Taal en Tongval. Jaargang 53
(2001)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Georges De Schutter
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Meervoudsuitgangen in het Nederlands en zijn dialecten1.1 AlgemeenDe meervoudsvorming van het Nederlandse substantief is het resultaat van een ingewikkelde reeks van zowel fonologische als morfologische regels en tendensen. Wat het fonologische betreft, is specifiek te vermelden: de reductie van onbeklemtoonde vocalen, waardoor de flexie-uitgangen veel van hun transparantie kwijt zijn geraakt. Morfologisch belangrijke processen zijn ten minste de volgende: het sterk prominent worden van de getalsoppositie, ten nadele van de casusonderscheidingen (al Vroegmiddelnederlands, cf. Marynissen, 1996, passim), het optreden van analogie in de paradigmata, en het zoeken naar ‘duidelijke’ formele opposities tussen de getallen. Uit het samenspel en de spanning tussen de in se erg regelmatige fonologische processen, en de uiterst onvoorspelbare morfologische tendensen, is een onregelmatig, sterk lexicaal bepaald systeem van meervoudsvorming ontstaan.Ga naar voetnoot1 Met ‘sterk lexicaal bepaald’ wordt bedoeld dat vaak de meervoudsvorm (of de gebruiksmogelijkheden van verschillende vormen) naast het enkelvoud geleerd dient te worden, cf. b.v. engel-engelen / bengel-bengels / artikel-artikelen en artikels, voor sommige sprekers met betekenisverschil, cf. De Rooij, 1974: 63-64). Het moderne Nederlands heeft als directe erfstukken van het West-germaanse flexiesysteem overgehouden:
Veel minder duidelijk is de oorsprong van het s-suffix, waarvoor soms wilde afleidingsgeschiedenissen zijn voorgesteld,Ga naar voetnoot2 maar dat, net als zijn Engelse equivalent, heel waarschijnlijk toch ook wel op het Oudwestgermaanse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
systeem terug te voeren is (een alternatieve nominatief/accusatief-mv.-vorm bij de mannelijke a-stammen, die zich vooral in de ingweoonse dialecten ontwikkeld heeft); het relatieve succes van <s> (het is het meest dynamische element van allemaal) is zeker op zijn fonetische ‘duidelijkheid’ terug te voeren. In tegenstelling met het Duits heeft de Nederlandse standaardtaal geen <ə>-meervoud, als erfgenaam van de sterke flexie, behouden. Wat in het Nederlands na de sjwadeletie-regel nog van dat type overbleef, is kennelijk volledig opgeslorpt door <ən>; aangenomen wordt, dat dat in een heel vroeg stadium gebeurd is (al in het Middelnederlands). De verschillende mv.-typen komen in wisselende mate ook in de Nederlandse dialecten voor. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.2 Het ‘nasale’ meervoudssuffixOndanks de opmars van <s> in de laatste eeuwen, en wellicht vooral in het echt recente verleden, is in de Nederlandse standaardtaal het nasale meervoud nog steeds het meest frequente, en wat de typen van substantieven betreft die ermee gepluraliseerd worden, het meest algemene. De Nederlandse dialecten (althans alle westelijke en centrale) vertonen hetzelfde patroon als de Nederlandse standaardtaal: het nasale meervoud heeft met name het uitgangsloze en het sjwa-meervoud verdrongen. Voor een belangrijk deel zal dat wel op het streven naar ‘duidelijkheid’ terug te voeren zijn (zeker in die gebieden waar de umlaut geen rol meer speelde), maar voor een deel is het succes ook wel door vroeg verloop van vocaalstammen naar de -frequente- n-klasse te verklaren. Hoe dan ook, al in het vroegste Middelnederlands zien wij dat <en>-grafieën ook de plaats innemen van klankwettig te verwachten <e>.Ga naar voetnoot3 Het valt natuurlijk niet a priori uit te sluiten dat in een of ander dialect van het hedendaagse Nederlandse taalgebied de oppositie tussen <ən>- en <ə>-meervoud voortleeft, maar waarschijnlijk is dat niet; en dat komt dan weer door de uitermate labiele toestand van het nasale element in het suffix (of eigenlijk beter in het eind-‘rijm’Ga naar voetnoot4) <ən>. In de meeste omgevingen kan in de standaardtaal /n/ na sjwa gewoon weggelaten worden; het verschijnsel behoort tot het gewone, niet uiterst formele taalgebruik, m.a.w. er is geen stigmatisering mee verbonden.Ga naar voetnoot5 In heel veel dialecten is /n/-wegval na sjwa, behalve in bepaalde omgevingen, die sterk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van woordsoort tot woordsoort kunnen verschillen,Ga naar voetnoot6 zelfs verplicht. Hoe moeten wij die stand van zaken interpreteren? Eén manier is om te stellen, dat er een fonologische regel werkzaam is, die de onderliggende /n/ in bepaalde omgevingen verplicht wegwerkt. Er is een alternatief: dat wij voor die dialecten een of meer regels invoeren, die in bepaalde omgevingen juist een /n/ als ‘tussenklank’ genereren bij vormen die onderliggend gewoon op sjwa eindigen. Zo'n regel bestaat, alweer optioneel, natuurlijk ook in de standaardtaal, cf. ‘Dan moet de secretaresse-n-et maar weer oplossen - op die vergadering maakte-n-ie het wel erg bont’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Het onderzoeksdesignIn dit artikel wordt de realisatie van het ‘nasale’ meervoudssuffix in de dialecten van het Nederlandse taalgebied onder de loep genomen. Wij zullen de discussie daarbij zoveel mogelijk toespitsen op substantieven waarin het <ən>-suffix ook vanuit historisch oogpunt a priori te verwachten is, op basis van de klasse waartoe het substantief in het Westgermaans behoorde, of omdat ze na de Oudnederlandse periode aan een andere taal ontleend zijn, en vrouwelijk genus hebben aangenomen. Wij nemen aan dat dat de substantieftypen zijn waarbij het nasale meervoud in zowat alle Nederlandse dialecten verwacht mag worden. In punt 3 zullen wij uit het materiaal-Goeman-Taeldeman (verder aangeduid als: materiaal-G/T) de ev.-mv.-oppositie bij vijf zulke substantieven bespreken. Het materiaal-G/T dat voor de beschrijving van de opposities tussen ev. en mv. gebruikt wordt, bestaat uit geïsoleerd opgevraagde woordvormen. In sociolinguïstisch onderzoek neemt men aan, dat het opvragen van zulke lijsten tot sterk ‘formeel’ taalgebruik kan leiden. Men mag er natuurlijk wel van uitgaan dat de doelstelling van de enquête, het opsporen van het ‘echte’ dialectgebruik, bij de ondervraagden bekend was, en dat die zeker hun best gedaan zullen hebben om dat ‘echte’ dialect (de ‘informele’ taal bij uitstek) zo dicht mogelijk te benaderen. Mogen wij dus in eerste instantie wel aannemen, dat het materiaal betrouwbaar is, voor het onderzoek dat wij hier op stapel hebben gezet, is er dan toch nog een ernstig inconveniënt: we kunnen het verschijnsel maar in één enkele talige omgeving bestuderen: die van het gebruik van het woord in isolatie, in het beste geval dus gelijk te stellen met het gebruik in reële spreektaal aan het zinseinde of voor (gewilde) pauze. Aangezien n-deletie na sjwa (ook) als een vorm van doorgedreven assimilatie gezien kan worden (waarbij /n/ dus volledig aan een willekeurige volgende consonant assimileert), zou het interessant zijn ook andere omgevingen (voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vocaal, en voor verschillende typen van consonanten) mee in beschouwing te nemen.Ga naar voetnoot7 Daarvoor blijft het materiaal-G/T in gebreke.
Wij kunnen wel proberen de lacune enigszins op te vullen met materiaal uit de RND. Er zijn in die imposante verzameling nogal wat meervoudsvormen opgevraagd in zinsverband. Een volledige vergelijking met de gegevens uit het materiaal-G/T is natuurlijk onmogelijk, want maar uiterst zelden beschikken wij ook nog over de enkelvoudsvorm van precies dezelfde woorden; in elk geval niet vaak genoeg om een onderzoek helemaal volgens dezelfde lijnen als het boven beschreven design uit te voeren. Wij zullen het onderzoek op basis van dit materiaal dan ook noodgedwongen beperken tot de vorm van het meervoud; maar dan wel in drie verschillende omgevingen: aan het zinseinde of voor pauze (de omgeving die direct aansluit bij die van het materiaal-G/T), voor onmiddellijk volgende vocaal, en voor een woord dat met consonant begint. Over dat onderzoek wordt gerapporteerd in punt 4. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. De ev.-mv.-paradigmata in de Nederlandse dialecten (materiaal-G/T)3.1 De onderzochte woordenDe oppositie tussen de twee vormen, die, als wij even mogen abstraheren van de zeldzame genitiefvorm-ev., tezamen het formele paradigma van het nomen vormen, wordt bekeken bij de volgende woorden:
De laatste twee woorden worden gekozen omdat bij die klassen in een - wellicht naar dialect verschillend - stadium gelijkheid van de ev.- en mv.-vormen (allebei eindigend op sjwa) verwacht mag/mocht worden. Die situatie zal wel bij uitstek invoering van een ‘duidelijke’ meervoudsuitgang ter onderscheiding t.o.v. het ev. bevorderd hebben. Daarbij kwam, althans in een vroeg stadium, <ən> in aanmerking, en die mv.-uitgang bleef acceptabel, op voorwaarde dat hetzij de /n/ in de uitspraak bewaard bleef (ev. ə - mv. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ə(n)), hetzij de ev.-vorm er uiteindelijk zijn sjwa bij inschoot (ev. ∅ - mv. ə). Opgemerkt mag nu al worden dat in bepaalde dialecten die de ev.-vorm op sjwa behielden, <ən> niet (meer?) volstond, en dat nogal eens voor het in elk geval duidelijke stapelmeervoud <ə(n)s> (bedde(n)s) gekozen werd. Dat is met name gebeurd in het ruime grensgebied tussen Oost-Vlaams en zuidelijk Brabants, en verder ook vaak in de West-Vlaamse Westhoek. Opgemerkt moet trouwens worden dar die stapelvorm vaak ook behouden bleef in dialecten die (later?) wel apocope van sjwa in het ev. toepasten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2 De theoretisch mogelijke ev.-mv.-paradigmataGa naar voetnoot8Wij zullen er nu van uitgaan dat in het Nederlands en zijn dialecten minimaal de volgende evoluties plaatsgehad kunnen hebben bij stammen die in het oudste Middelnederlands potentieel een enkelvoud op <ə> en/of een meervoud op <ə(n)> vertoond hebben:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met die vier ‘regels’ krijgen wij voor deze substantiefklasse acht potentiële ev. -mv. -paradigmata:
De waarschijnlijkheidsgraad dat elk van de acht mogelijke paradigmataGa naar voetnoot11 ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de realiteit van een of andere taalvorm verschijnt, is in se natuurlijk sterk variabel: zoals aangeduid zijn sommige assumpties voor toepassing van een bepaalde regel wel erg vergezocht. Toch blijkt dat zeven van de acht ‘primaire’ paren wel degelijk in het onderzochte materiaal voorkomen, en wel telkens in een zodanige geografische constellatie, dat aan de realiteit ervan niet echt getwijfeld kan worden. Wij bekijken nu de vijf kaarten in detail. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3 Beer-beren (kaart 1)3.3.1 De enkelvoudsvormDe eind-sjwa van het Vroegmiddelnederlands is in het ev. maar heel sporadisch bewaard gebleven: er zijn twee meldingen op de Zeeuwse eilanden, ook twee aan het IJsselmeer in Gelderland, een west-oost-strook aan weerszijden van de grens tussen Overijssel en Drente, en ten slotte een aaneensluitend | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebiedje in de Groningse en Drentse Veenkoloniën. Het blijkt dus wel, dat de combinatie van (oorspronkelijk) korte stam en korte suffixvocaal in de meeste gebieden, ook daar waar sjwa-retentie in andere formele substantieftypen nog normaal is, voor de enkelvoudsuitgang funest is geweest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3.2 De ev.-mv.-paradigmataIn totaal noteren wij vijf verschillende ev.-mv.-opposities. Als het enkelvoud op sjwa eindigt, blijft in alle gevallen de <n> van het suffix bewaard; met uitzondering van een drietal plaatsen in het noordoosten van Groningen (met <ə-ən>, P1), valt wel overal de sjwa weg. We krijgen hier dus als absoluut dominant patroon: <ə-n> (P7). Bij uitgangsloos enkelvoud komen de drie paradigmata telkens in groten getale voor:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4 Oog-ogen (kaart 2)3.4.1 De enkelvoudsvormWat bij vergelijking met de vorige kaart meteen opvalt, is dat het aantal dialecten waarvoor sjwa-enkelvoud wordt opgegeven, sterk toeneemt, en dat bovendien ook behoorlijk coherente gebieden ontstaan: het hele zuidwesten, van Goeree-Overflakkee over de Zeeuwse Eilanden, Zeeuws-Vlaanderen en Oost-Vlaanderen behalve het uiterste oosten, tot Frans- en West-Vlaanderen aan de ene kant, het grootste deel van de noordoostelijke provincies van Nederland aan de andere (uitzonderingen daar zijn grote delen van Groningen en Drente enerzijds, Twente anderzijds). Het enkelvoud heeft geen uitgang in het hele centrale gebied van Noord-Holland tot Limburg, en in de net genoemde ‘uitzonderingsgebieden’ in het noordoosten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4.2 De ev.-mv.-paradigmataOp deze kaart vinden wij zes paradigmata gerepresenteerd. Bij opgave van sjwa-enkelvoud zijn dat bijna uitsluitend <ə-ən> (P1) en <ə-n> (P7); telkens één keer in Zeeland en in Oost-Vlaanderen (Gent) treffen wij bovendien het paradigma zonder oppositie aan: <ə-ə> (P4). P1 maakt in het zuidwestelijke gebied uitgesproken de dienst uit: alleen in de grensstreek tussen Oost- en Zeeuws-Vlaanderen, en in Frans-Vlaanderen en het centrum en het zuidwesten van West-Vlaanderen is P7 ook redelijk vertegenwoordigd. Dat laatste is dan weer dominant in het noordoosten, behalve in het deel van Gelderland met sjwa-enkelvoud: daar komt P1 even vaak voor. De drie paradigmata met sjwaloos enkelvoud die wij op de beer-berenkaart aantroffen, komen hier terug; ook de verspreiding ervan verschilt nauwelijks voor P2 en P5; dat laatste (<∅-ən>) komt relatief wel wat minder vaak voor dan <∅-ə>; <∅-n> (P6) blijft, afgezien van een drietal sporadische gevallen in het zuidwesten van Oost-Vlaanderen, temidden van meldingen met sjwa-enkelvoud, beperkt tot het noordoosten van het taalgebied (de ‘Nedersaksische’ dialecten). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5 Taart-taarten (kaart 3)3.5.1 De enkelvoudsvormTen opzichte van de oog-ogen-kaart zijn er maar een paar afwijkingen: het type met sjwa is in Oost-Vlaanderen tot aan en zelfs even over de grens met Vlaams-Brabant verspreid. Anderzijds is het type zonder sjwa in de Stellingwerven en in de kop van Overijssel sterk aanwezig. En helemaal verwonderlijk is, althans op het eerste gezicht, het sjwaloze enkelvoud in het uiterste zuidwesten.Ga naar voetnoot12 Spectaculairder nog is, dat we hier een nieuw type aantreffen: het enkelvoud op <n> in de Achterhoek en Twente. Dat type komt in heel Twente voor, maar op deze kaart is het niet vaak te vinden.Ga naar voetnoot13 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5.2 De ev.-mv.-paradigmataZoals pas gezegd: <n-n> (P8), dat zonder enige twijfel op een vroeger <ən-ən> (P3) teruggaat, wordt nog voor een paar plaatsen in Twente en de Achterhoek opgegeven; veel talrijker zijn in dezelfde streek de opgaven <n-ns> | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(van hedendaags standpunt uit te reduceren tot <∅-s>, waarbij dus /n/ door herinterpretatie tot de stam is gaan behoren). <ə-ə> (P4) wordt precies één keer opgegeven (voor Bergen-op-Zoom). <ə-n> (P7) is veel en veel frequenter dan <ə-ən> (P1). Dat is vooral te wijten aan de opgaven in het zuidwesten, waar het relatieve aandeel van P1 overal, behalve op de noordelijke Zeeuwse en de Zuid-Hollandse eilanden, drastisch daalt. Een vergelijkbare daling van P7, maar dan minder uitgesproken, is er toch ook in het noordoosten. Bij de sjwaloze enkelvouden komen dezelfde typen terug als op de vorige kaarten. Er zijn nog wat minder <∅-ən>-vermeldingen (P2) dan op de oogogen-kaart. En <∅-n> (P6) zwaait, van die drie, onbedreigd de scepter in het noordoosten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.6 Rib-ribben (kaart 4)3.6.1 De enkelvoudsvormIn het zuidwesten niets nieuws t.o.v. de vorige kaart, tenzij dan dat de grens tussen vormen met en zonder sjwa nog wat verder naar het oosten toe loopt: bijna de helft van Vlaams-Brabant wordt mee opgeslokt. Ook in het noordoosten zijn sjwavormen in een veel homogener gebied dan bij welke vorige kaart ook koerant:Ga naar voetnoot14 alleen het grootste deel van Groningen (zelfs een groter deel dan op de vorige kaarten) en heel Twente zijn homogeen sjwaloos. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.6.2 De ev.-mv.-paradigmataWat de verspreiding van <ə-ən> (P1) en <ə-n> (P7) betreft, zijn er heel weinig verschillen met de taart-taarten-kaart: P1 is in het zuiden van Oost-Vlaanderen en in Vlaams-Brabant natuurlijk beter vertegenwoordigd op de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rib-ribben-kaart, maar dat komt voor een groot deel doordat er nu eenmaal meer enkelvoudsvormen met sjwa zijn. Wat verder opvalt is, dat in nogal wat streken (het oosten van Zeeuws-Vlaanderen, het Waasland in Oost-Vlaanderen en vooral Vlaams-Brabant) in het meervoud het ‘duidelijke’ suffix <ə(n)s> ter hulp gekomen is. Blijkbaar is <ən>, het alternatief dat het in de buurt vaak toch wel gered heeft, niet altijd als ‘echt duidelijk genoeg’ gevoeld. Bij de sjwaloze enkelvoudsvormen spreidt <∅-ə> (P5) dezelfde rustige heerschappij tentoon t.o.v. <∅-ən> (P2), dat wel weer helemaal in dezelfde gebieden opduikt als op de voorgaande kaarten. De weinige dialecten waar in het noordoosten een sjwaloos enkelvoud opgegeven wordt, hebben (ook alweer) <∅-n> (P6), een paradigma dat op kaart 4 nergens anders voorkomt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.7 Bed-bedden (kaart 5)3.7.1 De enkelvoudsvormBed verschilt van rib alleen maar relevant in die zin dat het eerste een onzijdige ja-stam, het tweede een vrouwelijke jô-stam is. Wat de evolutie van het paradigma betreft, zijn er dan ook niet veel verschillen te verwachten. Gegeven het feit dat sjwa-enkelvoud nogal eens met vrouwelijk, maar zeker niet met onzijdig genus geassocieerd wordt (cf. Van Loey, 1959: 129-130), zou verwacht mogen worden dat sjwa-ev., althans in het zuiden, bij bed minder voorkomt dan bij rib. De theorie wordt door de praktijk weerlegd. Weliswaar komen sjwavormen in het enkelvoud niet fundamenteel verder naar het oosten voor dan bij het vrouwelijke rib, maar er is indirecte evidentie te over, dat althans op een zeker ogenblik vormen met sjwa in het enkelvoud wél veel verder naar het oosten toe verspreid zijn geweest dan bij rib. Dat valt af te leiden uit het feit dat meervoudsvormen als beddes b.v. ook tot in het noordwesten van de provincie Antwerpen voorkomen (op onze kaart levert dat een vrij groot aantal open plaatsen op). Wij mogen er geredelijk vanuit gaan dat die in de plaats van het niet-distinctieve meervoud bedde (naast een gelijkluidend enkelvoud) ontstaan zijn. Helemaal in dezelfde richting wijst ook het feit dat het meervoud op <ən> op geen enkele andere kaart zo frequent is in het oostelijke Zuid-Brabants (Antwerpen en Vlaams-Brabant): blijkbaar stond ook dat meervoud als duidelijke vorm (naast ev. bedde/berre) zo sterk, dat het ook na de reductie van het ev. tot sjwaloos bed nog een hele tijd (vaak tot nu toe zelfs) bewaard bleef. Intussen is de sjwaloze ev.-vorm ook bij dit woord wel degelijk verder naar het westen opgerukt.Ga naar voetnoot15 Ook in het ‘Saksische’ noordoosten staan de ev.-vormen met sjwa sterker dan bij rib: ze zijn nu weer, net zoals op de overige kaarten, volop aanwezig in de Veenkoloniën. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.7.2 De ev.-mv.-paradigmataAls wij geen rekening houden met de voor dit woord relatief talrijke <s>-meervouden, krijgen wij voor alle paradigmata vrijwel dezelfde spreiding als op de rib-ribben-kaart. Net als daar zijn er in totaal zes paradigmata gerealiseerd. Het enige echt merkwaardige feit is, zoals boven al gezegd, de ruime distributie van P1 (∅-ən) in de oostelijke helft van Nederlandstalig België. Ook andere kaarten geven daar (vooral in het oosten van de provincie Antwerpen en het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noorden van Limburg toch) een paar vermeldingen van, maar op kaart 5 zowel de ruimtelijke verspreiding als de concentratie buitengewoon sterk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.8 SyntheseDe vijf kaarten apart vertonen nogal wat verschillen. In dit punt probeer ik de gegevens i.v.m. de distributie van de acht mogelijke paradigmata bijeen te brengen, en een globaal beeld te geven.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nog een laatste, wel erg tentatieve, ordening van de gegevens: uit de huidige verdeling van de paradigmata zou een relatieve afstand t.o.v. de uitgangspositie (met sjwa in ev. en gerealiseerde nasaal in mv.) afgeleid kunnen worden; een poging:
Het zou interessant zijn die synchrone volgorde te vergelijken met chronologieën opgesteld op basis van historisch onderzoek van grafieën e.d.Ga naar voetnoot18 Te signaleren valt, dat er geen volledige parallellie lijkt te zijn, maar wij gaan hier niet verder op dit aspect in. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Realisatie van de mv.-uitgang <ən> in verschillende fonologische omgevingen4.1 Het materiaalOm de invloed van de omgeving op het al dan niet handhaven van zowel sjwa als /n/ in het ‘nasale meervoudssuffix’ te onderzoeken, kan het materiaal van de RND te hulp geroepen worden. Ik heb alle antwoorden voor het Nederlandse taalgebied (‘Frankische’ en ‘Saksische’ dialectenGa naar voetnoot19) verzameld voor de volgende substantieven (of eventueel hun substituten, cf. verder):
Een paar bedenkingen bij dit materiaal:Ga naar voetnoot20
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het zo verzamelde materiaal is naar drie omgevingen uitgesplitst:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2 KarteringHet aantal plaatsen waarvoor de RND-enquête is afgenomen, is onvergelijkelijk veel groter dan voor het materiaal-G/T. Vooral in het zuiden is het aantal opnameplaatsen voor een relatief kleine geografische oppervlakte (zeg b.v. maar: een vakje van Kloeke z'n grondkaart) soms overweldigend groot. Het valt natuurlijk wel op dat de dichtheid van het net in andere gebieden dan weer relatief gering is. Dat lijkt logisch voor b.v. Zuid-Holland, waar de volkstaal, zeker in de perceptie van de sprekers zelf, nauwelijks als ‘dialect’ te omschrijven is, maar het is dat absoluut niet voor Groningen en Drente, de twee gebieden die ontegensprekelijk het stiefmoederlijkst behandeld zijn (er zijn zelfs hele vakjes van de grondkaart die in dat gebied zonder opname gebleven zijn). Gebruik maken van alle beschikbare gegevens levert dan ook op het eerste gezicht een erg onevenwichtige kaart op: een nauwelijks te hanteren overvloed aan gegevens in het ene gebied, een bijzonder spaarzame invulling in het andere. Om dat te vermijden, heb ik een methode ontwikkeld die de gegevens reduceert tot een evenwichtig verspreid net van gelijkwaardige gegevens:Ga naar voetnoot23 per vakje van de grondkaart wordt maar één enkel teken ingevoerd, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als een samenvatting mag gelden van alle beschikbare gegevens. Zijn die allemaal gelijkluidend, dan wordt ook maar één teken, het met de opgaven corresponderende, ingevoerd. In nogal wat gevallen komen verschillende opgaven naast elkaar voor. Dat leidt dan altijd tot een complex symbool, dat aan alle opgaven recht laat wedervaren. Ik ben ervan uitgegaan dat de indeling van de invulkaart in vakjes in principe een goede basis voor de voorgestelde reductie vormt. Dat is natuurlijk niet altijd het geval. Een vakje kan doorsneden worden door een natuurlijke grens (een belangrijke rivier b.v.) of door een belangrijke bekende dialectgrens. De voorgestelde methode dreigt dan tot hybridisering te leiden: het is heel goed mogelijk dat aan de ene kant van de grens een andere vorm algemeen is dan aan de andere: die twee verzamelingen samentellen leidt dan noodzakelijk tot vertekening. Met dat gegeven is rekening gehouden: bij alle als belangrijk te omschrijven partities heb ik in eerste instantie de opgaven naar de deelgebiedjes toe opgedeeld. Als er een consequent verschil bleek te bestaan, is daarmee rekening gehouden: er verschijnen dan, aan weerskanten van de ‘grens’ tekens die de toestand zo adequaat mogelijk weergeven. Blijkt uiteindelijk dat er geen verschil is voor het verschijnsel in kwestie, dan is de grens meestal ook genegeerd. Alleen op de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden is consequent met de verdeling rekening gehouden, ook als er -zoals bijna steeds het geval was- geen verschillen te noteren vielen. De toegepaste methode heeft m.i. verschillende voordelen: de kaarten zijn overzichtelijker dan als alle gegevens ingevoerd worden; de verdeling van de opgaven is veel gelijkmatiger, en het aantal opgaven is vrij goed vergelijkbaar met dat van de kaarten op basis van het materiaal-G/T. Dat laatste maakt vergelijking-op-zicht ontegenzeglijk een stuk makkelijker. Daar staat tegenover dat sommige tekens gebaseerd zijn op één enkel gegeven, andere op meer dan tien, met alle kwantitatieve gradaties ertussenin. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3 Bespreking van de kaarten 6 tot 8Om een coherent beeld van de verschillende mogelijke patronen te krijgen, bespreek ik de drie kaarten tezamen. Er kunnen vier gebieden afgebakend worden; drie daarvan zijn heel duidelijk, het laatste (hier nummer drie) is dat veel minder: 1. Het noordoosten: Groningen, Drente en de Stellingwerven, Overijssel en het noorden en oosten van Gelderland. Het meervoudssuffix wordt daar in bijna alle lokaliteiten als /n/ gerealiseerd (al dan niet sterk syllabisch). Hoe verder je naar het zuiden toe gaat, hoe meer van die ‘regel’ wordt afgeweken. Realisaties met sjwa, al dan niet nog gevolgd door nasaal, zijn veruit het frequentst | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Het zuidwesten, van Goeree-Overflakkee over de Zeeuwse eilanden en Zeeuws-Vlaanderen tot Frans- en West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen en het Pajottenland (het westen van de provincie Vlaams-Brabant tot aan de Brusselse agglomeratie). Ook hier overheerst <n>, al dan niet duidelijk vocalisch. Het meest homogene beeld levert hier de omgeving aan zinseinde (voor pauze) op: er zijn daarbij heel weinig afwijkingen van de algemene tendens, en die gaan dan naar een realisatie <ən>, met sjwa, toe. Voor vocalische anlaut (of glottisslag, zie boven) van het volgwoord hebben wij in een ruim zuidelijk compartiment van het gebied helemaal hetzelfde beeld als aan zinseinde, maar naarmate wij op de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden naar het noorden toe gaan, verliest <n> in die context geleidelijk aan zijn dominante positie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor consonantische anlaut in het volgwoord worden in bijna het hele gebied (ook) andere vormen opgegeven: <ən> in Frans- en grote delen van West-Vlaanderen, en op de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden; <ə> in een deel van Zeeuws-Vlaanderen en bijna heel Oost-Vlaanderen en aangrenzend Vlaams-Brabant. De verspreiding wijst op een evolutie vanuit een vorm <n>, die er in directe aansluiting bij een volgend woord een sjwa bij gekregen heeft (in het hele gebied optioneel of verplicht), waarna de /n/ in het zuidoosten van dit gebied in omgevingen voor consonant verdwenen is. 3. Het uit de literatuur goed bekende /n/-gebiedje in de Antwerpse en Limburgse Kempen.Ga naar voetnoot24 Het gaat niet om een homogeen gebied, en dat brengt mee dat het moeilijk af te grenzen is: vormen met <ə> voor pauze (aan zinseinde) of voor consonant komen ook nog verder oostelijk voor, in het centrum van Nederlands-Limburg. Grosso modo komt <n> (zonder sjwa) het vaakste voor als de meervoudsvorm gevolgd wordt door een vocaal of (heel lichtjes | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Het hele overblijvende gebied, van Noord-Holland over het centrale deel van Nederland tot Vlaams-Brabant en de twee provincies Limburg, heeft aan zinseinde (voor pauze) en voor consonant <ə>. Voor vocalen (zowel die met -potentieel- harde als met zachte aanzet) hebben Antwerpen (met inbegrip van het in 3 genoemde gebiedje) en Vlaams-Brabant bijna consequent <ən>, Noord- en delen van Zuid-Holland hebben in die omgeving even consequent <ə>, de rest van het gebied (Utrecht, het westen en zuiden van Gelderland, Noord-Brabant en de twee provincies Limburg) geeft de twee vormen in wisselende verhoudingen op. Opgemerkt mag worden dat het oosten van Noord-Brabant toch wel een sterke voorkeur heeft voor de /n/-loze realisatie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Samenvattend: het Nederlandse taalgebied kan niet als een eenvoudig continuüm gezien worden: het taallandschap is duidelijk vanuit twee polen gestructureerd. Met andere woorden: er zijn twee duidelijke paradigmata die het gebied onder elkaar verdelen. Respectievelijk hebben die als (onderliggende) meervoudsvorm:
De twee systemen, die zich natuurlijk allebei uit het eenheidssysteem met <ən> ontwikkeld hebben, kunnen elkaar aan de grenzen van de beschreven gebieden 1 resp. 2, en 4 ‘ontmoeten’: <ən> kan in die gebieden hetzij op <n>, hetzij op <ə> teruggaan (welke mogelijkheid gerealiseerd is, is alleen uit de hele bezetting af te leiden). De twee systemen kunnen ook helemaal door elkaar lopen, en dat is kennelijk wat in het ‘Kempense’ restgebied 3 het geval is. Te verwachten valt dan ook, dat dat laatste gebied (dat oorspronkelijk de vorm <n> gehad zal hebben) aan het in de omgeving overal dominante <ə>-patroon ten prooi zal vallen: die vorm haalt het dan in alle omgevingen behalve voor vocaal, waar <ən> de laatste resten van <n> (dat in het RND-materiaal nog vrij frequent opgegeven wordt) zal verdrijven (cf. punt 5). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5 Een vergelijking tussen de twee onderzoekenMet de laatste opmerking van punt 4.4 zijn wij in het domein van het ‘koffiedik kijken’ terechtgekomen. Of toch niet? Het zal duidelijk zijn: wij beschikken voor het bewuste gebied 3 wel over vergelijkingsmateriaal van een paar decennia later: het materiaal-G/T beschrijft voor Antwerpen en Limburg het taalgebruik van ten minste één generatie later dan dat van de RND,Ga naar voetnoot25 en het lijkt al wel een en ander te confirmeren. In elk geval levert dat materiaal voor het oosten van Antwerpen en de Belgisch-Limburgse Kempen geen enkele <n>-vorm (zonder sjwa) meer op, en op de meeste kaarten (de spreekwoordelijke uitzondering is die voor bedden, cf. boven) is het aantal opgaven met sjwa+ /n/ erg beperkt. Hoe zit het nu met de rest van de vergelijkingen op basis van de verschillende materiaalverzamelingen? Op het eerste gezicht zijn er niet al teveel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verschuivingen in de twee grote <n>-gebieden: vooral in het zuidwesten tonen onze kaarten 1 tot 5 wel wat variatie naargelang van de lokaliteit, maar een perfect vergelijkbaar patroon komt ook op kaart 7 (voor vocaal) en -weliswaar in iets mindere mate- op kaart 6 (aan zinseinde en voor pauze, dus eigenlijk de perfecte ‘match’ van kaarten 1-5) voor. Het noordoosten vertoont op beide kaartensets hetzelfde beeld: wellicht is dat tenminste gedeeltelijk een reflex van het feit dat het RND-materiaal daar niet zo verschrikkelijk veel vroeger dan het materiaal-G/T is opgevraagd. Wat echter bij een vergelijking van de kaarten 1-5 enerzijds, kaart 6 (voor pauze of aan zinseinde) anderzijds, onmiddellijk opvalt, is de enorme discrepantie in het noorden van het grote centrale gebied, waar <n> (zonder sjwa) niet als onderliggende vorm voorkomt: in Utrecht en aangrenzend Zuid-Holland en Gelderland hebben de kaarten op basis van het materiaal-G/T een sterke bezetting van <ən>-meervoud; op kaart 6, op basis van de RND, treffen wij zulke meervoudsvormen alleen (en dan nog mondjesmaat) in het noorden van dat gebied (Gooi en Veluwe) aan. Dit markante verschil roept vragen op. Gegeven het niet te ontkennen feit dat de n-loze vorm in de standaardtaal als de informele, of zelfs de gewone vorm geldt, was immers niet a priori te verwachten dat die vorm in het recente verleden terrein zou moeten prijsgeven in de toch bij uitstek informele lokale varianten van het Nederlands, de dialecten. Of zitten wij er met die voor de hand liggende assumptie naast? Een toename van /n/-realisaties in het ‘Poldernederlands’, de ‘nieuwe’ normtaal, is bij mijn weten nog niet gesignaleerd, maar uitsluiten kunnen wij zoiets ook niet van meet af aan.Ga naar voetnoot26 Op dit ogenblik kan ik niet veel meer dan het probleem signaleren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6 BesluitFonetisch heeft wat nogal eens het ‘nasale’ meervoud genoemd wordt, drie vormen: <n>, <ən> (daarbij zijn in het hele onderzoek ook de gevallen met genasaliseerde sjwa gerekend) en <ə>. De verhoudingen in het hele taalgebied zijn te vatten als wij twee verschillende evolutieve reeksen poneren:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dialect per dialect bekeken zijn er dus vijf realisatiesystemen mogelijk, die blijkens onze kaarten ook alle vijf voorkomen:
Eigenlijk is alleen voor de dialecten met een van de eerste drie systemen de term ‘nasaal meervoud’ echt verantwoord. De overige (waaronder dus de Nederlandse standaardtaal) hebben synchroon een sjwa-meervoud. Het suffix kan met een liaison-/n/ uitgebreid worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|