Taal en Tongval. Jaargang 45
(1993)– [tijdschrift] Taal en Tongval– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cor Hoppenbrouwers
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 Ontronding in BergeijkOntronding van vokalen is een bekend voorbeeld van interne klankverandering. Onder de natuurlijke tendenzen die de klinkersystemen van talen en dialecten in beweging houden, is de ontronding prominent aanwezig, samen met verschijnselen als de palatalisering of klinkerfronting, de diftongering en de centralisering of reductie van onbetoonde vokalen. Vergelijk voor de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederlandse dialecten Weijnen (1991: 58vv) en Hoppenbrouwers (1990: 34vv). Dergelijke taalinterne verschuivingen plegen zich ‘spontaan’ voor te doen op gescheiden plaatsen. In taalgeografisch opzicht leidt dit tot ‘eilanden’ en het verschijnsel wordt veelal aangeduid als polygenese. Afhankelijk van de ‘ontvangst’ van zo'n innovatie en de verbreiding door de omringende dialectgemeenschappen kan zo'n begin uitgroeien, zoals een koraaleiland, of weer worden overspoeld door woelig geworden wateren. De ontrondingsgebieden in de zuidelijke Nederlanden zijn goede voorbeelden van een succesvolle polygenese. Op bijgaande dialectkaart, die gebaseerd is op de bekende kaart in Goossens (1977: 88), zijn er vier te vinden. Drie van de vier grotere ontrondingsgebieden hebben een stad als ankerplaats. In dergelijke gevallen vond zo'n klankverschijnsel blijkbaar voldoende steun in de dialectgemeenschappen van de betreffende regio om stand te kunnen houden. Het kenmerk in kwestie verliest dan de opvallendheid die inherent is aan een beperkte geografische verbreiding en in zo'n geval wordt wat een primair kenmerk was door zijn ruimere verbreiding een secundaire dialectvorm.
Dank zij het werk van P.N. Panken, een negentiende eeuwse schoolmeester uit mijn geboortestreek, kunnen we het Oostbrabantse Bergeijk toevoegen aan de plaatsen met ontronding. Eerst even iets over onze zegsman. Meester Panken werd in 1819 geboren in Duizel, nu een kerkdorp van de gemeente Eersel. Piet was nog geen vier jaar oud toen zijn vader overleed. Met zijn moeder en zijn broertje verhuisde hij toen naar het aangrenzende Bergeijk, waar zijn moeder vandaan kwam en waar ook haar familie woonde. Hier groeide Piet op. Hij werd schoolmeester en was een aantal jaren verbonden aan de eenmans dorpsschool van Westerhoven, de grensgemeente aan de noordkant van Bergeijk. De schoolloopbaan van Piet Panken verliep wat moeizaam. Hij was een verstokte vrijgezel, die het liefst boven zijn boeken zat en wat op zijn viool speelde. Hij deed ook opgravingen en lopend verkende hij de wijde omtrek. Veel tijd stak hij ook in het bijhouden van zijn dagboek en het tot stand brengen van andere geschriften. In Westerhoven dacht men overigens dat de ‘mister wèl goewd gelird wás’. Voor sommigen was hij zelfs ‘al te gelird’ want hij kon het ‘nie vórtlirre’. Hoe dit ook zij, al in 1862 kwam er een voortijdig einde aan zijn schoolloopbaan. Van mijn oude dorpsgenoten leerde ik lang geleden het spotrijmpje dat ik u niet wil onthouden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Misterke Panke ik kom 'w bedanke
vur 't zitten op de banke
vur 't slán op m'nne rug
misterke Panken ik kom nóit mir trug.
Vanaf zijn 42ste leefde hij van een schamel pensioen, de opbrengsten van het plaatselijk postagentschap en de provisie van de brandverzekeringen die hij in de omgeving placht af te sluiten. In 1904 overleed hij, 85 jaar oud, in zijn geliefde Bergeijk. Pas in 1902, toen hij de tachtig al gepasseerd was, verscheen zijn eerste grote werk. Samen met Jhr. Mr. van Sasse van Ysselt publiceerde hij de Beschrijving van Bergeik. Als je in zijn dagboek leest, Panken (1993vv), waarvan onlangs het tweede van de zes aangekondigde delen verschenen is, dan kun je vermoeden waarom hij zo'n moeite had om zijn pennevruchten ergens onder te brengen. Niet alleen in onze tijd wordt er wel eens wat moeizaam geformuleerd. In de monografie over Bergeijk, zie Panken & Van Sasse van Ysselt (1902), vinden we ook twee pagina's over het plaatselijk dialect, dat hij naar negentiende eeuws gebruik overigens ‘Meierijsch’ noemde. Naast een opsomming van een halve bladzijde met enkele kenmerkende lexicale vormen, geeft hij een lijst met woorden die een eigenaardige ‘uitspraak’ vertonen. Tussen zijn voorbeelden, waarin men de streektaal van het Kempenland herkent, staan ook de woorden die u vindt in de derde kolom van navolgend overzicht.
Waar de dialecten van de aangrenzende plaatsen en de rest van Kempenland, in dergelijke gevallen nog altijd geronde voorklinkers gebruiken, was in het toenmalig dialect van Bergeijk sprake van ontronding. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vormen met ontronde vokalen zijn intussen niet meer te achterhalen. Ruim een kwart eeuw geleden, toen ik begon met het verzamelen van dialectmateriaal, heb ik al tevergeefs gezocht naar het voortbestaan van die ontronde vormen. Ik kwam nooit verder dan vage aanwijzingen in de trant van ‘Ja't, dae sow toch wèl kanne’. De Bergeijkenaar Johan Biemans, oud-directeur van het plaatselijk Eichamuseum, en in 1974 bezorger van de heruitgave van de Beschrijving van Bergeik, verzekerde mij desgevraagd, dat ook hij bij de oudste dorpsgenoten steeds tevergeefs naar die ontronde vormen geïnformeerd heeft. Toen Blancquaert in 1947 in Bergeijk opnamen maakte voor ‘zijn’ RND, was zijn oudste zegsman ter plaatse 73 jaar; maar ook de in Blancquaert e.a. (1962) vermelde vormen tonen geen spoor meer van de ontronding. Blancquaerts oudste informant stamde uit 1874. Hij was 55 jaar, ongeveer twee generaties jonger dan meester Panken. De dialectfase die Panken beschrijft hoort bij zijn voltooide taalbeheersing en uitgaande van zijn geboortejaar 1819, gaat het dan om Bergeijks zoals dat in de jaren dertig van de vorige eeuw nog gesproken werd. Aan het begin van de 19e eeuw was Bergeijk qua inwonertal de grootste plaats van zijn omgeving. In 1815 telde het 1578 inwoners en daarmee was het vrijwel anderhalve keer (1.45 x) zo groot als het naburige Valkenswaard, dat toen 1085 ingezetenen telde. Een halve eeuw later was Bergeijk met 1775 inwoners nog altijd de grootste plaats. Voor de randgemeenten golden in 1865 de volgende getallen: Eersel 1100, Luyksgestel 850, Riethoven 675, Westerhoven 550 en Borkel en Schaft 525 inwoners. Ook Valkenswaard was intussen met 8% gegroeid naar 1175 inwoners, maar Bergeijk is dan nog altijd anderhalve keer zo groot. Een minder globale vergelijking laat zien dat Bergeijk verhoudingsgewijs (met 1.51 x) zelfs nog iets op Valkenswaard is uitgelopen. Met zijn omvang en positie in de regio had Bergeijk wellicht aan de ‘uitvoer’ van zijn nieuwe ontronde taalvormen kunnen beginnen. Het zelfbesefGa naar voetnoot1 van zijn bewoners moet er groot genoeg voor geweest zijn. Maar zo'n (indirecte) expansie, zie hierover Hoppenbrouwers (1990: 33vv), vraagt om tolerantie bij de oudergeneratie aan de ontvangkant. In de periode na 1865 is er sprake van ingrijpende verschuivingen in het sociaal-geografisch patroon van Kempenland, waardoor ook de mobiliteit sterk ging toenemen, vergelijk Meurkens (1985: 22vv). In dit proces werd Bergeijk geleidelijk aan over- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vleugeld door Valkenswaard, dat inmiddels al langere tijd driemaal zoveel inwoners telt. In 1866 werd de spoorlijn Eindhoven-Hasselt geopend en kreeg Valkenswaard een station. Vanaf dat moment was er ook regelmatig goederenverkeer mogelijk. Daardoor kreeg de bestaande huisvlijt, die nodig was als aanvulling op het armetierige boerenbedrijf, welkome impulsen. De tabak zorgde daarbij voor een nieuwe levenskrachtige tak van nijverheid, het sigarenmaken. Het begon als huisarbeid, maar al snel ontstonden er, naar Eindhovens voorbeeld, fabriekjes die een aantal sigarenmakers aan het werk hielden, later gevolgd door grotere bedrijven. In navolging van hun succesvolle voorgangers in Valkenswaard gingen ook ondernemende middenstandszonen in Bergeijk zich toeleggen op de fabricage van sigaren. Deze aktiviteiten en de uitwisseling van vakkennis en arbeidskrachten, leverden een belangrijke bijdrage aan het toenemend verkeer waarbij Valkenswaard de centrale plaats werd. Tegelijk met de groeiende sociale en geografische mobiliteit veranderde de mentaliteit van de bewoners en dat had weer gevolgen voor de houding tegenover de school. Al enkele decennia voor de invoering van de leerplichtwet in 1900, was het schoolbezoek sterk gegroeid en in het winterhalfjaar vrijwel algemeen geworden. Voor een onderzoek naar deze toegenomen deelname aan het lager onderwijs in het Kempenland vanaf 1870 verwijs ik naar Van der Heijden (1984). Met de deelname aan het onderwijs groeide de mate van alfabetisering en door de lees- en schrijflessen raakten de mensen meer vertrouwd met het Nederlands. Mede daardoor veranderde de houding tegenover de algemene nationale taal. De ontronde klinkers, die spontaan waren ontstaan in het toenmalige dialect van Bergeijk, kwamen in de veranderde omstandigheden onder druk te staan. Onder invloed van de bewoners van de regio werden ze weer teruggebogen naar de ronde vokalen die gangbaar zijn in de omringende dialecten van Kempenland. De intensieve contacten met het succesvolle ValkenswaardGa naar voetnoot2 zullen daar ongetwijfeld een rol bij gespeeld hebben. Net als bij de hierna te bespreken stembandklapper in Luyksgestel, vielen de ontronde klanken van de Bergeijkenaren in het bovenplaatselijk taalverkeer blijkbaar al te zeer uit de toon. Bovendien weken de vormen met gespreide klinkers meer af van de algemene taal, die bij deze woorden eveneens geronde vokalen kent. In bepaalde gevallen zoals in bult, muts etc. hebben de omringende dialecten en het Nederlands zelfs een identieke vorm, soms is er sprake van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dezelfde vokaal maar met de kenmerkende Oostbrabantse verkorting zoals in bürt. We hebben hier een voorbeeld van een natuurlijke dialectverandering, die zich, als gevolg van de sociaal-culturele ontwikkelingen, niet heeft door kunnen zetten. Door de toevallige aanwezigheid van iemand die het verschijnsel voor ons heeft vastgelegd, zijn we er van op de hoogte. Het ligt voor de hand te veronderstellen, dat er meer van dergelijke beginnende ontwikkelingen geweest zijn. Toen er, als gevolg van de groeiende mobiliteit, behoefte onstond aan een bovenplaatselijke regionale taal, zonder al te markante onderlinge verschillen moesten de opvallende primaire dialectvormen het afleggen. En zo kunnen er heel wat innovaties in de kiem zijn gesmoord. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 De stembandklapper in twee grensdialectenIn mijn jonge jaren werden de oudere bewoners van het naburige Luyksgestel steevast geplaagd met een eigenaardigheid in hun uitspraak van onze voor het overige in hoge mateGa naar voetnoot3 gemeenschappelijke streektaal. Het dialectverschijnsel dat onze lachlust opwekte, was de stembandklapper, die om twee redenen opvallend was. Niet alleen ontbrak hij in de omringende dialecten, ook in het algemeen Nederlands is het een onbekend verschijnsel. Wij vonden het in elk geval een vreemde klank, die maar beter kon verdwijnen. Het geijkte spotzinnetje dat we daartoe bezigden, luidde: Bróód van den ba?er mi sèù?er, dè 's lè?er of meer algemeen gezegd ‘(bruin) brood van de bakker met suiker, dat is lekker’. De gezamenlijke pogingen van de streekgenoten om deze eigenaardigheid te doen verdwijnen, een aktie waarvan ik vooral de nagalm heb meegemaakt, heeft zijn effect niet gemist. Toen Willem Pee in 1948 ter plaatse opnamen maakte voor de RND, zie Pee (1958), was de stembandklapper al uit de spraak van zijn drie informanten verdwenen, althans tijdens de opnamen. De door Labov geformuleerde observatieparadox, waarvoor de onderzoeker zich geplaatst weet, die in een formele situatie informele taal wil vastleggen, moest nog geformuleerd worden. Denkbaar is, dat onder invloed van de situatie, de informanten ook toen al hun gemarkeerde vormen voor zich gehouden hebben. Alleen bij nr. 113 van de vragenlijst, de vervoeging van het werkwoord ‘bakken’, noteert Pee: [bɑkə] naast ‘ouder: [bɑʔə]’. En onder het bekende kopje ‘taaltoestand’ lezen we: ‘De t (bedoeld wordt kennelijk de hoge /tj/) en de k worden door | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bepaalde dialectsprekers door ʔ vervangen’. Maar dit gold dus kennelijk niet voor de drie informanten tijdens de opname, ook niet voor de oudste, geboren in 1880. De RND bevestigt op dit punt overigens mijn indruk dat het gebruik van de stembandklapper voor Luyksgestel in mijn jonge jaren al ver op zijn retour was. Ook in het aangrenzende Lommel, aan de Belgische kant van de grens, behoort de stembandklapper tot de eigenheden van de plaatselijke tongval. De opnamen voor de RND zijn hier in hetzelfde jaar gemaakt en wat zien we, op het totale corpus komt 32 keer een stembandklapper voor als pendant van de intervokalische hoge /k/, soms ook voor de hoge /tj/. Pee's zegslieden voor Lommel waren gemiddeld 57, gemiddeld vier jaar ouder dan die voor Luyksgestel aan de Nederlandse kant van de grens. Maar daar moeten we het verschil toch maar niet aan toeschrijven. Het bekende en niet te veronachtzamen probleem ‘wat is er voor de RND gehoord?’, kan hier al evenmin in het geding zijn, vermits ook in Lommel de opnamen werden gemaakt door Pee. De druk vanuit de regio op streektaaleigenaardigheden was toen aan de Nederlandse kant van de grens al zo sterk dat het gebruik van de stembandklapper door de bewoners van Luyksgestel was opgegeven. Aan de Belgische kant van de rijksgrens werd, ook in de formele setting van de opnamen, over het gebruik van het plaatselijke dialect toen nog anders gedacht. Verderop wil ik ingaan op de enkele sociaal- en cultuurhistorische factoren die hebben geleid tot een verschil in waardering voor streektaal en algemene taal aan weerszijden van de grens. Eerst volgt de bespreking van een vergelijkbare, nu lexicale kwestie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 Petrazen aan beide kanten van de meetIn 1926 publiceerde Grootaers zijn bekende kaart met De Nederlandsche namen van den ‘aardappel’. Voor België vertoont deze kaart een bonte verzameling van vormen. Over het bovenste deel van zijn kaart merkt Grootaers (1926) op: ‘Geheel Noord-Nederland vormt een bijna homogeen aardappel-gebied’. En inderdaad, zijn kaart vermeldt slechts enkele plaatsen met piepers en twee eilandjes met een variant van patat: in Zwolle petoater, en in het Groningse Wildervank petatters als nevenvorm bij eerappel. Voor het overige blijft de variatie beperkt tot een eilandje met kartoffel in Twente, en een groter menggebied in Westbrabant en een deel van Zeeland, waar men patat gebruikt naast klankvarianten van de naam aardappel. Een deel van de homogeniteit voor het Nederlandse deel van de kaart in de jaren twintig moet worden toegeschreven aan het beperkte aantal infor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
manten waarover Grootaers kon beschikken. Tegenover een net van 300 plaatsen voor Vlaanderen stonden slechts 90 plaatsen voor Nederland. De aardappelkaart die Van Ginneken en Endepols (1931) vijf jaar later publiceerden, geeft voor Noord-Nederland een iets minder homogeen beeld. Zij hebben aanvullende informatie verzameld. In de Achterhoek is een kartoffel-eilandje toegevoegd, en ook in Zeeland en Noord-Brabant worden nu piepers gesignaleerd. Daarnaast zijn er vijf eilandjes met een variant van patat bijgekomen, in Groningen, Noord-Holland en Limburg steeds één, in Zeeland twee. Voor het oostelijk deel van de provincie Noord-Brabant, hierna Oostbrabant, maken Van Ginneken en Endepols melding van patraas dat gebruikt wordt ‘ten oosten van Tilburg’. Gezien de positie van het cirkeltje op hun kaart moet het hierbij gaan om Oisterwijk of Moergestel. In verband met de oorsprong van het woord petraas, overigens met een gereduceerde vokaal in de eerste onbetoonde lettergreep, volgt hier een korte zijsprong. Van Ginneken en Endepols willen ons laten zien hoe de Spaanse overheersing indertijd zijn invloed heeft gehad op onze woordenschat. Ze gebruiken daarvoor het woord patat, dat teruggaat op batata, onder welke naam het gewas door een deel van Europa werd verbreid. In hun ijver om gegevens aan te dragen die hun voorstelling van zaken ondersteunen, wordt ook petraas voor het gemak tot de patat-varianten gerekend: ‘patraas, dat sterk aan de officiële naam Batatas herinnert’, zie Van Ginneken en Endepols (1931: 4/5). Er zijn echter wel enige fonologische ‘kunstgrepen’ nodig om van patat tot petraas te geraken. Daarom kunnen we, wat mij betreft, de herkomst van dit woord beter elders zoeken. De vorm petraas heeft zoals gezegd geen initiaal accent en daarom ligt de gedachte aan een romaans leenwoord wel voor de hand. Meer dan het Spaans is in deze streken dan het Frans in beeld als de toeleverende instantie. Voordat de aardappel een gewild volksvoedsel werd, kende het Frans de betterave. Sinds het begin van de 17e eeuw (verg. Robert 1979), is deze naam in gebruik voor knolgewassen van velerlei vorm en kleur en smaak. Het woord is samengesteld uit bette en rave, die teruggaan op resp. beta en rapa, dezelfde Latijnse vormen die ten grondslag liggen aan de Nederlandse woorden beet/biet en raap. Ook in de Kempen was het Franse leenwoord betraaf blijkbaar in gebruik als naam voor zekere wortelknollen. En bij de invoering van de aardappel lag ook in deze regio een woord gereed om te worden gekoppeld aan het succesvolle nieuw gewas. Zoals in een groot deel van ons taalgebied de al aanwezige naam aardappel overging van bestaande gewassen op de nieuwe knol, zo ging het in een kleiner gebied rond Turnhout met het al aanwezige woord betraaf. De ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
andering van betraaf tot petraas is minder ingrijpend dan die van patat naar petraas. In het geval van betraaf volstaat de verandering van steeds één fonologisch kenmerk in twee segmenten van het woord. Daarbij is de verstemlozing van een beginconsonant een regelmatig verschijnsel. Als parallellen voor de overgang van b naar p in het Oostbrabants noem ik bijvoorbeeld de vormen pertaol < brutaal en petaole < betalen. Van de medeklinkers heten de coronalen of dentalen het minst gemarkeerd te zijn. Daarom is een verschuiving binnen de fricatieven van f naar de s als natuurlijk te beoordelen. Bij deze ondoorzichtig geworden samenstelling hoeft ook die verandering niet te verbazen. Via twee minimale veranderingen komen we zo bij de vorm petraas. Voor een uitvoeriger overzicht van de namen van de ‘aardappel’ in Oost-Brabant verwijs ik naar Hoppenbrouwers (1993). Het gebruik van petraas beperkte zich overigens niet tot die ene plaats ten oosten van Tilburg. Het gaat bij nader inzien om een gebied dat zich ooit uitstrekte vanaf Moergestel in zuidelijke richting en dat op de kaart is gemarkeerd met een (P). De huidige rijksgrens blijkt bij het ontstaan en de verbreiding van deze taalvorm nog geen belemmering te zijn geweest: ook Turnhout en omgeving kennen het woord.Ga naar voetnoot4 Het Belgische deel van het petraas-gebied omvat, voor zover ik via het beschikbare schriftelijk materiaal kan nagaan, de plaatsen Poppel, Ravels, Gierle, Retie, Arendonk en de al genoemde stad Turnhout. Ik baseer me voor deze gegevens op deel I, aflevering 8 van het Woordenboek van de Brabantse dialecten, zie Janssens en Dams (1990: 1437).Ga naar voetnoot5 Als we stilstaan bij het tempo waarin de primaire dialectvormen door secundaire worden vervangen, dan blijkt de rijksgrens wel een rol te spelen. Aan de Nederlandse kant vermeldt het woordenboek alleen nog de plaats Hoge Mierde. Ten tijde van de enquête voor het Brabants woordenboek was de vorm petraas aan de Nederlandse kant vrijwel overal vervangen door èrpel of èèrpel, de secundaire vorm, die in de omringende dialecten van Kempeland gebruikelijk was en die wederom meer lijkt op de algemeen gebruikelijke naam. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Volgens Antoon de Bont (1958: 489), de onvolprezen kenner van de taol va Kèmpeland, omvat het Nederlandse deel van het petraas-gebied alle dialectplaatsen binnen het P-gebied op bijgaande kaart. Naast het al vermelde Moergestel als meest noordelijke vindplaats, geeft hij Hilvarenbeek, Diessen, Esbeek, Hoge Mierde, Lage Mierde, Hulsel en Reusel. Van deze acht door De Bont genoemde plaatsen is in het Woordenboek van de Brabantse dialecten alleen nog Hoge Mierde over gebleven. Voor de goede orde wijs ik erop dat De Bont, die geboren werd in 1889, het dialect nog in zijn 19e eeuwse gedaante gekend heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 De rijksgrens en het dialectverliesNederland en Vlaanderen vertonen een opvallend faseverschil bij de standaardisering, de regiolectvorming en het daaraan voorafgaande verlies van primaire dialectvormen. Twee factoren zijn hier mijns inziens in het geding, de ontwikkeling van het volksonderwijs en de onduidelijkheid die tijdenlang bestaan heeft aan Vlaamse kant over de aard en hoedanigheid van de standaardtaal. Al eerder wees ik op de achterstand bij de algemene deelname aan het onderwijs. In Nederland werd een eerste fase in de ontwikkeling afgesloten in 1900 toen de leerplichtwet voor zes tot twaalfjarigen werd ingevoerd. De corresponderende wet voor België dateert van 1914 maar door de ellende en de vertragende werking van de Eerste Wereldoorlog moet de feitelijke invoering wachten tot 1919 of 1920. De structurele achterstand van bijna een generatie werkt door bij de verlenging van de leerplicht voor de jongeren tot zestien jaar. En juist de deelname aan het voortgezet onderwijs is een belangrijke factor bij regiolectvorming en standaardisering. Vooral de (streek)scholen voor voortgezet onderwijs, hebben een diepgaande invloed op het taalgebruik van de leerlingen wier taalbeheersing in die levensfase nog niet voltooid is. Het gaat daarbij niet alleen om de school als instituut. Meer nog is van belang het contact met de peer group, de invloed van gelijkgestemde leeftijdgenoten. Zo wordt de streekschool tot een smeltkroes van taalvarianten en zijn de leerlingen van het voortgezet onderwijs door de contacten met hun peers zowat dagelijks aanwezig op een echte talenmarkt. Voor meer gegevens over de invloed van het onderwijs op de taal van de jongste generatie verwijs ik naar Hoppenbrouwers (1990: 55vv). Regiolectvorming, als gevolg van het standaardiseringsproces, veronderstelt de aanwezigheid van een voldoende verwante standaardtaal. Daarnaast dient er in het gebied in kwestie een gemeenschappelijke opvatting te bestaan over de keuze en de aard van die algemene taal. Voor Vlaanderen was | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze kwestie lange tijd problematisch. Waar het in Nederland, afgezien van het Friestalige deel van Friesland, ging om de keuze tussen dialect en algemeen Nederlands, waren er in Vlaanderen een aantal elementen die de keuze bemoeilijkten en het proces vertraagden. Om te beginnen was er het Frans. Zoals bekend werden zelfs de leerlingen van het voortgezet onderwijs in Vlaanderen tijdenlang belaagd met een taal die bij velen doorging voor de nationale standaard. En om de zaak nog verder te compliceren, immers ‘taal is moeilijk in België, zoals Deprez in Daan e.a. (1985: 113) zo treffend opmerkte, was er het streven naar wat aanvankelijk ‘Schoon Vlaams’ heette, een vlottend begrip, dat ook onder andere namen opdook en wees op behoefte aan een eigen Vlaamse standaard. Na de scheiding van Noord en Zuid was het Nederlands in Vlaanderen geïsoleerd geraakt en toen er in latere tijd behoefte ontstond aan een taalnorm, zocht men die begrijpelijkerwijs eerst in eigen kring. Nu het Frans duidelijk op de achtergrond raakt, en een meer op het Noorden geënt algemeen Nederlands in Vlaanderen steeds meer aktieve gebruikers kent, zal ook het gesignaleerde faseverschil geleidelijk aan wel kleiner worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|