Beschaafdentaal iets onnatuurliks?
Dat de taal van een kultuurvolk zich anders ontwikkelt dan die van een onbeschaafd, volgt uit de samenhang van taal en denken. Om deze kultuurfaktor te bepalen zou nodig zijn een vergelijking van de ontwikkeling van beschaafdentalen en van talen van onbeschaafde volken. Daarbij moet zorgvuldig worden gewaakt tegen de voorstelling als zou een beschaafdentaal iets onnatuurliks zijn. Vooral Duitse geleerden zijn, door de biezondere ontwikkeling van hun algemene taal, daartoe geneigd.
De taal van koning Alfred is ongetwijfeld veel minder rijk en ingewikkeld dan die van Meredith; maar het zou onjuist zijn daar uit te konkluderen dat de taal van de eerste eenvoudiger is dan die van de tweede. Er is eenvoud van de rijke en eenvoud van de arme. De syntaxis van Meredith is ingewikkelder omdat zijn gedachtengangen ingewikkelder zijn. En de lange zinnen van de moderne taal worden ten onrechte soms beschouwd als bewijzen van onbeholpenheid. Een vergelijking van de beschaafdentaal met een kunstmatig gekweekte plant is ook geheel te verwerpen. De beschaafdentaal wordt in zijn ontwikkeling bepaald door de omstandigheid dat het de taal is van een klasse, terwijl de dialekten plaatselike talen zijn en nagenoeg altijd de gedachteuiting van alle klassen in een bepaald gebied. Dat een beschaafdentaal geschreven wordt, is een sekondaire omstandigheid, die natuurlik wel biezondere gevolgen heeft, maar geen van principiële betekenis.
E. Kruisinga: Taal en Maatschappij (Openbare Les, 1909).