De Nieuwe Taalgids. Jaargang 5
(1911)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
Uit de tijdschriften. (Januarie-Februarie).De Gids. Febr, Carel Scharten behandelt breedvoerig Het Spellings-vraagstuk, en kiest als dreigende ondertitel: ‘De “Vereenvoudigde” een gevaar voor volk en stam.’ Hardnekkig houdt Scharten vol, dat onze leuze is: schrijf in alle omstandigheden een zo familiaar mogelike taal. De verwarring van personen en beginselen, ondanks de schijnbare-bezadigde opzet, bewijst dat de schrijver niet zo ver boven het strijdgewoel staat als hij waant. Tot een onpartijdige studie heeft hij zich nog niet opgewerkt. Zijn sterkste troef is de oppositie in Zuid-Nederland, de afkeer van schrijvers als Streuvels en Vermeylen, die echter - blijkens hun aangehaald oordeel - voor een groot deel op misverstand van ons streven berust. De deskundige zal het meest getroffen worden door een tweeslachtigheid die schering en inslag is: de taal van het niet ‘beschaafde’ volk wordt op de ene bladzijde als slordig, verbasterd en ordinair, zo ver mogelijk weggeworpen, - wij Nederlanders durven niet ‘correct’ spreken! - en dan weer, als de ‘echte’, de ‘levende’ gevierd met vreugde begroet, en als grondslag voor de algemene spelling onmisbaar verklaard. Wie hetzelfde kontrast opgemerkt heeft tussen de dichter Scharten, die ‘correct’ in de Nieuwe-Gids-lijn gebleven is, en de criticus, die met de ‘natuurlikheid’ van Adama van Scheltema en van de Vlamingen dweept, zal zich over dit verschijnsel niet verwonderen. Op de ‘wanbegrippen omtrent taal en spelling’ en op de uiterst zwakke positieve voorstellen in dit artikel komen we elders terug.
Onze Eeuw. Jan. Frans Bastiaanse trekt te velde tegen Het Spellings- en Taalstelsel van Kollewijn. Het eerste deel van zijn betoog, gericht tegen het protest van de 500 taalkundigen, is, ontdaan van uitweidingen en persoonlikheden, een mager beestje. Het zijn de gewone lekenargumenten, die alle weerlegging tarten. Geen deskundige zou achtèr deze auteur een doctorandus in de Nederlandse letteren zoeken. Bijna alle vroegere gesignaleerde ‘wanbegrippen’Ga naar voetnoot1) zal men bij deze prikkelbare criticus terugvinden. | |
[pagina 109]
| |
Febr. Ook het tweede gedeelte van dit artikel geeft niets dan herhaaldelik geopperde en weerlegde argumenten. De pijlen gaan langs de vereenvoudigde spelling heen. Als de schrijver aanknopingspunten gezocht had in ons artikel: De letterkundigen tegenover de Vereenvoudigde spelling, waar wij een poging deden om de kwestie scherp te stellen en voor debat vatbaar te maken, dan was de diskussie misschien vruchtbaarder geweest. Ook van het boven aangehaalde artikel in dit tijdschrift, bedoeld als een kommentaar op het taalkundig adres, heeft de schrijver geen notitie genomen.
De Beweging. Jan. In het eerste gedeelte van een artikel Opstandigheid en Dichtkunst bespreekt Is. P. de Vooys de ‘opstandigheid’ in de letterkundige beweging van 1880, en het aandeel van Shelley's invloed. Tegenover de geringschatting door Adama van Scheltema en Gorter, wil hij aantonen ‘hoe Shelley stond achter, maar toch ook hoog boven de nieuwe nederlandsche dichtkunst.’ - Albert Verwey behandelt in de rubriek Boeken, Menschen en Stroomingen de Bloemlezing van Gutteling en Uyldert, Getijden door Van Eyck, en Arthur van Schendel's Sheakespeare. - Maurits Uyldert beoordeelt De honderd beste gedichten in de nederlandsche taal, gekozen door Albert Verwey. Febr. Het artikel van Albert Verwey, Tegenspraak en de Waarden van het kunstwerk geeft een scherpzinnig betoog weer van Paulhan over de ‘maatschappelike kunstwaarde’.
De Nieuwe Gids. Jan. W. Kloos bespreekt in de Literaire Kroniek drie van de jongste auteurs: H.N. Werkman, Jan Greshoff en J.Ph. van Goethem. - A. Aletrino beoordeelt uitvoerig de roman De Verlatene, door Carry van Bruggen. Febr. De Literaire Kroniek geeft een afbrekende kritiek over Karel van de Woestijne's Afwijkingen. - A. Aletrino beoordeelt uitvoerig de roman Armoede van Ina Boudier-Bakker.
Groot-Nederland. Febr. J.L. Walch zegt, met veel waardering, Iets over Speenhoff's voordrachtskunst. - Frans Coenen bespreekt de opvoering van Heyermans' jongste drama, Beschuit met Muisjes, waarin hij ‘tot het gelijkvloersche realisme terugkeert.’ Hij noemt het stuk knap gekomponeerd, maar vindt zulk realisme, de schildering van ‘de speciale levensvisie van den zéér gewonen mensch’, dat ‘een jaar of twintig geleden onze hoogste vreugd’ was, nu banaal en vervelend. Ook bij het publiek konstateert hij dezelfde kentering. | |
[pagina 110]
| |
De Tijdspiegel. Jan. Het artikel Hoe men schrijver wordt brengt een aardig stuk autografie van Stijn Streuvels, een verbeterde editie van André de Ridder's interview. Hij vertelt over zijn jongensontwikkeling, zijn leeslust en lektuur, zijn eerste schuchter optreden in de ‘Letterkunde’ met zijn Lenteleven-schetsen. Het laatste gedeelte geeft in grote trekken zijn verdere schrijversloopbaan. Aan het slot protesteert hij tegen de critici die zijn vroegste, spontane werk verheffen ten koste van het latere en gerijpte, als De Vlaschaard en Najaar.
Dietsche Warande en Belfort. Des. Leo van Puyvelde verweert zich, in een artikel De Nederlandsche kritiek en de Vlamingen, tegen de Noord-Nederlandse aanvallen op zijn Rodenbach-studie. In 't biezonder richt hij zich tegen Kloos, en beroept zich daarbij op het oordeel van Scharten.
Studiën; Tijdschrift voor Godsdienst, Wetenschap en Letteren. LXXIV, afl. 4. H. Duurkens geeft een artikel over De Hemel in het oude geestelijke lied; A. Gielen over De dichter Jacques Perk. Jac. van Ginneken publiceert de laatste van een reeks belangrijke voordrachten over De taal van het gevoel in gelaat, gebaar en klankexpressie, toegelicht door afbeeldingen.
De Vlaamsche Gids. Jan. Zeven brieven van Multatuli worden door Van der Gehinst in deze aflevering afgedrukt.
Ons Tijdschrift. Des. In de rubriek Van Boeken worden door V. o.a. besproken: Elgersma (Lezen en verwerken), J. Postmus (Oud-Holland en de Revolutie), Aran Burfs (Dichters uit Vlaanderen), C.G.N. de Vooys (Letterkundige Studieën), F.M. Fischer (Studiën over het individualisme in Nederland in de negentiende eeuw) en F. Buitenrust Hettema (Reinaert-uitgave). Jan. V. bespreekt o.a. A.J. Luyt's proefschrift over Klikspaans Studentenschetsen.
Van onzen tijd. No. ii. In een geïllustreerd artikel Kerstlectuur en -kunst bij oude Nederlandsche schilders toont C.C. van der Graft het verband tussen de voorstellingen in de schilderkunst en het zogenaamde Bonaventura-Ludolfiaanse ‘Leven van Jesus’. - No. 14. Maria Viola prijst in de Literaire Kroniek ‘De Filosoof van 't Sashuis’ door Maurits Sabbe. - No. 17. Karel van den Oever spreekt in zijn Vlaamsche Kroniek over Cyriel Buysse. | |
[pagina 111]
| |
Den Gulden Winckel. Des. De Lexicografische Mededeelingen door J.D.C. van Dokkum gaan over Ina Boudier-Bakker en Nico van Suchtelen. Jan. P.L. van Eck bespreekt de luxe-herdruk van het volksboek De Vrouwenpeerle (1621); Ary Delen geeft een aankondiging van het Brabantsch Sagenboek door A. de Cock en Is. Teirlinck. - Jan Greshoff beoordeelt de bundel Wat Zang en Melody van S. Bonn. De lexicografiese mededelingen betreffen de redakteurs van dit tijdschrift, Smit Kleine en Gerard van Eckeren.
Museum. Jan. C.G.N. de Vooys bespreekt het vijfde deel van Kalff's Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde. Hij prijst de ‘volledige terreinverkenning’, in de tweede helft van de 17de eeuw, maar is minder ingenomen met de kompositie; de splitsing tussen deel IV en V acht hij een misgreep, terwijl het minder belangrijke besnoeid had kunnen worden. Daar staat tegenover de smaakvolle behandeling van menig onderdeel, en de grote kennis en volhardende studie waarvan het gehele werk getuigt.
Volkskunde. Afl. 1-2. P. Tack behandelt De folklore in de heksenprocessen te Mechelen, J. Rasch: Uit de folklore van ons gebak. G.J. Boekenoogen vertelt Waar de kinderen vandaan komen. - Emile van Heurck deelt een en ander mede over De Vlaamsche Kinderprenten, naar aanleiding van een geïllustreerd standaardwerk over dit onderwerp, dat hij met Boekenoogen samenstelde. - G. Busken Huet vertelt de Amsterdamsche sage van het ‘Huis met de hoofden.’ A. de Cock vervolgt zijn reeks Spreekwoorden, zegswijzen en uitdrukkingen op volksgeloof berustend. - B.P. van der Voo kondigt Een boek over Boomen aan, van Louis Piérard.
Tijdschrift voor Ned. Taal- en Letterkunde XXX afl. 2. N. van Wijk publiceert een uitvoerig artikel over Niet-gerekte a, e vóór r + konsonant. Op grond van een dialektstudie, zo volledig als de gegevens toelieten, ging hij na hoe woorden als hard, arm, scherp, sterven zich over het gehele Nederlandse taalgebied, met uitzondering van Friesland, ontwikkeld hebben. - Dezelfde schrijver behandelt de etymologie van Een oud dialektwoord, nl. wieme, wîme (=rookhok). - K. Poll verklaart de regel ‘Men souw wel Petercely in jou aasent’ (= aangezicht) seyen (Klucht van de Koe, vs. 454) als: jou gezicht zit dik onder 't vuil. - B. Faddegon levert in zijn artikel Het medeklinkerstelsel in het Noord-Bevelandsch, ‘een bijdrage tot de leer der | |
[pagina 112]
| |
klankwetten.’ - R. van der Meulen Rz. geeft aanvullingen op zijn boek ‘De Hollandsche Zee- en Scheepstermen in het Russisch’ (Hollando-Russica).
Ontwaking en Nieuw Leven. Afl. V-VI. Aug. Vermeylen betoogt in een artikel Willem Kloos en de 18de eeuwsche Dichtkunst, dat de ‘Daad van eenvoudige Rechtvaardigheid’ (vgl. De N.T. IV, 153) op een mislukking uitgelopen is.
Germanisch-Romanische Monatsschrift. Nov. Deze aflevering bevat een belangrijke ‘Akademische Antrittsvorlesung’ van Ottmar Dittrich, over Sprachwissenschaft und Psychologie.
School en Leven. No. 23-25. N.J. Swierstra vervolgt en besluit de artikelenreeks. Iets over Carel Vosmaer en zijn betekenis voor 't geestelik leven.
Opvoeding en Onderwijs. No. 3. Fr. Chr. Kops geeft een beschouwing over De reizangen van Vondel's Jozef in Dothan. No. 2. Chr. L. Wesselilg Mzn. wijdt een krities artikel aan Het schrijven van leesboeken voor de jeugd, een pleidooi voor natuurlikheid van inhoud en taal, met de konklusie: ‘Aan het schrijven van een goede serie leesboeken voor de jeugd dient vooraf te gaan langdurig en aandachtig waarnemen van het kinderleven in het huisgezin en daarbuiten.’
De Katholieke School. In een reeks interessante artikels, getiteld Op nieuwe banen zet J.L. Horsten uiteen, hoe het taalonderwijs op de lagere school vereenvoudigd en verbeterd zou kunnen worden. C.d.V. |
|