Taal en Tongval. Jaargang 52
(2000)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Michiel de Vaan
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1Eén van de vroegste leenwoorden in het Nederlands, waarvan de datum van ontlening tot op de dag nauwkeurig te bepalen is, is het woord geus. Traditioneel wordt aangenomen dat geus op 5 april 1566 onze taal binnenkwam, de dag waarop de Hollandse edelen aan de langvoogdes Margaretha van Parma hun Smeekschrift kwamen aanbieden. Bij hun binnenkomst bij de langvoogdes zou Karel van Berlaymont haar hebben toegevoegd ‘Ce ne sont que des gueux’. Volgens de overlevering werd dit door de Hollandse edelen opgepakt, waarna het woord Geuzen de spreekwoordelijke lading kreeg die het nu nog heeft. De geuzenpenning werd geslagen, een penning met daarop de afbeelding van een bedelzak, die als hun herkenningsteken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gold. De naam geuzen was hierna ingeburgerd in het Hollands taalgebruik, en Van Dale 1992 (12e druk) geeft als zesde en laatste betekenis van geus ‘iemand die zich tegen het gevestigde gezag keert’. Cornelissen (1936) heeft erop gewezen dat er onder historici onenigheid heerst over de vraag, hoe de edelen precies aan hun bijnaam zijn gekomen. Hij benadrukt dat Margaretha van Parma in een brief die zij enkele dagen na het aanbieden van het Smeekschrift aan Filips ii stuurt, geen enkel gewag maakt van een opmerking van Berlaymont; integendeel, zij zegt dat ze zich de naam ‘geuzen’ zelf hebben gegeven: ‘ce qui est un nom qu'ils se sont donné, et on ne sait encore ce qu'ils veulent dire par là, sinon que gueux signifie proprement un vaurien, un vagabond.’ (Cornelissen 1936: 1). Het is dus mogelijk dat de datum van ontlening niet precies 5 april 1566 is. Voor ons doel is dat echter irrelevant: het woord geus is rond de tijd van het aanbieden van het Smeekschrift in 1566 voor het eerst gebruikt, en het is ontleend uit Frans gueux ‘bedelaar’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2Frans gueux [gø] ‘bedelaar, armoedzaaier’ heeft vooralsnog geen zekere etymologie. Het woord is voor het eerst in teksten geattesteerd rond 1450, dus aan het eind van de Middeleeuwen.Ga naar voetnoot1 In zijn oudste vorm komt het voor in het enkelvoud m. gueux, v. gueue en later ook gueuse, en in het mv. gueux. Dit geeft aan dat gueux als [gø] werd uitgesproken: weliswaar wordt - eux geschreven, maar deze schrijfwijze is analogisch naar het voorbeeld van andere woorden op -eux (bijv. heureux), waarvan de -x niet meer werd uitgesproken. De vorm op -x kan automatisch zijn geweest in auslaut, aangezien - [s] aan het einde van de Middeleeuwen verstomd was (Bourciez 1971: 165). Het vrouwelijk gueue namelijk, dat in 1458 geattesteerd is (la gueue: femme de mauvaise vie, zie Trésor ix: 588), kan niet bij een oude mannelijke vorm *[gøs] gemaakt zijn, maar moet bij *gueu horen. Later vinden we wel de vorm gueuse voor ‘bedelares, armoedzaaister’, naar analogie van paren als m. heureux - f. heureuse. Von Wartburg (1959: 99) wijst erop dat de verschillende varianten van ‘gueux’, die in de Franse dialecten voorkomen, niet allemaal op *-eux kunnen teruggaan, i.e. op een echte Oudfranse *-[s]. Helaas vermeldt hij niet waarop de Franse dialectvormen dan wel terug kunnen gaan, en mijn competentie reikt niet zover dat ik alle vormen kan beoordelen. Van de reflex gueuye [gøje] die von Wartburg voor de Vogezen geeft (Épinal), kan ik vaststellen dat dezelfde reflex in die dialecten bij het woord jeu ‘spel’ voorkomt (alf kaart 719). In combinatie met wat hiervoor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
over het vrouwelijk gueue is opgemerkt, ligt het voor de hand om aan te nemen dat de oorspronkelijke Oudfranse mannelijke vorm *gueu [gø] was. Deze conclusie is uiteraard van belang bij het bepalen van de etymologie. In de uitgebreide Oudfranse literatuur komt het woord dus niet voor; het late verschijnen van gueux geeft aanleiding tot het vermoeden dat het een leenwoord uit een andere taal kan zijn, of een recente, interne formatie van het Frans. Voor beide mogelijkheden is één voorstel gedaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3Von Wartburg vermoedt dat gueux is ontleend uit Middelnederlands guyte ‘praatjesmaker’.Ga naar voetnoot2 Hieraan valt af te dingen dat een ‘praatjesmaker’ niet meteen een ‘armoedzaaier’ is. Weliswaar is guit later ook ‘leegloper’ gaan betekenen, maar de oudste betekenis is ‘spotter’. Het lijkt derhalve zeker dat guyte is afgeleid van het werkwoord guyten ‘spotten’. Ook Kiliaan noemt ‘spotter’ als eerste in de reeks betekenissen van guyte: ‘scurra, nugator, nebulo, tenebrio’. In het Middelnederlands is guyte alleen geattesteerd in Een cluyte van Playerwater 140, naast het werkwoord guyten, en in Ons Heere Passie 21, 531. Het ziet ernaar uit dat guyte de betekenis ‘armoedzaaier’, die het op het moment van de veronderstelde ontlening in het Frans gehad zou moeten hebben, in de (late) Middeleeuwen nog niet had ontwikkeld, terwijl het toch op zijn laatst voor 1450 ontleend zou moeten zijn. Maar ook de vorm van het Franse gueux past niet bij een ontlening uit MiNl. guyte: bij nadere beschouwing kan alleen de g- corresponderen. In de eerste plaats zou de Middelnederlandse vokaal [y] in het Frans als /y/ ontleend worden (te spellen als -u- of -û-); een reeds gediftongeerde klank [œy] zou waarschijnlijk als /øi/ in het Frans terecht zijn gekomen (te spellen als - eui-). In de tweede plaats zou Nederlands -t, en zeker -te, niet kunnen verdwijnen, maar door Frans -t(te) weergegeven moeten worden. Von Wartburg heeft het probleem met de vokaal gezien en schrijft dat ‘uy in het Nederlands van de 15e eeuw al als [œy] kon worden uitgesproken’, met andere woorden als de moderne tweeklank ui van het Nederlands. Nu lijkt dit voor het zuidelijke Nederlands van Brabant inderdaad mogelijk; en toevallig is de tekst van Playerwater, waarin guyte als enige MiNl tekst is geattesteerd, Brabants van karakter. Maar dat laat onverlet dat ook een vorm | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[gœyt] niet als Frans */gø/ zou zijn ontleend. Ik concludeer dat Frans gueux niet aan Nederlands guit ontleend kan zijn.Ga naar voetnoot3 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4Sainéan (1922 ii: 371) had eerder al een andere verklaring voor gueux gegeven. Volgens hem is gueux geabstraheerd uit Frans gueuse ‘keel’, waarvan hij vermeldt dat het al in de 13e eeuw geattesteerd is. Hij vermoedt een tussenliggende betekenis ‘slokop’, dus een ontwikkeling van ‘keel’ via ‘slokop’ naar ‘bedelaar’. Naar het voorbeeld van andere Franse woorden waarbij een mannelijk woord op -eux naast een vrouwelijk woord op -euse staat, zou dan bij gueuse ‘bedelares’ een nieuw mannelijk gueux ‘bedelaar’ gevormd zijn. De door Sainéan voorgestelde ontwikkeling in betekenis lijkt mogelijk, maar is niet dwingend. Een ontwikkeling van ‘keel’ naar ‘slokop’ is inderdaad niet vreemd, maar dit betekent dan vaak ook ‘gulzigaard’, ‘iemand die veel of graag eet’. Nu kan men van een bedelaar niet beweren dat hij niet graag eet, maar toch is het kenmerk van een bedelaar dat hij niet veel te eten heef en juist moet bedelen om zijn eten. Sainéans etymologie wordt echter vooral weerlegd door het feit dat Fr. gueuse uit de 13e eeuw in de betekenis ‘keel’ een niet bestaand woord is, zie Trésor ix: 586. Het normale woord voor ‘keel’ is gueule, en het woord gueuse is een ‘gietvorm’, een woord dat uit het Vroegnieuwnederduits ontleend is en pas in 1543 voor het eerst in een tekst geattesteerd is. Waar het woord gueuse in de betekenis ‘bedelares’ voorkomt, is het overal afgeleid van gueux. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5Tot nu toe is gepoogd om gueux te verklaren op basis van een leenwoord of een recente formatie. De reden hiervoor was, dat gueux pas vanaf de 15e eeuw geattesteerd is. Het is echter niet ondenkbaar dat een veel ouder woord, bijvoorbeeld een Latijns erfwoord, in de Franse teksten uit de Middeleeuwen niet voorkomt, maar pas later opduikt. Vooral bij woorden met een expressieve lading of woorden uit het bargoens, die om stilistische redenen uit geschreven teksten geweerd kunnen worden, is dit denkbaar. Als naaste parallel kunnen we Nederlands guiten noemen, een werkwoord dat met Duits gauzen ‘blaffen, schelden’ en Oudnoors gauta ‘zwetsen’ verbonden moet worden (De Vries 1961 s.v.), maar vóór de zestiende eeuw slechts twee maal in de late Middeleeuwen is geattesteerd. Het lijkt de moeite waard om een woord te zoeken uit het Latijn of uit de oude Germaanse talen, dat de vereiste vorm en betekenis bevat, die tot Fr. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gueux ‘bedelaar’ geleid kunnen hebben. De historische klankleer van het Frans laat verschillende mogelijkheden toe. De vokaal [ø], gespeld als -eu-, gaat terug op een oudere *ō; deze laatste kan berusten op een Galloromaanse ō, u of o in een open lettergreep, zie bijv. Bourciez 1971: 83ff. Voorbeelden zijn Frans jeu ‘spel’ < Lat. iocus, neveu ‘neef’ < nepōtem, peut ‘hij kan’ < *potet, gueule ‘bek’ < Lat. gula. De konsonanten -t-, -d-, -k- en -g- zijn, indien ze tussen twee vokalen stonden, spoorloos verdwenen (Bourciez 1971: 139, 151); voorbeelden zijn naast de genoemde vormen nog queue ‘staart’ < Lat. cōda, Oudfrans fuerre ‘voer’ < Germ. *fōder, Frans août ‘augustus’ < Lat. *Agustus. Al met al kan gueux fonetisch geheel regelmatig op Galloromaans *gotu (enkelvoud) of *gotos (meervoud) teruggaan. In aanmerking genomen de in paragraaf 2 bereikte conclusie dat de oorspronkelijke mannelijke vorm Oudfrans *gueu moet zijn geweest, kunnen we besluiten dat deze vorm op een enkelvoud *gotu kan teruggaan. Dit is precies de naam van de Goten, zoals die voor verschillende Franse plaatsnamen moet worden aangenomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6De stamnaam van de Goten komt in Zuid-Frankrijk in een groot aantal plaatsnamen voor: Gouts, Goux, Goudourville, etc.; zie Gamillscheg 1934: 301f. en Nègre 1990 ii: 737. We vinden onder meer voortzettingen van de nom. acc. meervoudsvorm *gotos (o.a. in Gouts en Got), van *gotones (in Goudon en Goudou), van de gen. meervoud *gotorum (in Goudour, Goudourville) en van een adjektief *gotiscum (in Le Goudeix e.f.).Ga naar voetnoot4 In het noorden van Frankrijk is de naam van de Goten slechts sporadisch geattesteerd, en wel in de plaatsen Gueux (bij Senlis, dép. Oise; Longnon 1920-29), Gueux (bij Reims, dép. Marne) en in Montgueux (dép. Aube). De naam Gueux zet hier de stamnaam van de Goten voort, wat o.a. blijkt uit de spelling Gothi van Gueux bij Reims in een oorkonde uit 850 (Nègre loc. cit.). De naam Montgueux berust op een eerdere uitspraak [mongør], wat blijkt uit oorkondespellingen Mongeor (1152-80), Montgueor (1210-4) en Mongeur (1247), die op een oorsprong *montem Gothorum wijzen. De naam Gueux kan in het noordelijke Frans zonder probleem op een vorm met een *o in open syllabe en een intervokalische -t- worden teruggevoerd, dus op een meervoud *gotos. Het feit dat de overgrote meerderheid van de Goten-toponiemen zich in het zuidwesten van Frankijk bevindt is in overeenstemming met de geschiedenis van de Goten in Frankrijk. Reeds in de 4e eeuw na Christus vestigden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich sporadisch groepjes Goten in het Romeinse Gallië; waarschijnlijk waren dit voornamelijk Goten die in dienst waren (geweest) van de Romeinse legioenen, en die een stuk grond in Gallië gingen bebouwen. In het Zuidwesten van Gallië stichtten de Visigoten die via Italië waren gekomen in 418 hun eigen rijk, met als hoofdstad Toulouse. Dit werd in 507 door de Franken onderworpen, maar ondertussen hadden de Goten hun naam gegeven aan talrijke nederzettingen in hun rijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7Indien de naam van de Goten in Franse plaatsnamen is blijven bestaan, is het niet ondenkbaar dat ook het zelfstandig woord ‘Goot’ in het middeleeuwse Frans bewaard bleef, en wel in de betekenis ‘bedelaar’; de verwachte vorm zou dan zijn *gueu < *gotu. Aangezien Frans gueu(x) niet in literaire bronnen uit de middeleeuwen voorkomt, kunnen we ons geen voorstelling maken over de mogelijke verspreiding van het woord. Voor gegevens over de huidige dialectverspreiding en dialectvarianten van gueux in de Franse dialecten was ik aangewezen op de gegevens in Von Wartburg loc. cit. Hij geeft een groot aantal dialectspellingen uit oostelijke en zuidelijke dialecten, waaruit blijkt dat het woord ‘gueux’ daar veelal een leenwoord is uit de standaardtaal of in elk geval uit het Noordfrans. Dit kan betekenen dat de ‘Goten’ tot ‘bedelaars’ werden in slechts een klein deel van het taalgebied, meer bepaald in dat deel waar *gotu klankwettig *gueu opleverde. De ontwikkeling van een naam van een volk tot een neerbuigende, minachtende term als ‘bedelaar, armoedzaaier’ is niet onbekend. Te denken valt bijvoorbeeld aan de ontwikkeling die Oudengels wealh heeft ondergaan. De eerste betekenis van dit woord is ‘vreemdeling’, en meer in het bijzonder slaat het op de Keltische buren van de Angelsaksen in Engeland. Het woord stamt van Germaans *walhaz, een oorspronkelijk Keltische volksnaam waarmee de Germanen in meerdere gevallen hun niet-Germaanse buren aanduidden; vergelijk ook Nederlands Waals. Ten gevolge van de toenemende Angelsaksische overmacht tegenover de Kelten in Engeland kreeg Oudengels wealh als tweede betekenis ‘slaaf, knecht’, en zelfs ‘schaamteloos persoon’. Dezelfde betekenisontwikkeling lijkt me denkbaar voor de naam van de Goten in Frankrijk. Aangezien het woord gueux in Noord-Frankrijk thuis is, waar de Goten slechts één van meerdere minderheden moeten zijn geweest in een grotendeels Frankisch gebied, lijkt het niet uitgesloten dat ze hier inderdaad gemarginaliseerd zijn en dat hun naam als equivalent van ‘bedelaar, armoedzaaier’ ging gelden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8Uiteraard kleeft aan deze verklaring een zekere mate van vrijblijvendheid. Het is geschiedkundig niet te bewijzen dat de Goten in Noord-Frankrijk tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bedelaars werden, maar wel nog lang genoeg herkenbaar bleven als groep; er moet hier een periode van ongeveer duizend jaar overbrugd worden tussen de vermoedelijke stichting van plaatsen als Montgueux, en het eerste voorkomen van het woord gueux ‘bedelaar’ aan het einde van de Middeleeuwen. Bij ontstentenis van een alternatieve verklaring voor Fr. gueux denk ik echter dat het voorgestelde scenario een goede mogelijkheid is.Ga naar voetnoot5 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|