De Nieuwe Taalgids. Jaargang 2
(1908)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |
De V en de W in het Nederlands.Door de redactie van dit tijdschrift uitgenodigd mijn opvatting van deze vrij ingewikkelde vraag aan de lezers uit een te zetten, had ik sedert lange tijd tussen andere studiën door getracht het verzamelde materiaal er voor te ordenen onder de verschillende gezichtspunten die hierbij voorkomen. Op een ogenblik dat die uitwerking al een heel eind gevorderd is, moet ik die afbreken en voor dit doel geheel ter zijde leggen. Zo als het dikwels gebeurt bij een ondezoek naar het een of ander lastig punt, het ontgaan en het omwandelen van de vele voetangels en klemmen die men op zijn weg tegen komt, maken die weg tot een langer wandeling dan men zich veroorloven kan Ik zie mij dus genoodzaakt hier een uittreksel te geven uit dat langere stuk dat ik hoop binnen niet al te lange tijd geheel af te werken en uit te geven. Voor die studie zal ik dan moeten reserveren zo goed als alle bewijzen voor de hier aan te voeren beweringen, voor zover ik van de gewone opvatting meen te moeten afwijken; hier zal ik mij tevreden moeten stellen die aan te duiden, alleen bij uitzondering zal ik een betwistbaar punt enigsins kunnen uitwerken. Ik wil nu trachten in wat hier volgt een duidelik antwoord te geven op de vraag: wàt maakt dat een Nederlands oor nooit twijfelt bij het horen van een van die twee klanken, door welk simbool die uit te drukken is. Men zal opmerken dat ik dus niet vraag hoe de Nederlander de v en de w uitspreekt. Het verschil van de twee procédés is dit: op de laatste vraag, en die vorm van de vraag is het welke, bewust of onbewust, vele onderzoekers heeft voorgezweefd, geeft elke spreker-onderzoeker zijn eigen antwoord, elk antwoord kan op zich zelf juist zijn d.w.z. er kan in zijn beschrijving van de door hem, op een zeker ogenblik geproduceerde klank géén fout zitten en toch kan die beschrijving in meer of minder belangrijke punten van de andere op zich zelf even juiste afwijken. Variis modis bene fit, 't geen hier betekent dat er verschillende klankvariëteiten zijn die het oor niet onderscheidt en de een 't dus verschillend uitspreekt van de ander zonder dat men zich daarvan bewust is. De | |
[pagina 176]
| |
eerste door mij opgestelde vraag is misschien iets moeiliker te beantwoorden maar heeft, indien die juist beantwoord is, het voordeel dat punt of die punten beter te doen uitkomen waarin het verschil tussen de twee werkelik zit. Nu ik om de hier boven aangegeven reden het hier niet in de eerste plaats op de bewijsvoering kan laten aankomen, begin ik met in de vorm van formules te geven wat men als het rezultaat van mijn onderzoek kan beschouwen. Voor zover nodig en voor zover de hier getrokken perken van dit opstel 't toelaten, zal ik van die formules dan 't een en ander bespreken en toelichten. Ook die voor de f geef ik op daar wij die in dit onderzoek ook nodig hebben. De v is de mediale labiale fricativa, labiolabiaal of dentilabiaal in verband met het al of niet geronde karakter van voorafgaande en volgende klanken en wordt gevormd door de slechts weinig gespannen onderlip in de vorm van een spleet tegen de slechts weinig gespannen bovenlip of tegen de boventanden te doen artikuleren, terwijl de voortong reageert. De w is de mediale labiale occlusief, labiolabiaal of dentilabiaal en met tongrug- of voortong-reactie in verband met het al of niet geronde karakter van voorafgaande en volgende klanken, gevormd door de slechts weinig of niet gespannen onderlip tegen de slechts weinig of niet gespannen bovenlip of tegen de boventanden aan te leggen met een zich meer of minder sluitende ovaalronde opening in het midden.Ga naar voetnoot1) De f is de tenuale labiale fricativa, labiolabiaal of dentilabiaal in verband met het al of niet geronde karakter van voorafgaande en volgende klanken, gevormd door de zich meer en meer spannende onderlip tegen de zich meer en meer spannende bovenlip of tegen de boventanden te doen artikuleren met sterkere voortongspanning. Zo staan dan v en w tegenover de f als mediale klanken tegenover een tenuaal; de bedoeling met die termen is deze. Gewoonlik karakteriseert men ‘de’ v als stemhebbend en ‘de’ f als stemloos. Maar reeds de eenvoudige proef die twee klanken te fluisteren, waarbij de stembanden niet trillen, leert dat men een klank kan produceren die een elk als v zal herkennen en die toch niet stem heeft. Daarom heb ik in een dezer dagen verschijnende studie voorgeslagen de voor de p en b, k en g dikwels gebruikte termen tenuis en media ook over | |
[pagina 177]
| |
de fricativen uit te breiden, 't geen het voordeel heeft ondoorzichtige termen te leveren die niet door de keus van de naam zelf het geval prejudiciëren waarin het verschil tussen t en d, s en z dan wel zit. Als ik dus de v en de w als mediale klanken en de f als tenuaal karakteriseer dan doel ik daarmee op het zekere karakteristieke verschil tussen die reeksen, een verschil dat men naar mijn (in dat boekje, ‘Tenuis en Media’ enz. Gent, Van Goethem 1908, uitgewerkte) opvatting ten onrechte dus in de stemverhouding zoekt, maar dat eerder te vinden zal zijn in een sterkere spanningsgraad van de artikulerende organen. Vandaar dat bij de v en de w de weinig gespannen, resp. de ongespannen onderlip tegen de weinig, resp. ongespannen bovenlip artikuleert en die organen zich meer en meer spannen bij de ‘tenuale’ f; door ‘meer en meer’ heb ik willen aanduiden dat die kwestie van spanning niet een absolute is maar op een graadsverschil duidt. En door dat meer en meer gespannen tegenover weinig-gespannen bij de v te zetten, laat ik in 't midden of die spanning bij de v niet een andere is in oorzaak en wezen dan die welke de f van de v en de ʍ van de w onderscheidt. Vandaar dan ook dat er verder in de definitie niets te vinden is over de stem. Of wij een v met of zonder stem uitspreken doet tot het karakter van de klank niet af, als wij die maar niet tengevolge van de omstandigheden die de stemloze v karakteriseren tot f doen verschuiven. Over het voorkomen van een v zonder stem en die toch geen f wordt, en omgekeerd een f met stem die geen v wordt moet ik naar bovengenoemd werkje verwijzen. Het woord labiaal als slaande op de actie van lip of lippen en het woord fricativa waarvoor men dikwels, misschien minder gelukkig spirant gebruikt, behoeven geen verdere verklaring. Wel het feit dat ik de w in plaats van als fricatief als een occlusiva karakteriseer en dit des te meer om dat daar wáár dat woord dan nog in verband met de w wordt gebruikt, de term een ietwat andere betekenis heeft. Opdat dit verschil geen misverstand zal veroorzaken moet ik er met de nodige duidelikheid op wijzen, 't geen mij tegelijk de gelegenheid zal geven die afwijking te rechtvaardigen. Deze uit de medicijnen overgenomen term wordt n.l. bij van Hamel en als ik mij wel herinner Rousselot, gebruikt in de zin van een gesloten klank; zie de b.v. van Hamel's interessante hoewel niet afdoende studie over dit onderwerp: V et W Hollandais in het Kern-Album en daarna in de Julie aflevering van La Parole 1903, weer afgedrukt. Het is geen explosiva, zegt van Hamel, in de ware zin van het woord, toch komt er volgens hem een variant voor waarbij wij romp (ons) brus- | |
[pagina 178]
| |
quement le contact; nadat wij hebben ‘fai(t) rentrer considérablement la lèvre (et) appuy(é) fortement les dents sur la partie supérieure de la peau tendue du menton,’ - een niet onaardig kunststukje voor een oliefant tussen twee haakjes gezegd, maar voor een gewoon mens zonder slagtanden enigsins lastig uit te voeren. Leest men hem na over die vraag (zie ook b.v. Dijkstra's Holländisch, § 23. 24) of de w werkelik een sluitklank is of niet, dan merken wij een sterke aarzeling op om tot een definitief besluit te komen en ditzelfde geldt van de andere die zich over de vraag hebben uitgesproken. Mij komt de zaak voor zo op te vatten te zijn dat de kleine ovaalronde opening (waarover later en zie de formule voor de w, supra) niet of altijd wèl of altijd niet gesloten is, maar zich soms meer soms minder, soms eens ogenblikkelik sluit, zonder dat dit in teorie feitelik bestaande verschil ons de perken van de w als typeklank doet te buiten gaan, d.w.z. zonder dat het enigsins opvalt. Dezelfde persoon zal in dezelfde zin, in dezelfde taal een w uitspreken nu eens de passage ogenblikkelik afsluitend, dan eens die iets, dan weer wat meer vrij latend. Wanneer wij zo dadelik de vorm van die opening nader bestudeerd hebben, dan zal op de waarschijnlikheid van deze opvatting een helderder licht vallen. Als ik nu de w een occlusief noem, dan betekent dat niet dat ik mij bij hen aansluit die menen dat ‘de’ w een verschlusslaut is d.w.z dat de sluiting er als karakteristiek-iets bij moet komen, zo min als ik hen gelijk geef die beweren dat ‘de’ w dat nooit is. Door occlusief te gebruiken in de zin van een zich sluiten de klank heb ik een uitdrukking gewonnen die, zo opgevat als hier aangeduid, mij voorkomt de ware toestand het best te kenschetsen. In alle drie de opgestelde formules heet het verder dat die labiaal zijn en wel dentilabiaal of labiolabiaal. Ten eerste een woord over de gekozen termen. Daar labiaal op de werking van de lippen kan slaan niet alleen maar ook reeds op die van een lip, vind ik in dit verband dentilabiaal als staande tegenover labiolabiaal te verkiezen boven labiodentaal, want de beide vormen moeten op een variëteit van 't genus labiaal slaan, 't geen niet zeggen wil dat er b.v. tegen labiodentaal en bilabiaal op zich zelf enig bezwaar te maken is. Maar van meer belang dan de naam is de opvatting die met deze naam duidelik wordt aangegeven dat èn de v èn de w voor kunnen komen gevormd met de onderlip (die er altijd bij te pas komt) zo wel tegen de bovenlip artikulerend als tegen de boventanden. Om de w het eerst te nemen omdat die opvatting niet nieuw is, - terwijl W.S. Logeman de w in zijn bekende studie in 1890 (Phonetische Studiën | |
[pagina 179]
| |
dl. III) nog als ‘ein stimmhafter labiodental’ karakteriseerde en van de mogelikheid van een bilabiaal zelfs niet gewaagde, geven b.v. van Hamel en Dijkstra terecht voorbeelden en regels voor beide variëteiten. Zelfs heeft v. Hamel aan de invloed van vokalen gedacht zonder er zich echter rekenschap van te geven welke omstandigheid bij de vokaal maakte dat de w ‘peut devenir bilabial sans l'être cependant toujours.’Ga naar voetnoot1) Van de v erkent v.H. dit echter niet. Welk een enorme rol het verkeerd isoleren gespeeld heeft en nog steeds speelt heb ik in mijn genoemd boekje met enkele voorbeelden trachten aan te tonen. Dit zal mijn lezers duidelik zijn wanneer zij eens hebben leren opmerken welk groot verschil er feitelik te horen is tussen de ene of andere klank in de vloeiende rede of altans in een klankgroep aan de ene kant en geïsoleerd uitgesproken of zelfs als beginklank aan de andere; aan het niet opmerken van dat verschil is het o.a. te wijten dat ‘de’ b, d, g, v, m enz. nog zo dikwels stemhebbend heten niet alleen, maar dat ‘de’ p, k, t, f, s enz. altijd stemloos heten, zo dat het merkwaardiger wijze een ketterij is met een andere opvatting daaromtrent voor den dag te komen. Nu is het zeker waar dat het akoesties karakter van een labiolabiale w of v van dat van een dentilabiale zo weinig verschilt dat men de een voor de ander kan substitueren zonder dat de hoorder 't behoeft te merken. 't Gevolg is dat ik 't zelfde rezultaat verkrijg of ik de v isoleer of laat isoleren uit koevoet uit boevig of uit drievoet, de geïsoleerde v zal gewoonlik dezelfde zijn, nl. dentilabiaal òf labiolabiaal al naarmate de ene of de andere variëteit de spreker gemakkeliker valt. Maar nu ik er mijn lezers opmerkzaam op heb gemaakt, zal het hun niet moeilik vallen uit een interessant experiment dezelfde gevolgtrekkingen te maken die ik hier boven heb geformuleerd. Hoort men n.l. iemand woorden als lievig, die willen, uitspreken dan zal men kunnen opmerken dat de v en de w in beide gevallen dentilabiaal zijn, - in koevoet, wou woest, labiolabiaal. In boevig, Louis kan men de onderlip duidelik zien verschuiven van de bovenlip naar de bovantanden en in driecoet en drie wollen sokken omgekeerd van de boventanden naar de bovenlip. Ik rekommandeer ten zeerste de lipstudie aan bij een (nonsens!-)zin als de volgende: ‘De lievigheden van die Louis Wierts, een boefie van een vent, die woelige jongen, die weer met een drievoet en een koevoet en een kieviet drie wollen sokken aan de stiefmoeder van de dief moest ontnemen,’ en als iemand dat kunststukje goed uitvoert, dan zal men een heen | |
[pagina 180]
| |
en weer geglij van de onderlip kunnen opmerken dat de indruk maakt van iemand die een solo op een schuiftrompet speelt. Men probere daarentegen een woord als hoeve met een volkomen zuivere geheeldentilabiale v uit te spreken of lieve met een zuivere geheel labiolabiale v en 't resultaat wordt iets als [huɘvə] en [liuvə] d.w.z. bij enigsins lang aangehouden uitspraak daarvan ontwikkelt zich een duidelike parasietiese vokaal. Ik geloof niet dat het nodig is langer uit te wijden over dat gedeelte van mijn formules die nu het labiolabiaal of dentilabiaal karakter van v en w doen afhangen van het al of niet geronde karakter van voorafgaande en volgende klanken, want mijn lezers hebben zich natuurlik al rekenschap gegeven van de omstandigheid dat de labiolabiale variant juist dáár voorkwam waar de vokaal gerond was of waar als in het geval van stiefmoeder er een andere klank achter staat die ook door artikulatie van beide lippen geproduceerd wordt. Nu komt het moeilikste punt van de hele zaak, dat waar ik van geen andere dan voorlopige rezultaten wil spreken en waar dus de meeste twijfel nog bij mij heerst: de vraag naar de vorm van de articulatie die bij de v (en f) als een spleet, bij de w als een ovaal ronde opening gekarakteriseerd is. De namen spleet en ovaalronde opening zijn op zijn best niet veel meer dan een notbehelf die ik hier in elk geval niet in de ruime betekenis toegepast wil zien waarin die in het dageliks leven dikwels altans voorkomen, eerder als wetenschappelike benamingen zodat wij ze als techniese termen enigsins mogen beperken. De klankkundige van wie ik het idee van dit punt van verschil ontleen (maar zoals mijn lezers die van het vraagstuk op de hoogte zijn zullen weten, niet zonder mij, ten dele belangrijke, afwijkingen te veroorloven) n.l. Jespersen, geeft de opening bij de w op als een kleine rondte, de vorm van een ert, en die van de n als een spleet wel is waar, maar met een tekening er bij die vrijwel de indruk van een ovaal rond maakt. En hij karakteriseert dan ook de opening door die spleet gevormd als veel groter dan die bij zijn ertachtige opening. Nu kan het gebruik van elke brandspuit of glazenwaasersspuit, en zoveel andere dergelijke ‘proeven’, ons leren dat wij een krachtiger (water)stroom krijgen, naarmate die, bij dezelfde hoeveelheid (water of lucht), en dezelfde druk, door een nauwere opening wordt gedreven (reizigers in 't Berner Oberland zullen aan de Trümmelbach denken). Wat dit voor de klankleer betekent is zo ver ik zie nooit beter aangetoond dan door een Deen Forchhammer; mijn lezers die 't Deens niet machtig zijn kunnen daar een en ander over vinden o.a. in mijn genoemde studie. En zeer | |
[pagina 181]
| |
terecht is door van Hamel (en andere) opmerkzaam gemaakt op het verschil van kracht in de ademstroom, die voor de v veel groter is dan voor de w. Onder die omstandigheden lijkt de grotere spleetvorm al à priori verdacht. Neen, waar het schuringsgeluid veel sterker is daar moeten wij de kleinste opening verwachten en involkomen overeenstemming hiermee merken wij dan ook op dat de lippen voor een bilabiale v ongeveer deze vorm innemen:
Maar behalve die kwestie van vormverschil zal men in mijn formule en gedeeltelik in deze schematiese tekeningen nog een ander aangegeven vinden en dat is van veel meer belang, zo dat ik niet nalaten mag er uitdrukkelik op te wijzen. En dat is het feit dat die zekere lipopening bij de w (en met lip-opening bedoel ik, 't zij eens voor al gezegd, opening tussen lip èn lip, of tussen onderlip en boventanden), dat die zekere opening bij de w dus altijd in het midden alleen plaats grijpt, d.w.z. dat, welke de juiste vorm van die opening ook zij, cirkel-rond of ovaalrond, aan beide zijden en dan liggen de lippen op elkaar of de onderlip tegen de boventanden. Maar bij de v is dit anders. Met welke andere naam men die opening wil karakteriseren, ovaalrond volgens de tekening van Jespersen, en met groter lip-afstand dan bij de w, of, meer in overeenstemming met mijn observatie met slechts een zeer dunne spleet, dus feitelik minder lipafstand dan bij de w, de lippen staan bij de v meer horizontaal uiteengetrokken, als ik 't zo noemen mag en als er aan de zijden van de opening lip-kontakt plaats heeft, dan is dat minder groot in verhouding tot de opening, dan bij de w. Die positie van de uit elkaar getrokken lippen bij de v voelen wij als een soort spanning die bij de geïsoleerde w of in een geval als b.v. woelen tegenover voelen niet op te merken is. Daarentegen komt lipspanning tot zekere hoogte zelfs bij de w voor, in een geval als Ndl. twist, waar de w altans in zijn eerste gedeelte onder invloed staat van de orgaanspanning waarmee de begin-t wordt uitgesproken. Deze ‘tenuale’ w (die wij als [ʍ] zouden kunnen simboliseren) moet ik hier zoals ik reeds zeide, verder buiten beschouwing laten.
Het schijnt mij toe dat op deze manier, bij de hypothese van minder lipafstand bij de v dan bij de w, en daardoor alléén, de oorzaak van 't verschil van sterkte bij de ademstroom voldoende verklaard is. Dàt verschil, ‘la différence constante et très notable de la force expiratoire amène encore une autre différence entre v et w, différence qui doit, elle-aussi, se traduire pour l'oreille par une différence acoustique,’ zegt van Hamel, p. 11 en hij gaat door: ‘Une expiration moins forte amènera pour w une tension moins énergique | |
[pagina 182]
| |
des cordes vocales et celle-ci amènera une différence de ton dans le “Blählaut” du w comparé à celui du v.’ En dan geeft van Hamel van het verschil een enkele kurve als illustratie. Zonder nu hier te willen onderzoeken in hoever dit punt als uitgemaakt kan beschouwd worden, wil ik er opmerkzaam op maken dat het verschil van klank van wat van Hamel ‘blählaut’ noemde (zou het niet beter zijn die term te blijven beperken tot de ‘stem’ bij sluitklanken, achter de sluiting van explosivae, momentaan opgehoopt?), dat het verschil van die ‘stem’ dus, wel eens zou kunnen blijken de oorzaak, een oorzaak altans te zijn van het verschil van ademstroom-sterkte in plaats van volgens deze opvatting, het gevolg. Zou n.l. het feit dat er minder stemband-trillingen bij de w dan bij de v voorkomen, niet juist tot gevolg kunnen hebben dat de ademstroom bij de w minder sterk was? Maar ik laat dit gaan want het wordt tijd nu tot het laatste punt over te gaan: de vraag naar de tongreactie bij de v, f en w. In dit opstel dat in verband met de mij opgelegde taak alleen over de v en w in het Nederlands loopt, moet ik mij zo min mogelik op vreemd terrein begeven. Ook daarom is dit gewenst omdat de lange verklaringen waarom ik mijn lezers dit uittreksel voorleggen moest juist veroorzaakt waren door de voor een grondig onderzoek naar 't mij voorkomt nodige détail-vergelijking met de v en w van andere talen. Nergens voel ik dit zo zeer als bij de vraag die ik opzettelik eerst zo algemeen mogelik samenvat in het, woord tongreactie. Voor zover ik op van Hamel's resumé van zijn voorgangers af mag gaan (ik kan op dit ogenblik niet alle door hem genoemde artiekelen naslaan) kent hij er slechts één die deze vraag opwerpt n.l. van Helten, waar ik er in elk geval nog een bij kan voegen, n.l. A.J. Ellis die op een plaats waar men 't niet licht zoeken zal, n.l. in een onderzoek naar de ‘Anglo-Saxon Pronunciation’, ook de Ndl. v en w ter sprake brengt (Early English Pronunciation, II, p. 513 n) en zie nu ook o.a. Paul Passy, Petite Phonétique Comparée, § 211 v.v. Terwijl van Helten uitdrukkelik opgeeft dat ‘de’ tong opgeheven wordt bij de Ndl. w, blijkt uit Ellis en Passy dat zij dit ontkennen. Uit het feit dat Dijkstra er over zwijgt zou men opmaken dat die reactie ook voor hem niet bestaat. Terwijl in het Frans en Engels (om van andere talen niet te spreken) voor de w een zich opheffen van de tongrug wordt aangenomen en dan ook inderdaad op te merken valt, geloof ik dat van Helten volkomen gelijk had met zijn ‘(legère) élévation de la langue’ (ik citeer zijn noot, Z.f.D. Alt. 36, 121 uit van Hamel) | |
[pagina 183]
| |
alleen geloof ik dat wij légère wel weg kunnen laten want die opheffing is in sommige gevallen niet minder dan in andere talen, en dat van Helten ten onrechte nagelaten heeft het opgeheven deel van de tong te specificeren. Tongrug of voortong? Antwoord: voor het Nederlands, tongrug èn voortong naar mijn opvatting, d.w.z. voortong in verband met palatale en tongrug in verband met zogenaamde guttarale vokalen, - als ik de Engelse termen voor deze hier bedoelde klanken mag gebruiken, zal het mijn lezer opvallen hoe merkwaardig die termen de vraag al à priori schijnen te beslissen, hoewel ik niet na mag laten er bij op te merken dat ik volstrekt niet dit alles mooi als een sisteem in elkaar heb gezet na door zulk een aprioristiese redenering te hebben nagegaan wàt wij eigelik zouden mogen verwachten. Het voorste gedeelte van de tong, tongue-front bij front vowels; het achterste gedeelte, tongue-back bij back-vowels. Ik geloof dat het zijn belang kan hebben er hier bij op te geven dat dit parallelisme mij pas bij 't redigeren van deze passage opviel. Wil mijn lezer nu het hier voor opgegeven zinnetje nog eens zo natuurlik mogelik opzeggen en daarbij meer spesiaal de tongactie kontroleren, dan geloof ik dat hij wel zien zal, pardon, voelen zal dat de tong hier in zijn achterste deel of voorste deel wordt opgeheven in verband met het al of niet geronde karakter van de voorafgaande en volgende klank. En het is niet zonder betekenis dat ik hier tot het gebruik van dezelfde woorden geleid word als die welke ik in mijn formule bezigde in verband met het labio-labiale of denti-labiale karakter van de v en de w, want gelijke oorzaken schijnen hier als zo dikwijls gelijke gevolgen te hebben. Als ik om acht uur opsta en te negen uur een pakje aan moet hebben dat mij in mijn werk, in mijn bewegingen niet hindert, waarom zou ik 't dan niet dadelik aantrekken? M.a.w. als mijn lippen of tong voor een oe-klank op zekere wijze moeten artikuleren en ik de daarvóór uit te spreken klank mèt die posietie, in die positie uit kàn spreken, waarom zou ik 't dan niet dadelik doen? En nu de v? Voor zover ik op dit ogenblik zie tegen alle andere opvattingen in (maar ik heb de fonetiese literatuur niet met 't oog op dit punt onderzocht) kan ik niet anders dan als mijn opinie opgeven dat er bij de v een duidelik-voelbare, hoewel niet sterke (dit is geen contradictie!) voortong-reactie op te merken valt. Voorbeelden hoef ik natuurlik niet te geven, men kontrolere maar zich zelf (bij andere is 't helaas niet op te merken) bij 't natuurlik uitspreken van b.v. deze zin die ik nu hier schrijf, waarin genoeg v's voorkomen. En blijft er dan nog enige twijfel, dan verzoek ik mijn | |
[pagina 184]
| |
lezer 't met een f-serie te proberen. In mijn formule voor de v en de w heb ik van voortong-reactie gesproken, in die voor de f van voortong-spanning. Dit zou aanleiding tot verwarring kunnen geven als ik er niet uitdrukkelik bijvoegde dat spanning hier al weer als een techniese term op te vatten is, die op het hiervoor met een enkel woord aangeduide tenuale karakter van de klank en daarop alleen duidt. Want spanning is er noodzakelik ook enigsins op te merken bij de reactie van de tongpunt bij de v en de w enz, feitelik bij alle actie van de in gebruik tredende uit hun rustpositie gehaalde organenGa naar voetnoot1); een nieuw en door mij tot mijn spijt in genoemd werkje niet aangevoerd argument tègen het absolute gebruik van de termen ‘gespannen en ongespannen.’ Bij de f voelt men nu het ‘gespannen’ d.w.z. tenuale karakter heel sterk en wel niet alleen in de lip-spanning maar óok in de tongspanning. Welnu als wij dan eenmaal weten dat het verschil tussen f en v in de spannings-graad ligt, dan zal men op een zekere, minder sterke, actie van de voortong voorbereid zijn, zelfs indien men die nog niet dadelik bij de eerste kontrolepogingen mocht voelen.
Uit mijn formule blijkt dat de v en f volgens mijn idee wel in verband met de klankomgeving van karakter veranderen wat betreft de lip-articulatie, maar niet wat de tong-reactie aangaat. M.a w. bij een woord als roelen zal de lip-articulatie dikwels bilabiaal zijn wegens het geronde karakter van de volgende vokaal. Maar is mijn opvatting juist, dan zou die zelfde ronde vokaal die wel een w met tong-rug kan doen artikuleren blijken ditzelfde effekt niet te hebben bij de v. Hoe dit kan komen is een niet gemakkelik te beantwoorden vraag die wel eens nadere overweging zou verdienen. Ik moet het er nu bij laten het feit zelf duidelik in het licht te stellen en er op te wijzen dat de verklaring wel eens zou kunnen blijken daarin te zitten dat een gecombineerde werking van tongrugspieren èn tongpuntspieren niet wel mogelik is in die mate waarin de tongpunt reageren moet bij de v en f-articulatie. (Het pakje van de voorgaande bladzijde dat ons in onze bewegingen wèl hindert, trekken wij niet aan vóór we het nodig hebben!). Dit zou een indirekte bevestiging bevatten van mijn opvatting dat er voortongreactie bij de v en f plaats grijpt. | |
[pagina 185]
| |
Zij die de literatuur over dit onderwerp kennen zullen misschien, waarschijnlik zelfs, met verbazing opmerken dat er al heel weinig doorschemert van een karakteristiek verschil tussen ‘de’ Ndl. v en w aan de ene kant en b.v. de Franse, Duitse en Engelse aan de andere. En ik wil niet nalaten er hier bij te voegen dat naar mijn idee, een vergelijkend onderzoek dat ik hier niet nu met mijn lezers heb kunnen instellen, werkelik véél minder karakteristieke verschilpunten als rezultaat zou hebben opgeleverd dan men gewoonlik aanneemt. Ik zou hen onder mijn lezers die deze talen machtig zijn willen raden zelf een onderzoek te beginnen langs de lijnen die ik hier heb aangegeven, d.w.z. met in aanmerking nemen van de klank en de formatie bij verschillende klankomgeving, in klank-samenhang dus en nooit met geïsoleerde klanken te werken. Wie weet of zij dan niet met mij b.v. tot de konkluzie komen dat de klank die 't Frans kent in een woord als huile, buis (zie P. Passy, l.l., § 212) ook in 't Ndl. en in 't Eng. te horen is en wat de relatie is van die [ɥ] tot de klank in het Engelse which. En zo zou ik meer aan kunnen duiden, b.v. ook de vraag naar de ‘tenuale korrespondent’ van de w kan alleen bij een ‘internationaal’ onderzoek tot zijn recht komen, want die komt in 't Ndl. niet dan onder invloed van andere tenues voor. Maar ik moet de verleiding weerstaan over die en andere vragen uit te weiden en eindig met de wens dat belangstellende lezers de hier aangeduide nieuwe gezichtspunten eens aan een scherp ooronderzoek zullen willen onderwerpen. H. Logeman. Gent, 26-28 April 1908. |
|