Taal en Tongval. Jaargang 50
(1998)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Georg Cornelissen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bekommeren om an het broodt te komen daer om waere het seer loffelick dat die E: M: heeren het bestierden naer haeren goeddunken en tot profyt voor die jonckheydt Deze anonieme brief werd geschreven door een Pruisische onderdaan (Hauptstaatsarchiv Düsseldorf >hstad<, Geldern, Justizhof, ii, 10, fol. 97). De schrijver dezes was een gegoede boer uit het ambt Kessel d.w.z. uit de streek op de linkeroever van de Maas tussen Venray en Kessel, in het noorden van de tegenwoordige provincie Limburg dus. De brief was bestemd voor de provinciale regering die gezeteld was in het stadje Gelder (zie kaartjes 1 en 2). De keurvorst van Brandenburg en zijn opvolger, de koning van Pruisen, hadden in de 17de en 18de eeuw drie territoria aan de Maas en de Nederrijn verworven: het hertogdom Kleef, het vorstendom Meurs (Moers) en Oppergelder of tenminste een gedeelte van dit hertogdom. Want in 1713 werd Oppergelder (het ‘Overquartier’ van Gelderland) in drieën gedeeld. Het noordelijke gedeelte werd Pruisisch: het reeds genoemde ambt Kessel en het gebied ten oosten van de Maas (Middelaar, Kevelaer, het nieuwe hoofdstadje Gelder, Velden, Viersen). Venlo werd een Staatse - dus Nederlandse - stad, terwijl de zuidelijke plaatsen, onder meer Weert en de oude provinciale hoofdstad Roermond, ingelijfd werden bij de Oostenrijkse Nederlanden. Dat betekende echter gewoon dat ze Zuid-Nederlands bleven, want Oppergelder maakte eerder deel uit van de Spaanse landen (zie Jappe Alberts 1974). In de noordwestelijke hoek van het Pruisische hertogdom Kleef lagen Mook, Ottersum, Gennep en - aan de linkeroever van de Maas - Oeffelt. Op het congres van Wenen (1815) werd de befaamde grens getrokken binnen een afstand van duizend (ofwel achthonderd) Rijnlandse roeden tot de Maas. De Oppergeldersen en Kleefsen ten westen van die grens werden op die manier Nederlanders, de mensen aan de overkant kwamen - opnieuw - bij ‘Pruse’ terecht (zie Venner 1981). In dit opstel wordt gedoeld op de in de 18de eeuw Pruisische en vanaf 1815 Limburgse (Nederlandse) plaatsen, het nu Noord-Brabantse Oeffelt blijft buiten beschouwing. Centraal staat het Franse tijdperk tussen 1794 en 1814. Voor een taalhistoricus is dat een bijzonder boeiende periode omdat toen naast de autochtone schrijftaal - het Nederlands - het Frans en het Duits in zwang kwamen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Karte II
- - - - Grenzen der Kantone Geldern, Horst und Wankum | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 De taalsituatie tijdens de laatste jaren van het ancien régime1.1 Een taalkaartDe kaart ‘Zweisprachigkeit am Niederrhein (1794)’ laat zien dat de Maas-Rijnlandse provincies van de Pruisische koning aan het einde van het ancien régime helemaal geen homogeen taalgebied vormden.Ga naar voetnoot1 In Meurs (areaal vii) werd alleen de Duitse schrijftaal gebruikt, terwijl er binnen het hertogdom Kleef gebieden waren die ook al het Nederlands hadden opgegeven (areaal vi), en elders werden de twee talen naast elkaar gebezigd. De hoofdstad Kleef was een tweetalige stad bij uitstek. Tussen de drie Pruisische provincies in lag het ambt Rheinberg, een exclave van het keurvorstendom Keulen. De teruggang van het Nederlands was hier al ver gevorderd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.2 OppergelderVóór de komst van de Franse troepen werd het Nederlands terecht ‘langue nationale’ of ‘Moederlyke tael’ genoemd.Ga naar voetnoot2 De autochtone taal werd gesteund door de kerk, ze was de dominerende ambtelijke taal al werd door sommige instellingen ook het Hoogduits gebruikt. De Gelderse taalgeschiedenis in de 18de eeuw kenmerkte zich door twee tendenties. Er ontbraken verreikende pogingen door de Pruisische overheid om een echt taalbeleid te voeren. Ten tweede slaagden de katholieke Geldersen erin om ‘hun’ taal te gebruiken als middel tegen mogelijke Pruisische en protestantse hervormingen. Maar toch waren er Gelderlanders, vooral op de rechteroever van de Maas die beide talen beheersten, ambtenaren, geletterden, ‘Schreibprofis’. Het Duits was verder omwille van de nabijheid van de Duitstalige territoria Gulik en Keulen bekend in de Oppergelderse plaatsen in het zuidoostelijke grensgebied (onder meer in Viersen). Als domeinen van het Duits kunnen sommige overheidsorganen en de twee protestantse gemeenten binnen de stad Gelder worden beschouwd. Vandaar de tweedeling van het Pruisische Oppergelder op de taalkaart: een min of meer eentalig westen (areaal i) en een door het Nederlands nog steeds gedomineerd oosten met het Duits als tweede taal (areaal ii). Als grens tussen de arealen i en ii werd de Maas gekozen. Dat gebeurde vanwege kartografische duidelijkheid, de kaart | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schematiseert dus. Met uitzondering van de zuidoostelijke plaatsen mag men gerust stellen dat de Gelderse dorpen Middelaar of Kevelaer net zo Nederlandstalig waren als Wanssum of Sevenum. Dat er in de scholen van het ambt Kessel inderdaad geen Duitse lessen werden gegeven blijkt uit de anonieme brief. De schrijver reageerde toen op een enquête ‘naer de kinderschoolen’ zoals hij het noemde, gehouden rond de jaarwisseling 1779/80 door het Hof van Justitie van Pruisisch Gelderland. De plaatselijke autoriteiten moesten verslag uitbrengen; de drossaard van Horst antwoordde bijvoorbeeld met betrekking tot de twee onderwijzers van Horst en Meterick (bij Horst): ‘vereyscht wel te connen spellen, lesen en(de) schryven, besonderlyck de Nederlandsche tael, wie oock ervaren in de cyffer konst’ (uit van Rensch 1975). De ‘Nederlandsche tael’ is onder meer terug te vinden in het dagboek van Simon Teewen, schoolmeester in Blerick. Een proefje: ‘Anno 1792 Den 17 Discember hebben die france Dragonders het Dorp Blerick onder Contributie gesad en Zijn (daar) bliven Liggen tot Laste Van die gemind tot den 4 feb: Doen Zyn Die france troppe genaamt patriotten hier in die quarteeren gekomen tot Laste Van alle Menschen en den 12 feb: 1793 hebben Zy het fort S: Michyel in genomen Sonder Eenen Schut daar op te Doon’ (Gemeentearchief Venlo ov 2, Personalia 161 >Teewen, Blerick<). Teewen afkomstig uit Tegelen, gaf in Blerick onderricht tussen 1769 en 1800 (zie Klerken 1991: 17, 19). Behalve de dorpsscholen was er nog een Latijnse school in Venray. Toen in het jaar 1785 het ‘Reglement voor de Latynsche Schoolen in het Puissisch Gelderland’ werd ingevoerd hield dit een uitbreiding van het lesrooster in, het nieuwe vak ‘Hoogduits’ moest erbij komen. Maar meteen werden uitzonderingen gemaakt. In Venray werd geen Duits aangeboden, de vernieuwing gold uiteindelijk alleen voor de Latijnse school in de stad Gelder. Reeds herhaaldelijk werd het Blerickse stuk van 1747 aangehaald.Ga naar voetnoot3 Naar aanleiding van de dood van de plaatselijke schoolmeester schreven de heren en schepenen van Blerick destijds in een verzoekschrift dat de toekomstige onderwijzer ‘soo wel het Hoogh- als het Nederduytsch wel verstaen, en tot beydes eene goede en schoone handt te schryven’ moest hebben. Deze formulering had waarschijnlijk maar weinig te maken met de realiteit van het dorpsonderwijs in Blerick, zowel vóór als ná 1747. Een voor de hand liggende verklaring voor de vermelding van het Duits is dat de schrijvers naar de gunst van de Pruisisch-Duitse ambtenaren in Gelder wilden dingen. In 1747 was het onderwijsbeleid namelijk nog taak van de Commissio Regia | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarin vertegenwoordigers van de koning zaten. Later werd het schoolwezen overgeheveld naar het Hof van Justitie dat zelf Nederlandstalig was. De heren en schepenen van Blerick wilden Herman Wolters als schoolmeester hebben, die op dit ogenblik schrijver van de schepenbank was en daarom ervaring had in het schrijven van stukken in beide talen. De tekst van 1747 was misschien speciaal op hem afgestemd en uiteindelijk werd hij inderdaad benoemd. Het Hof van Justitie stelde naar ons weten geen pogingen in het werk om het Duits als taal van het plattelandsonderwijs in het Pruisische Gelderland te vestigen. Wie schrijven en lezen leerde kwam in aanraking met het Nederlands, al stelde Peter Heinrich (von) Coninx, de auteur van het genoemde reglement, voor om het Duits tenminste in het kader van het voortgezet onderwijs te introduceren: ‘De kennis der Hoogduitsche Spraek is in deeze zyne Konl: Majts Landen van't allergrootste nut; en men behoeft niet te vreezen, dat de jonkheid met het leeren van dezelve tael eenen tyd zal verliezen, die zy nuttelyker aen't Latyn of andere taelen zoude konnen besteeden: gelet men dagelyks gelegentheden aentreft, alwaer zy noodzaekelyk is; daermen (!) in zyn leven veel minder gelegentheeden heeft de kennis der vreemde taelen te doen gelden’ (Reglement 1785: 121/122). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1.3 Het hertogdom KleefDe kans om op school het Duits tegen te komen was in het tweetalige hertogdom Kleef groter dan in Oppergelder, vooral in de protestantse scholen die in het Pruisische Gelderland helemaal niet bestonden - op één uitzondering na (in de stad Gelder). In het Kleefse Gennep existeerden een katholiek en een protestants schooltje naast elkaar. Tussen (ca.) 1792 en 1795 was Conrad König, afkomstig uit Hessen (in Duitsland), protestantse schoolmeester in Gennep en daarna onderwijzer in Büderich (bij Wesel) en vanaf 1798 in Rees. Vóór zijn Gennepse tijd had hij twee jaar een opleiding gevolgd op het Kleefse schoolseminarium in Wesel (hstad, Kleve-Mark Akten 1368, fol. 426). Hij was vanzelfsprekend in staat om Duits te geven. Een van zijn opvolgers, F.Th. Wardenberg, had in de Franse tijd de leiding van de cursussen voor de onderwijzers in het kanton Kranenburg (zie Brepoels 1975: 55). En daar kwam - naast Nederlands en Frans - Duits aan bod. Voor de protestantse scholen in het hertogdom Kleef stonden bovendien Duitse schoolboeken ter beschikking, uitgegeven door de kerk. Toen de reeds genoemde Conrad König verbonden was aan de school in het Kleefse Rees gaf hij op dat zijn leerlingen onder meer ‘das clevische ABC Buch’ en het ‘clevische Lesebuch’ gebruikten (hstad, Kleve-Mark Akten 1368, fol. 432). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 De Franse tijd2.1 Politieke en taalkundige veranderingenNa een kort Frans intermezzo rond de jaarwisseling 1792/93 (zie het verslag van meester Teewen) werd het gebied in 1794 door Franse troepen veroverd tot aan de Rijn. In de jaren 1795 en 1797 deden Pruisen en Oostenrijk afstand van hun territoria ten westen van de Rijn. Het Maas-Nederrijngebied werd vanaf 1798 als deel van de Franse republiek en later van het Franse keizerrijk behandeld en bleef tot 1814 onder Frans bestuur. Al voor de eeuwwisseling begonnen de Fransen aan de integratie van het Maas-Rijn-gebied in de Franse staat. De oude territoriale grenzen verdwenen, de juridische en administratieve instellingen van de hertogdommen Kleef en Gelder werden opgeheven. Het gebied werd zoals elders in Frankrijk verdeeld in departementen. Het departement van de Roer had vier arrondissementen, Kleef in het noorden, voorts Krefeld, Aken en Keulen. Hoofd van het bestuur van het arrondissement was de onderprefect. De oud-Kleefse en oud-Gelderse plaatsen waren verdeeld over vier van de kantons van het arrondissement Kleef. De dorpen aan de linkerkant van de Maas vormden het kanton Horst dat dus identiek was met het voormalige ambt Kessel (zie kaart 2). Mook, Middelaar, Ottersum en Gennep hoorden bij het kanton Kranenburg, Heijen, Afferden, Bergen en Well bij het kanton Goch, Arcen, Lom en Velden bij het kanton Wankum. Er kwam ook een einde aan de oude indeling van de kerkprovincies, nadat de Oppergelderse gelovigen sinds eeuwen bij het bisdom Roermond hadden gehoord en de Kleefse bij het aartsbisdom Keulen. Na het konkordaat (1801) werd het bisdom Aken opgericht, een echte Franse vernieuwing. Dit bisdom strekte zich uit vanuit Middelaar en Kleef in het noorden tot Kreuznach in het zuiden, de meeste parochies waren dus Duitstalig (kaart in Kleine atlas z.j.: 37). Ambtelijke talen in het Franse gebied tussen Mook en Kessel waren het Frans en het Duits en - op lokaal niveau - het Nederlands (zie Cornelissen 1986: 120-128). Verfransing en verduitsing van het onderwijs waren in het vervolg de ingrijpende veranderingen. In het jaar 1806 werd de keizerlijke catechismus ingevoerd - ook wel de ‘Napoleontische’ catechismus genoemd. Voor de gemeenten in het bisdom Aken was deze catechismus in het Duits gesteld, voor de 120 Nederlandstalige (of tweetalige) parochies binnen de grenzen van het bisdom stelde de bisschop echter een Nederlandse vertaling ter beschikking. Deze exemplaren werden overigens in Gelder bij Schaffrath gedrukt. Ze werden gestuurd naar de pastoors in het Maas-Nederrijn-gebied; sommige waren bestemd | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor plaatsen in de arrondissements Krefeld en Aken (zie Merges 1977: 101-103) De bisschoppelijke brieven die de pastoors vanuit Aken ontvingen en welker inhoud zij tijdens de mis aan de parochianen moesten doorgeven, waren in verschillende talen gesteld, in Latijn, Frans of Duits, en soms kwamen er ook tweetalige stukken binnen. Ze waren op die manier voor de mensen in Noord-Limburg of aan de Nederrijn nauwelijks of niet te verstaan en dat betekende dat de plaatselijke pastoor de brieven al van tevoren moest vertalen of een uitlegging eraan toe moest voegen (zie Merges 1977: 99/100 en Munier 1981: 266/267). Dat waren tegelijk die methoden die de bisschop zelf wenste. Het is dus best mogelijk dat de gelovigen zo in aanraking kwamen met het Duits, bijvoorbeeld in december 1806 toen bisschop Berdolet de jonge mannen die in het keizerlijke leger dienst moesten doen aansporingen gaf: ‘Liebste junge Leute, denen ein so rühmliches Loos bestimmt ist, ihr werdet keinen Augenblick zögern, und durchdrungen von jenem tugendhaften Gefühle der Vaterlandsliebe, werdet ihr euch als eifrige Gefährten zeigen, um die Anstregungen des mächtigsten Kaisers der Welt zu unterstützen; ihr werdet ihm helfen Glück und Ruhe in den Choos (!) des so lange zerrütteten Europens zurück zu führen’ (uit Munier 1981: 263). Misschien was de ‘Haß gegen die deutsche Sprache’ die na afloop van de Franse tijd geconstateerd werd, te wijten aan het Franse bewind, en ook aan het kerkbewind. Duits was immers de taal van het bisdom Aken. De haat jegens de Duitse taal beschreef pastoor Vlecken, destijds ‘Pfarrer an der Cantonal Kirche zu Horst’ op 7 februari 1815 in een brief die hij naar Aken stuurde in verband met de herorganisatie van het onderwijs na afloop van de Franse tijd. Vlecken typeerde de bevolking van het kanton Horst op de volgende manier: ‘Es hängt ganz verpicht am Hergebrachten, die Sitten, Gebräuche und besonders die Sprache seiner Vorfahren /: die brabändische - jetzt auch die holländische -:/ sind ihm heilig und vorzüglich verehrungswürdig. Es hat, ich weiß nicht warum, einen förmlichen Haß gegen die deutsche Sprache. Selbst deutsche Gebethbücher (...) sind dem hiesigen Volke wegen Neologin oder Hetherodoxin verdächtig’ (hstad, Generalgouvernement des Nieder- und Mittelrheins <gnm> 1546, zonder paginering). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 Verfransing van het onderwijsIn de tijd van de Kleefse onderprefect J. Dorsch (1800-1804) werd voor het eerst een Frans schoolbeleid levensvatbaar, al had Dorsch maar weinig succes. Hij werd opgevolgd door K.L. van Keverberg (1804-1811) die op velerlei manier het onderwijs bevorderde. Hij verdeelde het arrondissement | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in schooldistricten en stelde inspecteurs aan. Er werden ook plaatselijke schoolcomités benoemd. Voorts richtte Keverberg kantonnale cursussen op voor onderwijzers en in zijn tijd werden deze onderwijzers aan examens onderworpen door de ‘jury d'instruction’ in Kleef (zie Mücke z.j.: 107-110 en Zimmermann 1957: 66-68). Een centraal element van het onderwijsbeleid was de invoering van de Franse taal die volgens een besluit voor de veroverde landen van 28 april 1798 de kinderen naast de landstaal aangeleerd moest worden. In het arrondissement Kleef verkondigde Keverberg dat vanaf 1 september 1809 geen onderwijzer zonder kennis van het Frans mocht doorgaan. En door een besluit van 14 december 1807 richtte hij kantonnale cursussen ‘d'instruction normale et de langue française’ in (zie Cornelissen 1986: 128-136). Aan het einde van de Franse tijd (1814) waren er inderdaad Noord-Limburgse schoolmeesters die in staat waren om onderricht te geven in het Frans. Enkele voorbeelden:Ga naar voetnoot4
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Twee andere voorbeelden:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Medio 1807 moesten de onderwijzers van het arrondissement Kleef een examen afleggen. Slechts 24 van de 130 schoolmeesters bleken heel en al bekwaam te zijn, 15 werden er afgekeurd en 92 moesten het examen herhalen. De herhaling vond een half jaar later plaats, dit keer werden er 32 goedgekeurd. Wie voor dit examen slaagde had aan de Franse taaleisen voldaan (zie Zimmermann 1957: 66).Ga naar voetnoot5 De anderen hoefden echter niet principieel ontslag te nemen. Een van de minder geschikte onderwijzers was meester Nicolas Voss in Kessel bij Ottersum (tegenwoordig een Duitse plaats). Hij schreef in 1814: ‘Ueber die Prüfung von meine fähigkeit habe ich nichts erhalten, Sie haben ohne Zweifel gedacht auf solche schlechte stelle muß man keine Philosophen oder Weysgehren suchen’.Ga naar voetnoot6 Al was hij waarschijnlijk niet de Franse taal machtig op een niveau dat vereist werd, toch was hij (in 1814) blijkbaar in staat om brieven in het Duits te schrijven. Door een lijst van 1812 worden we ervan op de hoogte gesteld in welke gemeenten van het arrondissement Kleef Franstalig onderwijs werd gegeven. Weliswaar werd toen alleen verslag gedaan per gemeente, niet voor iedere school apart (hstad, Roer-Departement 2705). Het vak Frans ontbrak toen helemaal in twee van de negen gemeenten van het kanton Horst, in Helden en Kessel (nu is weer het Noord-Limburgse Kessel bedoeld!). Onderwijzer in Kessel was al sinds 1782 Petrus Franciscus Joosten, geboren ca. 1763 in Helden (zie 2.3). In Helden waren er destijds twee scholen. Beide onderwijzers, Leonard Zelen en Johannes Joosten, waren geboren Heldenaren, geboren ca. 1764 resp. 1772 (zie 2.3). Deze Noord-Limburgse onderwijzers konden zich de Franse taal helemaal niet eigen maken. Anderen - bijvoorbeeld F.Th. Wardenberg in Gennep of M. Beckers in Blitterswijck - waren die taal op een voldoende manier machtig. Tot op welke hoogte de overige schoolmeesters het Frans beheersten kan men moeilijk beoordelen. Naast de openbare dorpsscholen bestonden er in de Franse tijd talrijke bijzondere scholen en waren er vanzelfsprekend ook huisleraren. In het departement van de Roer werden in 1810 72 bijzondere scholen voor jongens en 28 voor meisjes geteld (zie Zimmermann 1957: 106). In het jaar 1814 hadden in het Noord-Limburgse Bergen sommige gezinnen een huis- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leraar aangesteld omdat er op dit ogenblik geen openbaar onderwijs was. Zijn leerlingen leerden Nederlands, Duits en Frans (hstad, gnm 1545). Of de bekwame onderwijzers inderdaad Franse lessen gaven, hoeveel uren er per week aan dit vak besteed werden, hoeveel leerlingen deelnamen aan het Franstalig onderwijs weten we niet. Voor het stadje Wachtendonk (ten zuiden van Gelder) wordt opgegeven dat meester Fleuren vanaf 1809 deze taal aan de kinderen leerde en dat hij drie jaar later maar vier leerlingen Frans had (zie Cornelissen 1986: 132). We mogen vermoeden dat de verfransing van het openbaar onderwijs in Noord-Limburg nog niet ver gevorderd was toen 1814 een einde kwam aan de Franse periode. Het taalbeleid gericht op de invoering van de Franse taal in het onderwijs had alleen maar beperkt succes. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3 Verduitsing van het onderwijsDe reeds genoemde onderwijzers Johan Wellens, F.Th. Wardenberg, Arnold Kellenaers of Joseph Poell waren na afloop van de Franse tijd in staat om hun leerlingen Duits aan te leren, naast de moedertaal en het Frans. Of ze dat ook deden is niet altijd duidelijk. De enquête Sack levert materiaal op voor 30 Noord-Limburgse scholen, er ontbreken echter gegevens voor Wanssum, Ooijen, Leunen en Broekhuizen, in Bergen was de school in 1814 dicht. Belangrijk zijn de vragen 14 (‘In welchen Gegenständen unterrichtet der Schullehrer, und in welchem derselben besitzt er seine vorzügliche Stärke?’), 17 (leerboeken) en 15/16 die vaak - zoals gevraagd door de overheid - door de onderwijzer zelf beantwoord werden (lesrooster). Door de antwoorden van de burgemeester etc. en de opgaven en de geschriften van de onderwijzer met elkaar te vergelijken is het soms mogelijk om een blik te werpen achter de coulissen die graag voor enquêterende autoriteiten worden opgebouwd. Meestal werd beweerd dat de onderwijzers beide talen aan de kinderen leerden met als aanvulling dat het Nederlands hun eerste taal was (vraag 14). Voor de onderwijzers in Ottersum en in het buurdorpje Kessel werd opgegeven: ‘Die größte Fertigkeit aber haben beide im holländischen’ (hstad, gnm 1550, fol. 34). In de scholen van Heijen, Afferden en Well werd les gegeven in ‘Hoog - en principalyk Nederduyts’(hstad, gnm 1545). Broekhuizenvorst: ‘im Hoch und Niederdeutsch leßen, schreiben, und die Rechenkunst, allein das Niederdeutsche ist hier die Muttersprache, und auch Jene des Lehrers’. Heel kort was de inlichting voor Horst en Sevenum: ‘in Hoch, und niederdeutsch’. De onderwijzers in de gemeente Bree (Maasbree, Baarlo en Blerick) ‘Leeren alle aen de kinderen de hollandse of nederduytse en hoog- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
duitse taele’, maar zij ‘syn het sterckste in de nederduytsche taele ervaeren’. In Kessel tenslotte gaf P.F. Joosten volgens burgemeester Timmermans les ‘n der Nieder=ländische, und Deutsche= Sprach, und in rechnen, Die Erste aber ist ihm die bekannteste’ (alle opgaven in hstad, gnm 1546). De enige onderwijzer met het Duits als eerste taal was blijkbaar de protestant Wardenberg in Gennep terwijl Wellens in Middelaar op zijn minst ‘gleich stark’ was in beide talen (zie 2.2). Andere Noord-Limburgse schoolmeesters voor wie taalonderwijs Duits geen problemen opleverde:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Andere Noord-Limburgse onderwijzers beheersten het Duits na afloop van de Franse periode niet. Zes voorbeelden:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het Franse tijdperk werd op de Noord-Limburgse dorpsscholen Duits geleerd - een grote verandering dus ten opzichte van de taalsituatie tijdens het ancien régime. Duits was de tweede taal op school, Frans de derde. De Duitse taalvaardigheden van de schoolmeesters stonden op een hoger niveau dan hun beheersing van het Frans. De kans dat een Noord-Limburgse onderwijzer het vak Duits in zijn lesrooster kon integreren was groot als hij jong en in het algemeen bekwaam was. De oudere en de minder geschikte meesters hadden soms moeite met het Duits dat nota bene voor géén van hen - misschien op één uitzondering na (F.Th. Wardenberg in Gennep) - de ‘Muttersprache’ was. Dat er inderdaad sprake was van een Duitstalig onderricht en dat de opgaven van 1814 niet alleen de talige mogelijkheden van de onderwijzers betroffen blijkt uit het gebruik van Duitse leerboeken. In de enquête van 1814 werden Duitse boeken herhaaldelijk vermeld, vooral boeken die pas na 1794 waren verschenen. Enkele boekenlijsten: ‘Diese sind der Kinderfreund von Rochow. Das Elementarbuch - Die holl. Sprachkunst von Siegenbeek, das Rechenbuch von W. Bartjens’ (in Ottersum) (hstad, gnm 1550, fol. 34). ‘a Jn der Schule zu Cranenburg zur deutschen Sprache, den Kinderfreund von Rochow, das Elementar Buch für Bürgerschulen von Clemens b Zur holländischen: De Trap der Jeugd von Cramer, het Evangelium’ (in Kranenburg, kanton Kranenburg, tegenwoordig Duits) (hstad, gnm 1550, fol. 6/7). ‘Die Lehr Bûcher sind der Kinderfreund und Elementarbuch im Deutsch welche bis hieran von der gemeinde geliefert sind; und Niederdeutsch lese und Buchstabir Bûcher, welche die Kindern sich selbst müssen anschaffen’ (in Venray, jongensschool) (hstad, gnm 1546). ‘Zu Arcen braucht man für Anfänger in der holländischen Sprache das zu Venlo gedruckte A,B,C Büchelchen; nachher die ebenfalls zu Venlo gedrückten Bücher betitelt: De verbeeterde Letterkunst, de Christelyke Accademie, Materie en Spelboekje of manier om wel te leeren lezen en te schryven. - Für's Deutsche gebraucht man ein kleines in Geldern gedrucktes a,b,c Büchelchen, das Elementar Buch van Herrn Clemens, ferner das deutsche zu Kölln gedruckte sogenannte Titulatur-Buch; auch werden die holländischen und deutschen Evangelien- Bücher benutzt’ (in Arcen) (hstad, gnm 1551, fol. 39). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het ‘Elementarbuch’ van Peter Anton Clemens was een van de officiële schoolboeken die in het arrondissement Kleef verspreid werden, alle in het Duits!Ga naar voetnoot7 Naar aanleiding van de invoering van de Duitse boekjes was volgens de Gelderse Thomas Delsance, die er bij betrokken was, ruzie ontstaan.Ga naar voetnoot8 Maar de leerboekjes werden ingevoerd en in Venray - en elders? - zelfs door de gemeente voor de leerlingen gekocht. Op die manier werd het moderne klassikale onderwijs mogelijk gemaakt dat de onderprefect bevorderde. In de voorafgaande periode bracht immers ieder kind zijn eigen (Nederlandstalige!) boeken mee en gezien de uiteenlopende boekenlijst werd in 1814 in Swolgen - en vermoedelijk ook elders - nog in de oude trant onderwezen. De maatregelen ter verbetering van het onderwijs hielden kantonnale cursussen voor de onderwijzers in. De nieuwe methodes die zij daar leerden kennen werden geput uit het schrift ‘Über die Kunst, in den Primärschulen zu unterrichten’. Dat was een uittreksel uit een publicatie van de Duitse pedagoog Bernhard Overberg, samengesteld voor de onderwijzers van het arrondissement Kleef (zie Zimmermann 1957: 67). Als men zich voorstelt dat de onderwijzers tijdens de wekelijkse samenkomsten over deze Duitse tekst spraken en dat Duitse boeken voor de leerlingen ter beschikking werden gesteld dan wordt het m.i. begrijpelijk dat het vak Duits op den duur op school werd ingevoerd. Dat was vermoedelijk ook de bedoeling. Al kennen we geen officieel besluit ter verduitsing van het onderwijs in het arrondissement Kleef, toch moeten we ervan uitgaan dat onderprefect van Keverberg wist wat hij deed. Het onderwijsbeleid moest op den duur leiden tot een reductie van de Nederlandse moedertaal op school ten gunste van de twee andere talen, maar vooral ten gunste van het Duits. Dit onderwijsbeleid van de onderprefect kan beschouwd worden als element van de integratie van het arrondissement in het departement van de Roer. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Gescheiden wegenToen in 1815 de grens tussen Nederland en Pruisen werd getrokken betekende dat het begin van de taalkundige splitsing van het Maas-Nederrijngebied - vanaf 1815 op het niveau van de schrijftaal, pas later gevolgd door de gesproken taal (zie Goossens 1991). Aan de Pruisische kant van de grens werd meteen een stevig taalbeleid gevoerd met als doel de verduitsing van de Nederrijn. Het onderwijs was er van meet af aan bij betrokken. Binnen enkele decennia verdween het Nederlands op school (zie Merges 1977 en Cornelissen 1986). In het noorden van de provincie Limburg waren vanaf 1815 geen taalpolitieke maatregelen nodig om de ontwikkelingen in het onderwijs ongedaan te maken. De taalsituatie van 1814 was reversibel, alle onderwijzers waren het Nederlands machtig, overal werd de kinderen het Nederlands aangeleerd. Vernederlandsing van het onderwijs betekende gewoon het achterwegelaten van de tweede (en derde) taal op school.Ga naar voetnoot9 Het Duits was niet verankerd in de Noord-Limburgse maatschappij. Dat was het grote verschil met de oostelijke grensgebieden elders in Limburg (Sittard, Kerkrade enz.) waar het Duits onder meer kerktaal was (zie voor Kerkrade bijvoorbeeld Roukens 1949 en Driessen 1963). Hier kwam echter vanaf 1819/1820 een echt taalbeleid op gang (zie Brepoels 1975: o.m. 112, 142/143, 266/267). Twee andere plaatsen die door hun taalgeschiedenis de aandacht trekken zijn Niederkrüchten en Tegelen. In Niederkrüchten, arrondissement Krefeld, kon de schoolmeester in de Franse tijd doorgaan met zijn Nederlandstalig onderwijs (zie Egert 1994: 64). In die tijd werd in Tegelen tweetalig onderwijs gegeven door J.F. Dambacher, een geboren Roermondenaar die sinds 1810 meester in Tegelen was (hstad, gnm 1543, fol. 16-18). Maar in Noord-Limburg had de bevolking misschien zelfs ‘einen förmlichen Haß gegen die deutsche Sprache’ (pastoor Vlecken, Horst, 1815). Misschien had Vlecken overdreven, maar het Duits werd in Oirlo - en elders? - ‘von den hiesige Bauern nicht gefordert’ (meester Kellenaers, 22 september 1814, vier dagen na het begin van het congres in Wenen). De opgave van meester Beurskens in Maasbree die nog in 1817 ‘Hollandsch en Hoogduitsch’ aanbood moet als anachronisme worden beschouwd, als buitennissigheid gezien de taalsituatie in Noord-Limburg na 1815. Vanaf de inlijving in het koninkrijk van Willem I verwierf het Duits in deze streek opnieuw de status van een vreemde en - voor de meerderheid van de inwoners - nutteloze taal. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|