hoofdstuk gewijd heeft aan de uitsluitende esthetiespsychologiese vergelijking van het Franse met het Hollandse stuk. Ook voor andere verdienstelike vertalingen zou hij hetzelfde hebben kunnen doen; ongetwijfeld zou daardoor zijn proefschrift in belangrijkheid gewonnen hebben. Maar, zo hij ons bedoelde hoofdstukken niet heeft gegeven, de schrijver heeft in tal van andere over letterlik vertalen, onjuiste vertaling, bastaardwoorden, knoeien met de taal, nationaliseren, wijziging en weglating, inlassing, vergroving, bloemrijke en verbloemende stijl, taalvormen, een menigte kenmerkende voorbeelden bijeengegaard, verlevendigd door aardige opmerkingen. Daardoor is zijn proefschrift een verdienstelike bijdrage geworden tot de kennis van het blij- en kluchtspel in de XVIIe eeuw, en de wijze waarop de uitlandse geest werd vervormd door de Hollandse vertaler voor de Hollandse toeschouwer. Een enkele opmerking nog. Op blz. 32 zegt de schrijver: ‘In Tartuffe lezen we: “qui suit bien ses leçons, goûte une paix profonde, et comme du fumier regarde tout le monde,” wat Schaak overbracht in: “die sijn leesing hoort, bezit op d' aard een hemel, en schouwt als uyt de maan het ijdel aarts gewemel.” Het Frans is eigenaardiger: bij den mesthoop dacht de dichter ongetwijfeld aan den rustig-zelfbewusten haan, die het liefst van dit hoogtepunt het dierengedoe op het erf onder zich ziet krioelen. Schaak, waarschijnlijk minder vertrouwd met het boerenleven, en als stedeling den neus ophalend voor zoo iets onvoegzaams als den zooeven genoemden berg, voerde de vergelijking tot hooger sferen op, waarin de tegenstelling der door mij gecursiveerde woorden als geestig treft.’ | |
[pagina 148]
| |
Had de heer van Loon pas Chantecler gelezen, toen hij 't bovenstaande neerschreef? M.i. betekent du fumier niet ‘van de mesthoop’, maar ‘als mest’, ‘als drek’. 't Beeld is niet ongewoon. In de Imitatio (III, 3): Omnia terrena arbitratur ut stercora. Zwolle. P. Valkhoff. |
|