Uit de tijdschriften. (Maart - April).
De Gids. Maart. D.C. Hesseling schrijft een artikel over Kindertaal, naar aanleiding van de monografie: Die Kindersprache, eine psychologische und sprachtheoretische Untersuchung door Clara en William Stern (1907), uitvoeriger en meer methodies bewerkt dan Preyer: Die Seele des Kindes. Zij vertellen daarin de ‘Sprachgeschichte’ van hun drie kinderen. Uit dit werk doet de schr. ‘hier en daar een greep’, o.a. wat de studie van kindertaal oplevert ter bevestiging van de hypothese omtrent de ontwikkeling van het spreekvermogen. De stamelwoorden (Lallwörter) van kinderen zijn reflexbewegingen, die door medewerking van hun omgeving een betekenis krijgen. De ‘eigen vinding’ van kinderen wordt gewoonlik overschat, maar Stern gelooft niet (met Wundt en Paul) dat het eenjarige kind zijn taal geheel van zijn omgeving overneemt (Ammensprache). De ‘Einwortsätze’ van kinderen zijn navolgingen van zinnen uit de taal der omgeving. Namen, in de ware betekenis van het woord, ontstaan eerst later. Daarna komt het spelen met de taal en het etymologiseren.
Na een paar aardige bladzijden over zogenaamde ‘volksetymologie’ eindigt de schr. zijn artikel aldus: ‘Van Plato's tijd af dreigt de taalgeleerden telkens het gevaar om 't voorwerp van hun studie eenzijdig intellektualisties op te vatten. Het beschouwen van de wijs waarop kinderen, bij wie woord en gedachte zich met en door elkander ontwikkelen, leren spreken is een uitmuntende waarschuwing tegen dat gevaar. Daarom vooral verdient de kindertaal de belangstelling van alle beoefenaars der linguistiek.’
C. Scharten vervolgt zijn beschouwing van de Stand onzer hedendaagsche dichtkunst door het werk van Boutens (Beatrijs), Van Moerkerken, Jan Walch en Giza Ritschl te vergelijken, vier jongere dichters ‘die ons brengen in een spheer van middeleeuwen of mystiek.’
April. P. Leendertz Jr. behandelt in een opstel Over Middeleeuwsche tooneelvertooningen een belangrijk onderwerp, waarin nog veel duisters is. Uitgaande van G. Cohen's Histoire de la mise en scène dans le théâtre religieux français du moyen-âge (1906; aangevulde Duitse vertaling: 1907) waarschuwt hij voor generalisering op dit gebied. Tussen kerkelik en wereldlik toneel is b.v. geen scherpe grens te trekken.