Taal en Tongval. Jaargang 57
(2005)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Georg Cornelissen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
InleidingDe staatsgrens tussen Arnhem en Aken loopt dwars door oude dialectcontinua.Ga naar voetnoot* Rond Nijmegen, Kleef en Venlo werd en wordt Kleverlands gesproken, de dialec- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten van Kerkrade en Aken horen net zoals het Keuls tot het Ripuarisch. Voor het gebied dat daar tussen ligt heeft de dialectologie eigenlijk geen benaming. Duitse dialectologen noemen het vaak ‘Südniederfränkisch’, Zuidnederfrankisch in het Nederlands. De dialecten ten westen van de staatsgrens Nederland-Duitsland staan in het algemeen bekend als Limburgs. De taalsituatie en variatiestructuur ten westen en ten oosten van deze staatsgrens verschillen echter ingrijpend. Op de eerste plaats is het gemiddelde percentage dialectsprekers aan de Nederlandse kant veel groter dan aan de Duitse kant, al zijn er ook in het Nederlandse grensgebied plaatsen waar het dialectgebruik dramatisch is gedaald; een bekend voorbeeld is Nijmegen (van Hout 1989). Het verschil ten opzichte van dialectkennis en dialectgebruik heeft zeker te maken met de positieve houding tegenover de streektaal ten westen van de grens, vooral in Limburg (Belemans 2002, Kroon & Vallen 2004). In het Rijnland zette zich al voor de Tweede Wereldoorlog een negatieve verandering in inzake de attitude tegenover de dialecten. Deze ontwikkeling werd door de ‘Mundartwelle’ (of: ‘Dialektrenaissance’) in de jaren 70 en 80 niet gestopt laat staan verdrongen (Kremer 2002). Na de Tweede Wereldoorlog veranderde de bevolking in het Rijnland door het massale aantal vluchtelingen en ontheemden die afkomstig waren uit het oosten van het voormalig Duitse Rijk. Die mensen leerden op uitzonderingen na geen dialect meer.
Op de tweede plaats is de structurele afstand in het Rijnland tussen dialect en standaardtaal bijzonder groot. Zelfs het Ripuarisch stond in het verleden dicht bij het Nederlands: ‘Das Ripuarische steht, das ist der Haupteindruck, wesentlich stärker im niederfränk.-niederdeutschen Zusammenhang als sonst irgendeine Landschaft des mitteldeutschen Gebietes. Seine schließliche Umlagerung ins Hochdeutsche [in de 16de/17de eeuw], d.h. sein Anschluß an die nhd. Schriftsprache ist (zusammen mit der Einbeziehung der Schweiz) vielleicht das erstaunlichste Faktum in der jüngeren Sprachgeschichte. Erstaunlich deshalb, weil der Anschluß an den niederländischen Typ der Schriftsprache von der Schreibtradition und Mundart her mindestens genauso organisch, wenn nicht organischer gewesen wäre’ (Besch 1979: 332/333). De Nederlandse grensdialecten hebben als het ware een groter assimilatiepotentieel en kunnen sterker veranderingen ondergaan zonder hun structuur te verliezen. Aan de Rijnlandse kant van de grens bestaan geen vloeiende overgangen tussen de varieteiten dialect en standaardtaal. De Rijnlanders beschikken echter naast de gesproken variant van de standaardtaal over omgangstalen (regiolecten) die aanleunen tegen de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
standaardtaal (Cornelissen 2003b). De Rijnlandse dialecten zijn minder geschikt om standaardtalige elementen te integreren dan de dialecten in Limburg en Gelderland. Dat is mogelijk dan ook een van de redenen van de taalwisseling in het Rijnland: ‘Vielleicht ist dieses Bewusstsein der erheblichen strukturellen Distanz zwischen Mundart und Standardsprache dafür verantwortlich, dass viele Dialektsprecher eine radikale Abkehr von der Mundart im privaten Bereich vollziehen’ (Kremer 2002: 79).
De Nederlands-Duitse grensdialectologie is ontstaan in het kader van grensoverschrijdend dialectonderzoek, en dan met name taalgeografisch dialectonderzoek. Voorbeelden bij uitstek van dit type zijn de proefschriften van Winand Roukens en Wilhelm Welter (Roukens 1937, Welter 1938). De taalkaarten van Roukens bestrijken het gebied tussen Nijmegen, Aken en Eupen, terwijl Welter de streek tussen Eijgelshoven, Eschweiler en Eupen in kaart heeft gebracht. Hun opzet heb ik ‘kontinuitätsorientiert’ genoemd (Cornelissen 1994: 300). De ‘Fränkischer Sprachatlas’ (FSA) van Jan Goossens gaat uit van een dialectologisch ‘Problemareal’, dat consequent grensoverschrijdend bewerkt wordt (Goossens 1982; 1988; 1994; 2003). De FSA beslaat een gebied tussen de Moezel en de Hünsrück in het zuidoosten en de Schelde en de grote rivieren in het noorden. Goossens is geïnteresseerd in taalhistorische vragen waarvoor men geen antwoord kan vinden als men zich beperkt tot het Duitse of Nederlandse deel van het Continentaal-West-Germaanse dialectgebied.
In het kader van dit opstel zal ik proberen om methoden en resultaten van het grensdialectologisch onderzoek tussen Arnhem en Aken te schetsen. Daarbij komen ook mogelijke of wenselijke onderwerpen van toekomstig onderzoek ter sprake. Paragraaf 1 is gewijd aan de linguistische kant, paragraaf 2 houdt zich bezig met taalkennis, taalgebruik en attitudes. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. De dialecten: structuur en variatieDe grensdialectologie is gericht op onderzoek naar het ontstaan van een ‘Bruchstelle’ (Ludger Kremer) binnen het oude dialectcontinuum. Al eerder hadden dialectologen moeten constateren dat de staatsgrens niet zonder gevolgen was gebleven voor het dialectlandschap. Van Ginneken en Endepols schreven over de dialecten langs Maas en Rijn: ‘Door de staatkundige scheiding en den in- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vloed van het A.B. Nederlandsch en het A.B. Duitsch op de Nederlandsche en Duitsche dialecten is het verschil hoe langer, hoe groter geworden. Toch blijven de overeenkomsten nog zeer aanzienlijk, vooral in de nabijheid der grenzen. De dialecten van Vaals en Bocholtz lijken zeer sterk op het Akensch. Het Keulsch wordt door Nederlandsche Limburgers bijna zonder moeite verstaan’ (Van Ginneken/Endepols 1917: 59). Het proefschrift van Ludger Kremer vormt evenwel het echte begin van de grensdialectologie langs de Nederlands-Duitse grens (Kremer 1979). Kremer richtte zich op horizontale en verticale taalverandering, dus op aanpassing van de plaatselijke dialecten aan de dialecten van de streekgenoten en aanpassing aan de overkoepelende standaardtaal, vooral op lexical niveau. Qua methode sloot hij aan bij de areaallinguistiek.Ga naar voetnoot(1)
Tien jaar later verscheen voor het eerst een grensdialectologisch onderzoek dat gewijd was aan het gebied tussen Arnhem en Aken, en dan met name aan de regio tussen Sittard en Aken. Het betreft het onomasiologisch opgezette proefschrift van José Cajot. Het geënquêteerde taalmateriaal omvatte vooral moderne ‘Kulturwörter’ (auto, koelkast, ritssluiting...): ‘in erster Linie neue, seit dem letzten Jahrhundert eingeführte Begriffe [...], die in den jeweiligen Hochsprachen unterschiedlich bezeichnet werden’ (Cajot 1989: 26). Per plaats ondervroeg Cajot gemiddeld drie à vier zegslieden; het door hem bewerkte gebied omvatte Belgische, Nederlandse en Duitse plaatsen. De analyse bracht naar voren, dat sprekers langs de Nederlands-Duitse grens in het dialect meestal lexemen uit de respectievelijk overkoepelende standaardtaal gebruiken. Uitzondering aan Nederlands-Limburgse kant van de grens vormden echter vaak de dialecten van Kerkrade en Vaals: daar werd naar het Duits gegrepen.
Aan het begin van de jaren 90 besloten drie regionale instituten - het Staring Instituut (Doetinchem), het Landeskundliches Institut Westmünsterland (Vreden) en het Amt für rheinische Landeskunde (Bonn) - om samen een grensdialectologisch project op te zetten. De tweetalige atlas ‘Dialekt à la carte. Dialektatlas Westmünsterland - Achterhoek - Liemers Niederrhein’ verscheen in 1993 en werd uitgegeven door Georg Cornelissen, Alexander Schaars en Timothy Sodmann met medewerking van Jan B. Berns, Christa Hinrichs en Ludger Kremer (Dialekt à la carte 1993). Aan Ludger Kremer en Hermann Niebaum is een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verzamelbundel te danken waarin de actuele stand van het grensdialectologisch onderzoek in het Continentaal-West-Germaanse taalgebied geschetst werd (Kremer/Niebaum 1990). Twee bijdragen hadden betrekking op de staatsgrens tussen Arnhem en Aken (Cajot 1990, Kremer 1990).
Tot nu heeft vooral de woordenschat centraal gestaan in het grensdialectologisch onderzoek, soms kwamen ook items uit de morfologie aan bod. De syntaxis bleef meestal buiten beschouwing; enkele vraagstukken heeft Marinel Gerritsen onderzocht (Gerritsen 1991). Op fonetisch-fonologisch niveau werd de mouillering behandeld (Gerritsen 1991). De meervoudsvorming van het zelfstandige naamwoord werd bestudeerd in het Kleverlands (Cornelissen 1993a; 1996). Dat aan de Duitse kant van de grens het gebruik van dialectvormen met umlaut toenam voldeed aan de verwachtingen: de dialecten passen zich in dit opzicht aan het standaard-Duits aan. Opvallend is wel de resistentie van de meervouds-s in het dialect. Aan de westkant van de grens wordt het systeem van de meervoudsvorming herordend onder invloed van het standaardtalige systeem. Herordening betekent in dit geval een reductie van de elementen van het oude, gedifferentiëerde systeem. In het kader van morfologisch onderzoek zou ook de vorming van het verkleinwoord de moeite waard zijn evenals de trappen van vergelijking en de vervoeging van het werkwoord. Verschillende items zijn al onderzocht door Frens Bakker (Bakker 1991) en Georg Cornelissen (Cornelissen 1993b; 1995a).
Als het om standaardtalige invloeden op het dialect gaat is zinvol grensdialectologisch onderzoek al mogelijk op basis van twee buurplaatsen aan weerszijden van de grens. Het is in dit geval niet nodig om gebruik te maken van areaallinguistische methodes en taalkaartjes mogen ontbreken (Cornelissen 1991; 1995a, Gerritsen 1991). Horizontale taalverandering kan echter alleen bestudeerd worden door verschillende dialecten aan weerszijden van de grens in het onderzoek te betrekken. Dit wordt geïllustreerd door het volgende voorbeeld: Tijdens een enquête in de buurdorpen Well (NL) en Twisteden (D) noemden de vier Wellse sprekers mös, joerts en flots als benaming van de ‘mus’. In Twisteden werd alleen sjpats (Duits ‘Spatz’) opgegeven (Cornelissen 1991: 93). Zonder de areale gegevens van de ‘Fränkischer Sprachatlas’ (Goossens 1988: kaart 1) hadden deze opgaven niet verklaard kunnen worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De integratie van de variable leeftijd leidt tot een nieuwe, verrijkende aanpak van de grensdialectologie. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een bijdrage van José Cajot waarin hij verslag doet over fonetisch-fonologisch onderzoek in de streek tussen Sittard en Aken (Cajot 1996). Onderwerp was onder meer de uitspraak van de dialectische equivalenten van de g in standaard-Nederlands ‘geit’ (en in andere lexemen) en in ‘leeg’ (en in andere lexemen). Aan weerszijden van de grens trof Cajot dialecten aan met een stabiel of homogeen articulatiepatroon, terwijl de uitspraak elders varieerde - en dat laatste gebeurde ook weer aan beide kanten van de grens. In sommige plaatsen was het dialect als het ware in beweging. Hier kwamen interessante vormen van locale variatie naar voren dankzij de opzet van het onderzoek, waarbij Cajot in de plaatsen met een ‘mengdialect’ telkens 20 zegslieden in twee leeftijdsgroepen had ondervraagd.
Het Kerkraads kenmerkt zich als een dialect dat vaak verrassende overeenkomsten vertoont met de Duitse buurdialecten en met de Duitse standaardtaal. Naast de publicaties van José Cajot kan men in dit verband verwijzen naar een recente bijdrage van Ton van de Wijngaard (Van de Wijngaard 2003). De Duitse kleuring van de gesproken taal is onder meer te danken aan taalhistorische ontwikkelingen in de 19de en 20ste eeuw (Marynissen 2002). Het dialect van Vaals is eveneens zeer interessant voor grensdialectologisch onderzoek. Ook de regio Sittard-Selfkant is volgens mij een boeiend werkgebied. De Selfkant als - vanuit Duitsland bekeken - reliktgebied en Sittard als plaats met een Duitstalig verleden. De Sittardse diftongering zou in een dergelijk onderzoek een van de mogelijke thema's kunnen zijn.
Wie belangstelling heeft voor de syntaxis van de grensdialecten zou gebruik kunnen maken van gepubliceerde bandopnames. Het Amt für rheinische Landeskunde heeft - om maar één dialectgebied te noemen - tot nu toe 31 Kleverlandse opnames gepubliceerd, die als ‘spontane Erzählmonologe’ omschreven kunnen worden (Das rheinische Platt - Eine Bestandsaufnahme 1989, Honnen/Forstreuter 1994, Cornelissen 2001; 2003a). Deze bandopnames kunnen misschien ook nuttig zijn bij onderzoek naar de fonetiek en intonatie. Waarom klinkt het dialect van een Limburger of Gelderlander zo Nederlands - als je het met Duitse oren beluistert? Geldt dat ook vice versa? En als dat zo is, dan heeft dat zeker niet alleen te maken met de Germanismen en Neerlandismen op lexicaal en morfologisch niveau. Toen Josef Merges in de jaren 70 de dialectsitu- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
atie in de Duffelt (een grensoverschrijdend gebiedje tussen Nijmegen en Kleef) onderzocht, merkten de zegslieden op: het dialect ‘zu beiden Seiten der Grenze ist im großen und ganzen dasselbe, auch wenn man sofort hört, ob ein Deutscher oder Niederländer es spricht’ (Merges 1977: 373).
De grensdialectologie is qua opzet een diachronische discipline. Vandaar dat het van groot belang is dat historisch materiaal ter beschikking staat om de recente bevindingen te relateren aan ‘oorspronkelijke’ toestanden. Een uitzondering vormt daarbij uiteraard het onderzoek van recente ontleningen aan de standaardtaal. Als oude gegevens ontbreken kan men een beroep doen op recente kaartbeelden waar de areale structuur van heteronymen of varianten geïnterpreteerd kan worden als resultaat van diachronische verandering.
Hoe volmaakter de symmetrie van een project is, hoe groter de kans is dat het grensdialectologisch gezien succesvol zal zijn. Symmetrie betekent in dit geval dat ook de overkant van de grens op een evenwichtige manier in het onderzoek betrokken wordt. De andere zijde van de grens is vaak onbekend terrein: de wetenschapper is daar niet thuis, hij beheerst het dialect niet dat men daar spreekt, de andere standaardtaal is voor hem een vreemde taal, de wetenschappelijke literatuur in die taal is niet goed bereikbaar. Grensdialectologie kan moeizaam zijn. Leo Terpstra schreef toen hij begin van de jaren 50 ‘Het Nijmeegse uitstralingsgebied van de stemloze f, s, sj en ch’ had onderzocht: ‘Het tijdbestek dat me tot verblijf op Duits gebied werd toegestaan was maar kort, en zodoende heb ik mijn enquête tot de grensplaatsen Zijfflich (L 117), Wijler (L 118), Kranenburg (L 128) en Frasselt (L 128a) moeten beperken’ (Terpstra 1952: 70).
Marinel Gerritsen ondervroeg in haar onderzoek meisjes en vrouwen in de buurplaatsen Maaseik (B), Susteren (NL) en Waldfeucht (D). Maar de Duitse meisjes spraken geen dialect meer: ‘Hardly any dialect forms are used in the dialect of the girls in Waldfeucht’ (Gerritsen 1991: 188). Aan de Rijnlandse kant van de staatsgrens is het aantal dialectsprekende jongeren en jonge volwassenen dramatisch gedaald; er zijn plaatsen waar het nihil is (Macha 1993, Cornelissen 1995b, Kremer 2002). Het spreekt vanzelf dat men jonge Duitsers kan interviewen als het gaat om taalkennis, om taalgebruik in het grensoverschrijdend verkeer of om attitudes tegenover het dialect van de ouders of tegenover andere varieteiten. Wij moeten er echter mee rekening houden dat het te laat is om | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het dialect van Nederlandse en Duitse jongeren in deze streken vergelijkend te onderzoeken.
Voor ik overschakel naar de meer taalsociologische aspecten moet ik nog een variant van grensdialectologische publicaties voorstellen die nog niet aan bod is gekomen: vergelijkende overzichten over de wetenschappelijke literatuur. Zij kunnen deel uitmaken van monografiën, ze kunnen ook als opstel verschijnen. Voorbeelden van dit soort opstellen zijn Kremer (1991) voor het noorden van de Nederlands-Duitse staatsgrens en Cornelissen (1995b) voor het Kleverlands. Afgelopen jaren zijn er een aantal proefschriften verschenen die Limburgse dialecten als onderwerp hadden: Giesbers (1989), Vousten (1995), Bakkes (1996), Hinskens (1996; het proefschrift zelf is van 1992). De hierbij onderzochte dialecten zijn allemaal grensdialecten. Er zijn trouwens maar weinig plaatsen in Nederlands-Limburg waarvan de dialecten niet in aanmerking komen voor grensdialectologisch onderzoek. Men zou daarbij kunnen denken aan plaatsen als Maastricht, Weert of Meijel. Ook publicaties als het boek over de taalsituatie in Venlo en omgeving van Bakker/Hendrickx (1995) en de ‘Rheinischer Wortatlas’ van Lausberg/Möller (2000) zouden eigenlijk een vervolgonderzoek aan de andere zijde van de grens moeten krijgen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De sprekers: taalkennis, taalgebruik, attitudesMeer dan een eeuw geleden schreef M. Bruijel zijn proefschrift over de Kleverlandse dialecten in Zeddam en omgeving. De titel van zijn werk (‘Het dialect van Elten-Bergh’) is trouwens misleidend, want Duitsers, bijvoorbeeld uit het dorp Elten, waren niet bij het onderzoek betrokken. Het ‘veld’ dat toen op Bruijel lag te wachten, zag er volledig anders uit dan heden ten dage. (Haast) iedereen sprak plat, en Bruijel kon en moest dus kiezen. Tegenwoordig is de mogelijkheid om een keuze te maken uit een grote groep zegslieden veel minder aanwezig. In de inleiding van zijn boek verklaarde Bruijel zijn selectie: ‘Een gedeelte der bevolking leeft in druk verkeer met de Rijnlanden. Zij gaan daar of geregeld of een gedeelte van het jaar werken en bijna allen brengen er de tijd door, dat ze als boereknecht gaan werken. Hierdoor nemen ze van accent, klanken en woordenschat veel over. Zij verliezen dit echter weer na eenigen tijd in hun geboorteplats geleefd te hebben. Het idioom van deze personen heb ik hierbij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet opgenomen.’ (Bruijel 1901: 2/3). Toentertijd was het dialect blijkbaar nog geschikt om grensoverschrijdend als communicatiemiddel te fungeren.
Grensdialectologisch onderzoek naar taalkennis en taalgedrag en naar de houdingen tegenover de verschillende variëteiten in de grensstreek is vooral gedaan in de driehoek Nijmegen - Gennep - Kleef. Die driehoek - verdeeld over Gelderland, Limburg en de Nederrijn - trekt taalwetenschappers blijkbaar bijzonder sterk aan. Josef Merges wijdde een studie aan de Duffelt (Merges 1977); Jan Berns en Helmut Daller waren in Millingen aan de Rijn en in Keeken op weg (Berns/Daller 1992); Frans Hinskens heeft in samenwerking met Herbert Rösgen materiaal verzameld in Nijmegen, Ottersum, Kranenburg en Kleef en met Carola Evers in de regio Enschede, Losser, Epe en Gronau (Hinskens 1993); Charlotte Giesbers koos in het kader van haar doctoraalscriptie voor de buurplaatsen Groesbeek en Kranenburg (Giesbers 2001).
Merges ondervroeg in totaal 60 informanten waarvan 18 in het Nederlandse gedeelte van de Duffelt. De mensen in deze grensstreek horen meteen of een dialectspreker afkomstig is van de andere kant van de grens (zie boven). Maar het dialect is in ieder geval een voordeel voor de bewoners van een grensgebied: ‘wer gut “platt” spricht, hat innerhalb der Düffel im grenzüberschreitenden Verkehr keine Kommunikationsschwierigkeiten, solange er jeweils auf Mundartsprecher trifft’ (Merges 1977: 373).
Berns en Daller konden begin van de jaren 90 in de Duitse plaats Keeken maar één persoon beneden de 30 jaar vinden die bereid was om aan het dialectonderzoek mee te doen. De twee Amsterdamse onderzoekers formuleerden als resultaat: ‘Uit het onderzoek blijkt dat het dialect voor taalcontacten over de grens wel gebruikt wordt maar vooral door de oudere generatie’. Ze voegden er een prognose aan toe: ‘Dialect als grensoverschrijdend communicatiemiddel zal in toekomst steeds minder gebruikt worden. Aan de Nederlands-Duitse grens zal het Standaardduits het meest gebruikt communicatiemiddel worden zoals het nu bij de jongere generatie al het geval is’ (Berns/Daller 1992: 45). Er is dus geen twijfel aan dat het dialect nog steeds geschikt is voor grensoverschrijdend contact - maar dan wel voornamelijk bij oudere mensen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Berns en Daller beklemtoonden hoe belangrijk de kennis van het Duits is in het grensoverschrijdend contact (zie boven). De Duitsers hebben wat dat betreft tot nu toe kunnen vertrouwen op de taalkennis bij hun buren. Dat is ook het resultaat van een onderzoek in het Limburgse Posterholt en het Rijnlandse buurdorp Karken (Fußer/Kohl/Straßmann 1993). Drie studentes van de universiteit van Bonn hebben daar in januari 1993 een mondelijke enquête uitgevoerd, zij onderzochten dialectkennis in relatie tot het alledaagse taalgebruik. Hun informanten waren kinderen en jongeren tussen vijf en vijftien jaar én hun ouders. Door de studentes werd ook geïnformeerd naar het taalgebruik tijdens bezoeken aan plaatsen aan de andere kant van de grens. De Duitse ouders beweerden dat ze in dit geval dialect spraken en dat er geen problemen aan verbonden waren. De volwassenen uit Posterholt spraken in Duitse buurplaatsen meestal Duits. Het gaat in dit geval om gerapporteerd taalgedrag; dit onderzoek levert helaas geen gegevens op over het feitelijke taalgedrag. Ik acht echter de volgende punten aannemelijk: a. De kans om in Limburg een dialectspreker tegemoet te komen is groot. b. Duitsers spreken (tot nu toe) alleen bij uitzondering Nederlands. c. Limburgers die een bezoek doen aan het Rijnland ontmoeten waarschijnlijk niet zo vaak mensen met dialectkennis. d. Limburgse volwassenen spreken Duits. Voor de Karkense kinderen was het Duits de voertaal tijdens bezoeken in Limburg. Hun leeftijdgenoten in Posterholt zeiden dat ze weliswaar naar Duitsland kwamen, bijvoorbeeld naar het zwembad van Heinsberg, maar daar spraken ze met niemand! Zij beheersten het Duits (nog) niet en hadden daarom eigenlijk maar weinig kans om een gesprek te voeren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. SlotDe grensdialectologie levert recent een belangrijke bijdrage aan het onderzoek van ‘convergentie en divergentie’ van dialecten dat ook elders in Europa de aandacht trekt van dialectologen, sociolinguisten en variatielinguisten (Auer/Hinskens 1997, Kallen/Hinskens/Taeldeman 2000). ‘Convergence in the dialect-standard language and dialect-dialect dimensions necessarily leads to divergence at the borders’ (Auer/Hinskens 1997: 4) - dit is precies het uitgangspunt van het grensdialectologisch onderzoek langs de Nederlands-Duitse grens. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een artikel uit de Rheinische Post (een Nederrijnse krant) illustreert de tegenwoordige situatie in het gebied tussen Arnhem en Aaken.Ga naar voetnoot(2) Duitse en Nederlandse leerlingen waren samengekomen in het Nationaal Bevrijdingsmuseum 1944-1945 in Groesbeek tijdens een tentoonstelling over Anne Frank. De jongeren waren rond 15 jaar oud en kwamen uit Geldern en Apeldoorn: ‘Beim ersten Treffen an diesem Tag kommen sich die Schulklassen eher zaghaft näher. In kleinen Diskussionsgruppen sitzen die Schüler auf dem Fußboden, je zwei Deutsche und vier Niederländer. Das Gespräch über die Ausstellung kommt schleppend in Gang. Schließlich muss man sich zuerst auf eine gemeinsame Sprache einigen: Englisch. Inhaltlich klappt es dagegen auf Anhieb.’ Apeldoorn ligt niet bepaald aan de grens, maar als de Nederlandse jongeren in Angerlo of Arcen hadden gewoond hadden ze waarschijnlijk ook voor het Engels gekozen. Wie in de toekomst tussen Arnhem en Aken het taalgedrag grensdialectologisch of contactlinguistisch wil onderzoeken, mag het Engels niet buiten beschouwing laten.
Het zou interessant zijn om mensen te ondervragen die familie hebben aan de andere kant van de grens. Wat gebeurt er tijdens bezoeken of feestjes? Spreken de oudere mensen nog dialect, de jongeren al Engels? Men zou onderzoek kunnen doen in bedrijven waar mensen van de overkant werken; het aantal groeit. Hoe gaan de mensen de taalproblemen oplossen in de Duitse grensplaatsen waar plotseling Duitsers en Nederlanders samenleven? Kranenburg is een van die plaatsen die op dit moment in trek zijn bij Nederlanders omwille van de relatief lage prijzen van bouwkavels en huizen. Hoe zag en ziet de taalwereld er eigenlijk uit in Vaals of Lemiers, twee plaatsen die al lang bij Duitsers populair zijn als woonplaats? Hoe zal het Eurode-project zich verder ontwikkelen dat nu al veel meer is dan een coöperatie tussen de twee Nederlands-Duitse buurplaatsen Kerkrade en Herzogenrath? Bestaat de door Berns en Daller bezochte Nederlands-Duitse harmonie nog waarbij het dialect als voertaal diende (Berns/Daller 1992: 35). Handhaaft de belangstelling van Duitse leerlingen voor het vak Nederlands zich? Aan de Nederrijn wordt de taal van de buren tegenwoordig ook in kleuterscholen op speelse wijs ingevoerd. Zal dit proces zich voortzetten? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat zal er gebeuren als de belangstelling van Nederlandse leerlingen voor onderwijs in het vak Duits in de toekomst nog verder daalt?Ga naar voetnoot(3) Ook beginnen steeds minder studenten in Nederland aan een studie Duits. Tegelijkertijd lijkt aan de Duitse kant van de grens het tegenovergestelde te gebeuren.Ga naar voetnoot(4) Maar het aantal leerlingen dat Nederlands op school leert is toch niet zo omvangrijk dat men zich zou kunnen voorstellen dat het Nederlands binnenkort zou kunnen fungeren als lingua franca in de grensstreken.
Europa groeit langs Maas en Rijn inderdaad meer en meer samen. Als de omstandigheden anders waren geweest, had dat misschien het uur van de streektaal kunnen worden: het dialect als taal van de euregio's! Nu, gezien de feitelijke ontwikkelingen in de 20ste eeuw, is dat onvoorstelbaar. Het grensdialectologisch onderzoek, een kwarteeuw geleden van start gegaan, is nog lang niet voltooid, ondertussen zijn er wel nieuwe vragen uit contactlinguïstisch perspectief bij gekomen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|