De Nieuwe Taalgids. Jaargang 3
(1909)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Iets over vergelijkingen in de taal.In de meeste ‘stijloefeningen’-boekjes komt onder de invulspelletjes ook een rubriek ‘vergelijkingen’ voor. Na het invullen van ‘gepaste’ vergelijkingen en het ‘uitwerken’ daarvan, volgt b.v. bij Den Hertog een reeks onkrities opgesomde ‘fraaie of aardige vergelijkingen’ uit Homeros via Vondel tot Couperus en Gorter. Wat heeft de leerling daaruit geleerd? Dat er een groot voorraadmagazijn van vergelijkingen bestaat; dat sommige schrijvers vooral heel knap zijn in het vinden daarvan; zò knap, dat een gewoon mens ze dat niet licht na zou doen; dat ze zelf door het gebruik maken van ‘gepaste’ vergelijkingen hun ‘stijl’ kunnen verfraaien; dat ze in het ruim gebruik maken van ongewone vergelijkingen een kenmerk gaan zien van ‘dichterlike’ taal. Ik kan mij voorstellen dat menig docent, bevreesd voor een dergelijk effekt, òf een verstandige keuze doet uit die warwinkel van voorbeelden, òf een opzettelike behandeling van vergelijkingen in de taal onnut acht. en zich bepaalt tot opmerkingen bij de lektuur van prozaschrijvers en dichters. Toch weten wij bij ervaring dat een opzettelike behandeling nuttig kan zijn, en levendige belangstelling wekken. Maar dan moeten de leerlingen zelf verzamelen, zelf leren waarnemen en schiften. Geen afgepast aantal opgediste vergelijkingen moet het uitgangspunt zijn. De behandeling moet midden in het taalleven staan. De volgende opmerkingen zijn voortgekomen uit de onderswijspraktijk, en kunnen voor kollega's een aansporing zijn om de proef te nemen met een dergelijke behandeling.
De neiging tot vergelijken is algemeen-menselik. Als een effen watervlakte voor ons ligt, komt soms op eenmaal de voorstelling van de spiegel bij ons op. Wij noemen de watervlakte dan ‘zo glad als een spiegel.’ Dat we dan bepaald aan een spiegel denken, zit hem hierin, dat ook de spiegel een vlak is. Soms treft het ons ook, dat het omringende zich in 't water vertoont zoals de dingen dat doen in een spiegel. Dan spreken we van ‘weerspiegelen.’ Opmerkelik komt die neiging uit in kindertaal. Een meisje van | |
[pagina 2]
| |
drie à vier jaar riep bij het zien van een rond prieeltje uit withouten latten: ‘dat is net een draaimolen!’ Een ander kind van diezelfde leeftijd zei: ‘Kijk Pa, die haan stapt net als een mijnheer.’ Het statig wandelen van mijnheer A of mijnheer B had als iets biezonders indruk op het kind gemaakt, en nu kwam die voorstelling weer op bij het zien van de haan. Onwillekeurig komt zulk een voorstelling als van de spiegel, dikwels bij iemand op. Soms wordt het ons maar even bewust. Vaker is het de behoefte of de begeerte om te zeggen hoe iets voor ons ìs, hoe wij iets vinden, die ons met bewustheid tot vergelijking drijft. Dat kan iedereen bij zich zelf waarnemen. Dan is er iets biezonders dat ons aangenaam aandoet of onaangenaam treft, en we grijpen dan om ons heen naar de overeenkomstige voorstellingen. 't Gebeurt dan niet zelden, dat we tevergeefs zoeken, en vandaar de vaste formules ‘als ik weet niet wat’, ‘als ik weet niet hoe’, of korter: ‘als wat’, ‘als iets’, b.v. ‘zo lelik als wat.’ Ligt dat zoeken en niet-vinden niet helemaal in deze formules uitgedrukt? Heel dikwels hoort men ook herhaalde malen achter elkaar: ‘als... als... als...’ en dan komt er eindelik... ‘ik weet niet wat’, of ook, er kòmt een vergelijking.
Ons onbewuste en bewuste werken met voorstellingen noemt men wel 't werken van onze verbeelding. De verbeelding is bij de ene mens sterker dan bij de andere. Bij 't ongeletterde, onbeschaafde, zich zo maar gevende, zich ongegeneerd uitende volk, werkt de verbeelding over 't algemeen krachtiger dan bij de beschaafden. De beschaafde man en de beschaafde vrouw beheersen zich zelf meer; ze zeggen niet altijd wat in hun omgaat. Vandaar dat het spreken in beschaafde kringen minder kleurig en minder levendig is dan in de kringen van 't volk, dat er niet op uit is om z'n gevoel te onderdrukken, z'n gemoed te beteugelen, en te reglementeren wat men zeggen mag of niet, maar waarin onbewust het kunstenaars-idee werkt om de dingen juist en precies zo te zeggen als ze worden gezien, gevoeld en bedoeld. Levendigheid en aanschouwelikheid in de uiting zijn in de eerste plaats een zaak von individualiteit, en zo zijn ook onder de beschaafden aanschouwelike en levendige sprekers. Maar terwijl de sterke individualiteit zich handhaaft, zowel onder de beschaafden als onder 't volk, is voor de individuen die van nature minder levendig en weinig aanschouwelik spreken, voor de grote massa dus van de gemiddelden, de vrijheid van uiting zoals die bij het volk bestaat, een | |
[pagina 3]
| |
gunstige, en de gebondenheid van de beschaafde konversatie een ongunstige konditie. Ja, in de ene konditie gaan de zwakke individuen onder, in de anderen ontwikkelen ze zich. Zo zal dus 't aantal levendige en aanschouwelike sprekers groter zijn in de kringen van 't volk dan in de kringen van de beschaafden.
De waarheid van dit feit heeft menigeen door eigen ervaring bevestigd gezien. De auteurs die volkstypen kennen en sprekend invoeren, weten dat ook. Let maar op de volkstaal bij Werumeus Buning of Van Maurik, in het verhaal van het diakenhuismannetje bij Hildebrand (‘het huis is zo oud as de wereld’) of het verhaal van kapitein Pulver bij Van Lennep (‘een regen, puur of ze met zakken vol orreten over de planken strooiden’; ‘het was mij of ik met honderd dozijn natte handdoeken in mijn facie geslagen werd, enz. enz.’)Ga naar voetnoot1). Ook in de volkstaal van Cremer's Overbetuwsche Novellen zal men vrijwat meer aanschouwelike vergelijkingen vinden dan in zijn salongesprekken. Aardig is b.v. de vergelijking die de ploegende Lammert (in 't slot van Aon 't kleine revierke) maakt: ‘de voor' leit zoo recht as een nootlien ien 't psalmboek.’ De klas behoeft het materiaal voor de besprekingen van vergelijkingen dus niet uit stijlboekjes te halen. Laat ze maar verzamelen uit eigen herinnering, en er komt een stroom. Desnoods kan dit uit lektuur aangevuld worden. De onderzoeker die meer materiaal wil hebben dan in zijn onmiddellik bereik ligt, zal zich ook allereerst tot de volkstaal van vroeger en later tijd te wenden hebben. Hij zal de kluchten ter hand nemen: Bredero, Coster, Hooft's Warenar, en zo vele andere; hij zal de pamfletten gaan lezen en de realistiese auteurs van de laatste tijd. Daarnaast zal bij in de dialektwoordenboeken heel wat van zijn gading vinden, b.v. in Gezelle's Loquela, in de woordenlijsten van Boekenoogen (De Zaan), Opprel (Oud-Beierland), Van der Water Bommelerwaard), Bergsma (Drente), en anderenGa naar voetnoot2) | |
[pagina 4]
| |
Bij het verzamelen zal men er vanzelf toe komen, een schifting te maken. Een grote massa van die vergelijkingen zijn gemeengoed. Iedereen zegt bij gelegenheid ‘hij zwemt als een rat’, ‘hij kruipt als een slak’ of ‘hij loopt als een haas’ of ‘dat zinkt dat een baksteen’. De meeste van deze vergelijkingen zijn al oud, en nieuwe vergelijkingen hoort men betrekkelik weinig. Om dit te verklaren moeten we opmerken dat ze meestal genomen zijn uit de Natuur en uit het eenvoudige dagelikse mensenleven, namelik voorzover dit bij alle mensen ongeveer hetzelfde is. De Natuur nu is en was altijd dezelfde, en het meest wezenlike van het mensenleven verandert evenmin. Het is duidelik dat zowel voor 600 jaar als nu, wanneer iemand zeggen wou dat een ander biezonder goed zwom, hij onwillekeurig dacht aan een rat. Het is ook duidelik dat een vergelijking niet van een bepaalde persoon behoeft te zijn, en dat men evenmin moet vragen: ‘Wanneer is deze vergelijking het eerst gebruikt?’ Van sommige heel biezondere vergelijkingen zal de oorsprong mogelik bij een bepaald, biezonder vernuftig of geestig individu te zoeken zijn (b.v. hij stapt als een kater in de morgendauw, dat staat als een vlag op een modderschuit, een mond als een brievenbus), maar de grote massa van vergelijkingen zullen ten allen tijde wel bij tal van verschillende personen, onafhankelik van elkaar zijn opgekomen. En deze vlak voor de hand liggende vergelijkingen zullen als 't ware nog altijd opnieuw geboren worden. Nu nog zal bij tal van individuen de vergelijking ‘hij liep als een haas’ door het werken van hun eigen verbeelding opkomen. Dezelfde persoon die meermalen ‘zo wit als een doek’ gebruikte, zal midden in een aanschouwelik verhaal zeggen; ‘zo wit als dit tafellaken,’ of ‘als dèze doek.’ Bij de meeste mensen zullen de traditie en de nog altijd werkende verbeelding wel samenwerken. Mensen die uit zich zelf weinig vergelijkingen zullen voortbrengen, worden door bet horen van anderen daartoe min of meer aangezet. Als wij dus zeggen: ‘een grote massa van vergelijkingen zijn gemeengoed,’ dan is dit vooral hierdoor, dat in ons allen dezelfde verbeeldingskracht werkt, dat we allemaal de behoefte hebben om te zeggen hoe wij de dingen | |
[pagina 5]
| |
vinden, en dat wij allemaal dezelfde Natuur, en in 't algemeen een in veel opzichten zelfde wereld rondom ons hebben.
Het ligt niet in onze bedoeling, hier een opsomming te geven van alle vergelijkingen, die we in en buiten de school opgetekend hebben. In Taal en Letteren (IX, 221-229) gaf Fred. Berens een aardige verzameling Vergelijkingen in de gesproken taal. Ieder kan die met vele tientallen aanvullen. Bij hetzelfde werkwoord of adjektief hoort men vaak verscheiden vergelijkingen, b.v. schrecuwen als een mager varken, als een speenvarken, als een ekster; kijken als een oorwurm, als een oortiek (Drente), als een wesp, als een poelsnip; zo glad als ijs, als een spiegel, als een aal, als een eikel, als spek, als een oliefles; zo rood als een kroot,Ga naar voetnoot1) als een kreeft, als een koraal, als een kers, als een kalkoen, als een kalkoense haan, als bloed; zo mager als een hout, als een brandhout, als een talhout, als een telhout, als een sprot, als een zwavelstok, als een lucifer, als de dood, als een scharminkel, als een sprinkhaan, als een ram, als een stokvis, als een spierlevink, (Stadskanaal), als een memento mori (Bommelerwaard), houtemager (Vlaanderen), broodmager. Natuurlik moet onze uitspraak, ‘zulke vergelijkingen zijn gemeengoed’ niet zo worden opgevat, dat ieder ze zou kennen. Dat blijkt bij de verzameling en bespreking onmiddellik. Ze zijn niet ontstaan in de taal, maar in een bepaalde taalkring, in een bepaalde streek. Door verschillende omstandigheden kunnen ze in ruimer kring bekend en gebruikt worden. Langs de kust hoort men andere vergelijkingen dan in een bosstreek, op de hei andere dan in het veen. In het Oosten van ons land kent men zelden of niet in de levende taal: een kleur als een boei, statig als een Oostinjevaarder, zo log als een kotter, zo slank als een jacht. Omgekeerd zullen Hollanders niet licht gebruiken: zo glad als een eikel, zo vlug als een bij, stuiven als een wan, lijden als winterrog op 't land, enz. Aardig is het b.v. om naast elkaar te zetten: eten of werken als een polderwerker of als een dijker (in het Westen; in Bredero's Sp. Brab. al: ‘eten assen dijcker’) en als een turfgraver, turfdrager, slootgraver (in het Oosten van ons land). Verbreidt zich zo'n oorspronkelik uitheemse vergelijking, dan kan hij ‘na 's lands gelegentheit’ vervormd worden, of als onbegrepen klank traditioneel voortbestaan. Menigeen hoorde ik b.v. gebruiken: ‘mager als een talhout’, ‘zout als brem’, die de woorden ‘talhout’ en ‘brem’ | |
[pagina 6]
| |
niet kenden. Komt er een dialektwoord in voor, dat buiten de streek niet verstaan wordt, dan is er weinig kans op verbreiding, b.v. het Vlaamse rap als een klabettermolen, het Zeeuwse: vuil als een mokke, het Drentse slap als een wee (eiken twijgje om bezems te binden). Evenmin wanneer op onbekende zeden gezinspeeld wordt; een Protestant zal b.v. niet licht zeggen: lopen als een zwijgende processie. Maar ook in dezelfde streek ontstaan en bestaan vergelijkingen in verschillende taalkringen. ‘Stinken als een bunzing,’Ga naar voetnoot1) ‘gapen als een hooischuur,’Ga naar voetnoot2) ‘eten als een dijker’ zullen altijd oorspronkelik wel zijn van lieden, die met bunzings, hooischuren en dijkers bekend zijn, eer van boeren dus dan van heren. Een uitdrukking als ‘vol als een potje met pieren’ zal zijn oorsprong wel niet hebben in de mond van een dame, noch van een heer, die niet alle dagen in een bloempot wormen gaat zoeken om te gaan vissen. Vergelijkingen als ‘zo rijk als Croesus’, ‘zo welsprekend als Cicero’ zijn niet algemeen, maar boekerig, doordat ze uit de kringen van geletterden afkomstig zijn. Daarentegen klinken ‘zo arm als Job’, ‘zo wijs als Salomo’, zo oud als Methusalem weer heel natuurlik, doordat bijbellezing en godsdienstonderwijs brede volkskringen met die namen vertrouwd maakt.
De overgrote meerderheid van de vergelijkingen wortelen dus zozeer in de natuur of de samenleving, dat ze telkens opnieuw zouden kunnen ontstaan. We komen nu tot de vergelijkingen die uitsluitend kunnen voortbestaan door traditie. Terloops werd er al op gewezen dat een volks-vergelijking zijn oorsprong kan danken aan de vinding van een vernuftig of geestig individu. Er zijn grappige, ironiese en met woorden spelende vergelijkingen die wel tot deze soort moeten behoren. Daarom zijn ze niet minder volks-eigen. Aan litteraire invloed behoeft daarbij niet gedacht te worden. Wanneer b.v. onze oude kluchten wemelen van zulke vergelijkingen, dan zal in veel gevallen de kluchtspeldichter rechtstreeks uit de volkstaal geput hebben, of wellicht varianten maken op bekende uitdrukkingen. Men kent uit de kluchten vergelijkingen als: ‘eenzaam als een luis op een kaal hoofd’ of: voortgaan ‘als een luis op een terige huik’ (Warenar, vs. 92). Welnu, de tegenwoordige volkstaal kent soortgelijke uitdrukkingen: in Friesland ‘voortkomen als een luis op een teerton’; op Zuid-Beveland: ‘voortgang maken als een luis aan een | |
[pagina 7]
| |
touw,’ in Drente: ‘arm as 'n loes’, ‘'n leven als 'n loes op 'n zeer heufd.’ Bredero laat Floris in de Spaansche Brabander (389) zeggen: ‘heur mongt die gater aers noch aers as en tellenaers syn aersgat.’ Maar niet minder aardig is de Friese en Noord-Hollandse ‘mijn hart gaat als een lammerenstaartje.’ Aan ironie is de volkstaal rijk. Maar een ironiese vergelijking berust op vinding, en zal in oorsprong gewoonlik individueel zijn. Coster zegt in zijn Teeuwis de Boer: se is soo blanck als een mol, ‘een paer oogen soo bruyn (donker) as een schellevis’; Bredero (Klucht ven de Koe vs. 153): ‘sy is so vriendelyck as een arm vol Katten.’ Nu hoort men nog; ‘gezond als sen schellevis op een stoof;’ zo klaar als koffiedik, als matglas, als modder, zo warm als ijs; gezien als een rotte kool bij de groenvrouw, vasthouden als een aal bij zijn staartGa naar voetnoot1). De woordspeling valt ook in de smaak van het volksvernuft. Denk maar aan de woordspelingen waarin kapitein Pulver in Ferdinand Huyck zo sterk is, en die geen bedenksel van Van Lennep zijn, maar vooral in Zuid-Nederlandse volkstaal menigvuldig voorkomenGa naar voetnoot2). Geen wonder dat we ook in vroegere en tegenwoordige volkstaal vergelijkingen aantreffen die op een woordspeling berusten, en dus uiteraard van induviduele oorsprong zijn. In Bredero's Spaensche Brabander vinden we b.n. so klaar (zindelik; hier: duidelik) oft een duyf elesen (opgepikt) had (vs. 2010) en so vies (hier: kieskeurig) as kattestront (vs. 2015. Nu nog hoort men: zo vast (voor: stellig) als een muts met zeven keelbanden; hij praat zo plat als een modderschuit; de tee is zo slap als een vaatdoek; hij is zo sterk als mosterdGa naar voetnoot3), opstuiven als boter, pruttelen als boter in de pan, brommen als een ouwe koffiepot; misschien ook: dat gaat als van een leien dakjeGa naar voetnoot4). | |
[pagina 8]
| |
Er is nog een groep van vergelijkingen in de volkstaal die alleen bij overlevering kunnen bestaan. Men zou ze taalantiquiteiten kunnen noemen. Wij zouden nooit kunnen zeggen: Hij kan praten als Brugman, en ‘hij zuipt als een tempelier.’ Voor ons zijn Brugman, de vijftiende-eeuwse prediker en de tempeliers geen goede kennissen geweest. Ook op: ‘hij vloekt als een ketter, als een ketellapper, als een koddebeier’ zouden wij wel niet komen. De meeste mensen zullen, als ze zeggen: ‘'t is hier zo donker als de hel’, wel niet werkelik meer denken aan de hel, die men zich oudtijds als een verschrikkelik vuur voorstelde, maar die de Middeleeuwse theologen en dichters beschreven als ‘dat vier dat bernet sonder lecht.’ Voor de meesten zal de uitdrukking wel niet meer zijn dan een soort van krachtige versterking. ‘Zo brutaal als de beul’ heeft voor vroegere mensengeslachten meer betekenis gehad dan voor de tegenwoordige. Toch is er nog wel enige traditie omtrent dit vriendelik mensensoort overgebleven. ‘Zo helder als een brand’ zegt men in sommige streken van het wasgoed. Oorspronkelik betekende dit waarschijnlik: als een zwaard, want brant is een Middeleeuwse naam voor het zwaard, het flikkerende, in het zwaaien lichtende zwaard. Bij een middeleeuws dichter staat al: ‘een cruce scone, claer gelijc enen brande.’ Toen sprak men dus al van ‘brandhelder’. Nu zullen de meesten er waarschijnlik niets meer bij denken; het is eenvoudig een versterking. Maar bij een enkele komt mogelik de gedachte aan een vlam, een heldere vlam op, en die zegt mogelik op dat ogenblik niet: ‘zo helder als een brand,’ maar ‘zo helder als de brand,’ dat inderdaad gehoord wordt. Voor deze is het woord brand dan niet dood, maar het oude woord is in een geheel ander woord overgegaan.Ga naar voetnoot1) Deze voorbeelden zouden met veel andere vermeerderd kunnen worden. Een histories persoon, een letterkundig werk, een anekdote, een plaatselik gebruik, voorbijgane toestanden kunnen aanleiding gegeven | |
[pagina 9]
| |
hebben tot een vergelijking, waarvan we niet eens zeker zijn dat we de oudste vorm kennen. Vandaar in veel gevallen de onmogelikheid om een verklaring te vinden. Lees b.v. bij Stoett de toelichting van: Er uitzien als de dood van IJperen (No 372); leven als God in Frankrijk (No 591); een kerel as Kas (No 958); kijken of men het te Keuten hoort donderen (No 961); staan te kijken als Piet Snot (No 1555).Ga naar voetnoot1) En wanneer men een historiese verklaring vinden kan, dan is dat natuurlik geen verklaring die de ‘spraakmakende gemeente’ zich meer bewust is.Ga naar voetnoot2)
Maar wat hier overduidelik is, nl. dat zulke uitdrukkingen ons niet meer als vergelijkingen bewust kunnen zijn, en dus alleen een soort versterking worden, datzelfde kan evengoed gelden voor vergelijkingen die in zich zelf volkomen duidelik zijn. ‘Zo dun als een zwavelstok’ wordt vaak genoeg vernomen uit de mond van mensen die nooit in hun leven een zwavelstok gezien hebben, en bij wie dus een duidelike voorstelling daarvan onmogelik is. Doordat de lucifer iets gelijksoortig is als de zwavelstok, zal deze vergelijking ook steeds meer vervangen worden door: ‘zo dun als een lucifer.’ Blijven leven kan hij nog lang bij de boeren, altans in het Oosten. Veel mensen zullen ‘zo recht als een kaars’ zeggen zonder op dat ogenblik aan een kaars te denken. Dat treft ons, wanneer we de kapelaan in Staring's Twee Bultenaars (vs. 101) horen spreken van ‘regter dan een outerkaars,’ omdat die vergelijking juist in zijn gedachtenkring zo alleraardigst aanschouwelik is. | |
[pagina 10]
| |
Dit gebruik van vergelijkingen die in hoofdzaak versterkingen zijn, heeft ingrijpende gevolgen. De kans op vervorming en verkeerde toepassing wordt daardoor sterk.Ga naar voetnoot1) Denk b.v. aan: een leven als een oordeel, dat scheelt dag en nacht, dat scheelt hemel en aarde, dat slaat er op als een tang op een varken, waarschijnlik uit een oudere vorm: dat sluit als een tang op een varkenGa naar voetnoot2), bang als de dood (hij is er voor als de dood)Ga naar voetnoot3). Door analogie of door zogenaamde kontaminatie ontstaan vergelijkingen die in zichzelf moeielik of niet verklaarbaar zouden zijn. Er uitzien als een oorworm, voor de meesten een griezelig dier, is volkomen duidelik, maar nu gaat men ook zeggen: een gezicht zetten als een oorworm. Zweten als een paard is een zeer aanschouwelike uitdrukking. Maar op ‘de koorts hebben als een paard’ zou men waarschijnlik niet gekomen zijn, als de vergelijking met de dampende dier niet bestaan had. Slapen als een roos heeft verklaarders hoofdbreken gekost, maar als men daarnaast hoort: ‘dat kind ligt te slapen als een roos’, met rode wangetjes, dan is er in de wording van de eerste uitdrukking niets raadselachtigs. Keesje, het diakenhuismannetje zegt: ‘ik was as 'en dooie’, maar ook: ‘ik bestorf als 'en doek,’ wat alleen uit kontaminatie te verklaren is. Wanneer we dus vergelijkingen aantreffen die in zich zelf onzin zijn of schijnen (b.v. eerlik, trouw als goud; gek als een ui, als een juin, verkouwen als een snip, het land hebben als een stier), dan moeten we altijd verdacht zijn op een koppeling, door analogie-werking, aan een woord waar de vergelijking oorspronkelik niet bij behoorde. Zo kan b.v. verkouden als een snip gevormd zijn naar dronken als een | |
[pagina 11]
| |
snip; dat brand als een lier naar het gewonere dat gaat als een lier (lier = draaiorgel).Ga naar voetnoot1) Nog één stapje verder, en de vergelijking verliest helemaal zijn oorspronkelike betekenis. Talrijk zijn de zegswijzen waarin als de dood, als de weerga, als de bliksem, als de drommel, als de hel, als de pest,Ga naar voetnoot2) louter zinloze versterkingen zijn. Een aardig voorbeeld tekende ik op uit kindertaal. Een driejarig meisje gebruikte uit zichzelf: zo hoog als de lucht, maar niet lang daarna werden alle afmetingen die haar verbaasden, zo groot als de lucht. Na enige weken was die uitdrukking weer vergeten. Ten slotte dient nog opgemerkt te worden dat men nog op twee andere manieren een vergelijking in de taal kan uitdrukken. Ik denk aan uitdrukkingen als: een boom van een vent, een kalf van een jongen, een hark van een vent, een wolk van een kind, die in sommige spraakkunsten (o.a. Den Hertog) zeer ten onrechte, met genitief bepalingen gelijk gesteld worden, en waarvan het ontstaan mij nog niet duidelik is. Door de ongewone vorm is hier de kans nog groter dat ze niet als vergelijkingen bewust blijven. In de tweede plaats kan de vergelijking de vorm aannemen van een samenstelling (vuurrood, sneeuwwit, moddervet, stokstijf, enz.) Soms bestaat een vergelijking voornamelik of uitsluitend in dezen vorm: pikzwart, potdoof, kiplekker, peperduur, oliedom, stapelgek, broodmager, spierwit. Geen wonder dat in zo'n geval de oorspronkelike vergelijking niet meer bewust is, en zelfs moeielik of niet te verklaren.Ga naar voetnoot3) Evenmin is het vreemd dat uit zulke samenstellingen een versterkend praefix (b.v. stok-, stapel-,) kan ontstaan.
Over de vergelijkingen in dichtertaal zou een afzonderlike studie te schrijven zijn. In wezen hebben we hier hetzelfde verschijnsel als in de volkstaal. De drang om precies te zeggen welke indruk iets gemaakt heeft, leidt tot vergelijken. De fijngevoelige kunstenaar, begaafd met rijke verbeeldingskracht, zal ons verrassen met een vergelijking die ons opeens meer doet voelen wat hij gevoeld heeft, of die opeens, beter dan een lange beschrijving, iets aanschouwelik maakt. | |
[pagina 12]
| |
Bij lektuur van echte poëzie zal men telkens gelegenheid vinden om dit te illustreren. De beschrijvende kunstenaar dankt daaraan soms fijne trekjes. Hoe kon de Genestet in Sint-Nikolaas-avond beter de dommelende ridder tekenen, die zich bij de haard koestert, dan door deze vergelijking: ‘Hij knijpt zijn oogen soms zoo zalig, zoo vermoeid,
Als op een warme stoof het poesje dat zich broeit.’
De lyriese dichter kan een heel biezondere emotie, die niet in woorden te brengen is, soms door een eenvoudige vergelijking voelbaar maken. Natuurlik geldt dit evenzeer voor het proza. Daarin zien we ook hoe de vergelijking bij geestige schrijvers dienstbaar wordt aan vernuft en scherts. In wezen staan zulke vergelijkingen weer op één lijn met de scheppingen van het volksvernuft, maar de vinding is treffender en het effekt sterker. Bij schrijvers als Busket Huet of Van Deyssel hoeft men niet lang naar voorbeelden te zoeken. Van Deyssel zegt b.v. van Netscher ‘Over literatuur’: ‘Zijn bewondering voor de fransche naturalisten flikkert als een waskaars in een groote kerk. Zijn misnoegen tegen hollandsche letterkundigen valt op hen als handkarmodderspatten op voorbijgangers. Zijn volzinnen rijden voort als een kinderwagentjen of vloeyen heen als water in een gootsteen.’ Onmiddellik daarop volgen de dichterlike vergelijkingen in de overbekende passage: ‘Ik houd van het proza.’ Evenals in de volkstaal traditionele vergelijkingen hun aanschouwelikheid gaan verliezen, en verbleken, zo is het ook met de vergelijking als ‘dichterlik sieraad’. Wanneer Willem van Haren zegt: ‘De droefheid is gelijk aan wreede dieren;
Verwoeder dan een leeuw, in netten stijf verward,
Doorknagende als een worm de nieren,
Verscheurende als een gier 't hart,’
dan zullen deze vergelijkingen, die we voelen als koude herinnering aan vroegere lektuur, eer het gevoel verbergen - gesteld dat echt gevoel hem tot het neerschrijven van die regels bracht - dan het tot uiting brengen. Bij elk goed schrijver is de vergelijking iets noodzakeliks, niet iets aangeplakts. Daarom is het zo verkeerd, kinderen ‘gepaste’ vergelijkingen te leren ‘invullen’ in: ‘De dauwdruppelen fonkelden als.... in den zonneschijn.’ Wie in die dauwdruppel geen diamant ziet, mag zijn schrijven niet met valse diamanten op leren pronken! | |
[pagina 13]
| |
En nu de zogenaamde ‘uitgewerkte vergelijkingen’, waarvoor men geen ongelukkiger naam had kunnen bedenken. Als ik een leerling duidelik wil maken, wat eigenlik zo'n ‘Homeriese vergelijking’ is, dan leg ik hem liefst de bekende plaats uit Geel's Proza voor: ‘Ik stel dat gij een jongen wilde leeren, wat een staat en wat een koning is. Gij weest hem op zijne school en op den onderwijzer, en herinnerde hem daarvan eene of andere bijzonderheid, als middel van vergelijking. In zijn tintelend oog laast gij dat hij u verstond, en gij waart over hem, en over u zelven tevreden. Nu begont gij hem terstond van verschillende regeringsvormen te spreken; maar - te vroeg, en vergeefs! De jongen hoorde u niet. Gij hadt zijne school even aangeroerd, maar hij was er geheel in met zijne gedachten, en zij was hem levendig voor den geest, met al den toestel van werk en spel, van belooning en straffe, en misschien heeft hij uwe uitlegging eener grondwet afgebroken met een verhaal, hoe één van zijn makkers dien morgen te pronk gestaan had. - Gij werdt gemelijk, maar het kind was poëet! - Die jongen een poëet? Even als Homerus. Men houdt het weelderige en overtollige der Homerische vergelijking voor sieraden. Het zij zoo, maar men dichte ze aan den Bard in dien zin niet toe.’ Als de Homeriese vergelijking bij latere dichters tot ‘sieraad’ ontaardt, dan wordt hij inderdaad ‘uitgewerkt.’ Maar wat de vrij voortspinnende fantasie ook bij een moderne dichter van de vergelijking maken kan, toont menige plaats uit Gorter's Mei. Nauwkeurige beschouwing van vergelijkingen in dichtertaal leidt als ‘stijloefening’ tot afkeurenswaardige imitatie, maar kan uiterst nuttig zijn als steun van litteratuurstudie. K. Veenenbos. |
|